ECLI:NL:RBMNE:2022:6173

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
16-209977-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van winkeldiefstal met voorwaardelijke ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Letland, die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het stelen van een fles parfum in Maarssen en het stelen van vijf pakken koffie in Utrecht, beide gepleegd op 18 augustus 2022. Tijdens de terechtzitting op 30 november 2022 heeft de verdachte de feiten bekend. De officier van justitie heeft gevorderd om de verdachte een ISD-maatregel op te leggen, terwijl de verdediging pleitte voor een lichtere straf, gezien de veranderde verblijfsstatus van de verdachte en zijn wens om Nederland vrijwillig te verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en dat de feiten bewezen zijn verklaard. De rechtbank heeft echter besloten om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen voor de duur van één jaar, met de voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn verslaving en het feit dat hij inmiddels gemotiveerd is om zijn leven te verbeteren. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte de kans gegeven om zijn leven te beteren door vrijwillig Nederland te verlaten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-209977-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] (Letland),
postadres: [adres] , [plaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.L. Vermeer, advocaat te Rhenen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 18 augustus 2022 in Maarssen één fles parfum in de [winkel 1] heeft gestolen;
feit 2: op 18 augustus 2022 in Utrecht vijf pakken koffie in de [winkel 2] heeft gestolen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 november 2022;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 augustus 2022, opgemaakt door [verbalisant] , werkzaam bij politie Eenheid Midden-Nederland, nummer PL0900-2022241317-2, p. 4-6.
feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 november 2022;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, opgemaakt door [aangever] , werkzaam bij [winkel 2] [locatie] , nummer [nummer] , inhoudende een aangifteformulier winkeldiefstal van 18 augustus 2022, p. 13-16.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 18 augustus 2022 te Maarssen een fles parfum, die geheel aan [winkel 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2
op 18 augustus 2022 te Utrecht vijf pakken koffie, die geheel aan [winkel 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 en feit 2: telkens, diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een instelling voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel), zonder aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De officier van justitie stelt dat het noodzakelijk en wenselijk is dat verdachte een zwaarder middel dan een gevangenisstraf opgelegd krijgt om zijn delictpatroon te doorbreken. De strafrechtelijke doelen rechtvaardigen oplegging van de ISD-maatregel. Daarnaast zal verdachte hulp krijgen voor zijn diepgaande verslaving. Dat verdachte niet meer wil meewerken aan de ISD-maatregel, omdat hij dan mogelijk ongewenst kan worden verklaard in Nederland, is volgens de officier van justitie geen beletsel en staat niet vast. Verdachte verklaart vrijwillig te zullen vertrekken uit Nederland, maar dat wordt op geen enkele manier onderbouwd. Bovendien is de kans op onttrekking hoog. Als dat gebeurt, moet een eventueel voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel alsnog tenuitvoergelegd worden. Om die reden is een voorwaardelijke ISD-maatregel geen optie. Tot slot stelt de officier van justitie dat Nederland de verplichting heeft ter bescherming van haar buurlanden verdachte te helpen met zijn problematiek alvorens hij terugkeert naar zijn thuisland of een ander land.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de geëiste ISD-maatregel af te wijzen. Ten tijde van het opmaken van het reclasseringsadvies was nog niet bekend dat de verblijfsstatus van verdachte is ingetrokken. Verdachte heeft daarom toen aangegeven open te staan voor de ISD-maatregel, omdat hij in het kader van die maatregel geholpen zou worden met zijn terugkeer in de Nederlandse maatschappij. Nu de verblijfsstatus is ingetrokken en verdachte bij oplegging van de ISD-maatregel waarschijnlijk ongewenst zal worden verklaard, zal de ISD-maatregel gericht zijn op de terugkeer naar het land van herkomst (Letland) in plaats van de terugkeer in de Nederlandse maatschappij. Dat is problematisch, want verdachte heeft niets om op terug te vallen in Letland. Momenteel gaat het goed met verdachte; hij is clean en wil zijn leven verbeteren met behulp van zijn familie. Verdachte wil vrijwillig vertrekken uit Nederland naar zijn oom in Dublin en vervolgens naar zijn moeder in Engeland om daar een beter leven op te bouwen. Zijn moeder gaat de reiskosten op zich nemen. Dit betekent dat de primaire doelstelling van de ISD-maatregel op een minder ingrijpende manier kan worden bereikt, namelijk door zijn vrijwillig vertrek. De ISD-maatregel is bovendien niet bedoeld om de problematiek op het gebied van vreemdelingenrecht op te lossen. Gelet op de huidige verblijfsstatus en de verwachtte uitzetting van verdachte, zal de ISD-maatregel neerkomen op een kale detentie, omdat verdachte geen inhoudelijk programma zal kunnen volgen tijdens de maatregel. Gezien de aard van de delicten is dat disproportioneel, aldus de raadsvrouw.
Primair verzoekt de verdediging om strafoplegging gelijk aan de duur van het voorarrest. Verdachte kan na vrijlating direct vertrekken uit Nederland. Subsidiair verzoekt de verdediging om oplegging van een geheel voorwaardelijke ISD-maatregel. Daarmee heeft verdachte een stok achter de deur om Nederland te verlaten en niet meer terug te komen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Winkeldiefstal is een vervelend feit dat voor de gedupeerde winkelier in het algemeen schade en overlast teweegbrengt. Daarnaast brengt winkeldiefstal ook hinder en gevoelens van onveiligheid teweeg bij het overig winkelend publiek. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij daar geen oog voor heeft gehad, maar uitsluitend heeft gehandeld vanuit eigen financieel gewin om te kunnen voorzien in zijn verslaving.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 25 oktober 2022, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor diefstal.
