ECLI:NL:RBMNE:2022:6160

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
UTR 22/539 T,
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de benoeming van een onafhankelijke deskundige

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak behandeld van eiser, die in beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser is het niet eens met de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid, die door het Uwv op 50,86% is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit gebrekkig is, omdat het onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank benoemt een onafhankelijke deskundige om de situatie van eiser verder te onderzoeken en om de berekening van het dagloon en de mate van arbeidsongeschiktheid te verduidelijken.

De rechtbank stelt vast dat eiser geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens met de derde-partij, de (ex)werkgever, te delen. Dit heeft geleid tot een zorgvuldige afweging van de medische terminologie in de uitspraak. De rechtbank concludeert dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan drie voorwaarden moeten voldoen: zorgvuldigheid, geen tegenstrijdigheden en begrijpelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de psychiater, die een uitgebreid onderzoek heeft gedaan, niet voldoende zijn betrokken bij de beoordeling van de beperkingen van eiser.

De rechtbank geeft het Uwv de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, hetzij door aanvullende motivering, hetzij door een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/539 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv),
(gemachtigde: R. van den Brink).
Als derde-partij neemt aan het geding deel de (ex)werkgever:
[werkgever], te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: M.J.A. van den Bogaart).

Inleiding

Voorop staat dat eiser de rechtbank geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van de derde-partij, de (ex)werkgever, de [werkgever] te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank bij de motivering van haar oordeel medische terminologie zoveel mogelijk vermijden om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht. Op sommige plekken is het noemen van medische gegevens echter noodzakelijk voor de begrijpelijkheid van de uitspraak.
In het besluit van 18 februari 2021 is aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van
3 maart 2021 in aanmerking komt voor een loongerelateerde WGA-uitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 59,24%.
Tegen deze beslissing is zowel door eiser als de (ex)werkgever bezwaar gemaakt. De (ex)werkgever heeft in de bezwaarfase een rapport van dr. [psychiater] , psychiater, van
24 juni 2021 en een rapport van mevrouw drs. M.T.M. Melis, bedrijfsarts niet-praktiserend verzekeringsarts, van 4 augustus 202 ingediend.
In het besluit van 24 december 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid onjuist is vastgesteld. Eiser komt nog steeds in aanmerking voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 50,86%.
Eiser heeft beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2022. Eiser was niet bij de zitting aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De (ex)werkgever heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Geschil

1. Eiser is het niet eens met de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser correct heeft vastgesteld op 50,86%.

Beoordelingskader

2. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan een eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank doet een tussenuitspraak
3. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit gebrekkig is, omdat het onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. [1] Verweerder had de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Ook is de berekening van het dagloon onvoldoende inzichtelijk en is het onduidelijk waarom het uurloon van de geselecteerde functies in bezwaar hoger is dan in de primaire fase. Zij doet daarom een tussenuitspraak [2] , met als conclusie dat een onafhankelijke deskundige wordt benoemd en dat het Uwv de gelegenheid krijgt om het verschil in uurloon te verduidelijken en de berekening van het dagloon inzichtelijk te maken. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en hoe de procedure verder gaat.
Medische beoordeling
Het psychiatrische expertise onderzoek van mevrouw Dr. [psychiater]
4. Partijen verschillen van mening over de vraag welke waarde moet worden toegekend aan het psychiatrische expertise onderzoek dat mevrouw [psychiater] in opdracht van de (ex)werkgever heeft uitgevoerd. Mevrouw [psychiater] schrijft in haar rapport, samengevat, dat er bij eiser sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met (onder andere) dwangmatige kenmerken en dat bij eiser sprake is van matige tot ernstige ASS. Eiser en de (ex)werkgever vinden dat de conclusies van mevrouw [psychiater] moeten worden betrokken bij het vaststellen van de beperkingen van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep meent echter dat het rapport van mevrouw [psychiater] niet moet worden betrokken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is duidelijk dat er in het geheel geen sprake kan zijn van een uitgesproken ASS omdat het dan niet waarschijnlijk voorkomt dat twee psychologen die eiser behandelen in het geheel geen ASS als diagnose stellen, maar een depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis.
5. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit geen argument zijn om het rapport van mevrouw [psychiater] niet te betrekken bij het vaststellen van de beperkingen van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep hecht kennelijk meer waarde aan de conclusies van de behandelend psychologen maar zij onderbouwt niet waarom die conclusies zwaarder moeten wegen dan de conclusies van mevrouw [psychiater] . Dit had wel op weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelegen, omdat mevrouw [psychiater] gekwalificeerd psychiater is en uitgebreid onderzoek heeft gedaan. Mevrouw [psychiater] heeft eiser vijf keer gesproken, een autisme onderzoek gedaan en eiser heeft vragenlijsten ingevuld vanwege een onderzoek naar de aanwezigheid van ADHD of ADD. Ook heeft mevrouw [psychiater] medische informatie van eiser bij haar onderzoek betrokken, waaronder een diagnostiek verslag van GGZ [naam] en een medische brief van Expertise Centrum Diagnostiek, naar aanleiding van een psychodiagnostisch onderzoek.
6. De enkele omstandigheid dat de psychologen die eiser hebben behandeld niet de diagnose ASS hebben gesteld, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat aan het rapport van mevrouw [psychiater] geen waarde kan worden gehecht. Daar komt bij dat in het rapport van Ergatis van 26 februari 2019 al is vermeld dat er aanwijzingen zijn voor dwangmatige persoonskenmerken en of problemen in het autisme-spectrum.
7. Zoals de rechtbank na rechtsoverweging 5 heeft overwogen, is mevrouw [psychiater] een gekwalificeerd psychiater en heeft zij uitgebreid psychiatrisch onderzoek gedaan, onder andere naar de ernst van de bij