Adviezen van deskundigen
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 27 oktober 2022. Hieruit komt naar voren dat verdachte sinds 2017 veelvuldig in aanraking met politie en justitie komt, waarbij zijn intensieve verslaving aan heroïne en cocaïne een grote rol speelt doordat hij daarin enkel kan voorzien door middel van illegale inkomsten. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. Het patroon dat is ontstaan lijkt alleen doorbroken te kunnen worden door een zwaarder middel in te zetten. De reclassering adviseert oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) over de verblijfsstatus van verdachte van 8 november 2022. Hieruit blijkt dat het verblijfsrecht van verdachte bij beschikking van 8 september 2022 is ingetrokken. Verdachte is ondanks zijn veelvuldig contact met politie en justitie (nog) niet tot ongewenst vreemdeling verklaard. De IND heeft hierbij in overweging genomen dat er tot nog toe geen sprake is geweest van oplegging van een ISD-maatregel.
8.3.3
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, te weten twee diefstallen.
Uit de Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het plegen van de diefstallen op 18 augustus 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Verder zijn de thans bewezen verklaarde diefstallen gepleegd na de tenuitvoerlegging van deze straffen en blijkt uit het hiervoor genoemde rapport van de reclassering dat het recidiverisico hoog is.
Blijkens de Justitiële Documentatie van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt. Verdachte is namelijk een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren voor meer dan tien misdrijven een proces-verbaal heeft gekregen. Verder is ten minste één van die processen-verbaal opgemaakt in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van de bewezen verklaarde feiten. Ook eist de veiligheid van personen en/of goederen het opleggen van de ISD-maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de ISD-maatregel opleggen. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank echter aanleiding deze maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Van belang is dat oplegging van de ISD-maatregel een laatste redmiddel is. De primaire doelstelling van de ISD-maatregel, te weten de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte, kan ook worden bereikt als verdachte vrijwillig het land verlaat. Hoewel de situatie van verdachte problematisch is, ziet de rechtbank in het door hem en zijn raadsvrouw naar voren gebrachte plan om Nederland vrijwillig te verlaten een alternatief voor de ISD-maatregel. Verdachte heeft verklaard graag naar zijn familie in het buitenland te willen, sinds zijn detentie al afgekickt te zijn en gemotiveerd te zijn niet meer te gebruiken. Zijn moeder zou de kosten voor de reis naar het buitenland voor haar rekening nemen. Door zijn vertrek naar het buitenland kan verdachte bovendien uit het drugsmilieu in Nederland stappen. De officier van justitie heeft gesteld dat Nederland de verplichting heeft ter bescherming van haar buurlanden verdachte te helpen met zijn problematiek alvorens hij terugkeert naar zijn thuisland of een ander land. Verdachte heeft echter duidelijk aangegeven niet meer mee te willen werken aan de ISD-maatregel. Dit kan (de effectiviteit van) de eventuele behandeling(en) in de weg staan. Ter terechtzitting is voor de rechtbank bovendien niet duidelijk geworden wanneer de ISD-maatregel en de daaraan gekoppelde behandeling(en) kan starten en of daadwerkelijk hulp en begeleiding zal worden aangeboden aan iemand die daar niet voor openstaat en die het land moet verlaten. De ISD-maatregel zou in dat geval neerkomen op een kale detentie, waarbij de problematiek van verdachte niet of nauwelijks kan worden verholpen. Daar komt bij dat uit de brief van de IND blijkt dat verdachte door de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel waarschijnlijk alsnog ongewenst vreemdeling wordt verklaard, waardoor hij na de ISD-maatregel Nederland alsnog moet verlaten. De rechtbank ziet daarom de toegevoegde waarde van oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel niet in, omdat dit enkel zal leiden tot uitstel van het (on)vrijwillig verlaten van Nederland.
Mocht verdachte toch zijn plan om vrijwillig Nederland te verlaten geen gevolg geven en in Nederland opnieuw een strafbaar feit plegen, dan zal verdachte de nu voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel alsnog moeten ondergaan. De rechtbank benadrukt dat zij verdachte een kans geeft om zijn leven te verbeteren. Aan de voorwaardelijke ISD-maatregel zal uitsluitend de algemene voorwaarde verbonden worden, te weten dat geen nieuwe strafbare feiten worden gepleegd.
Het is, gelet op de verwachte ontwikkelingen rondom de verblijfsstatus van verdachte in Nederland, reëel dat de ISD-maatregel gericht zal zijn op de terugkeer van verdachte naar het land van herkomst, zijnde Letland. In een dergelijk geval is een extramurale fase niet aan de orde. De rechtbank is van oordeel dat een termijn van één jaar voldoende moet zijn om binnen de ISD-maatregel de terugkeer van verdachte naar Letland te realiseren. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden welke interventies na ommekomst van dat jaar nog zouden kunnen bijdragen aan de doelen van de ISD-maatregel. Om die reden bepaalt de rechtbank dat de ISD-maatregel voor de duur van één jaar wordt opgelegd en dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering wordt gebracht op de duur van de ISD-maatregel.
Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38m, 38n, 38p, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van één (1) jaar;
- bepaalt dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, mrs. J.O. Zuurmond en A.A.T. Werner, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 december 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 18 augustus 2022 te Maarssen een fles parfum, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [winkel 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
feit 2
hij op of omstreeks 18 augustus 2022 te Utrecht vijf pakken koffie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [winkel 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)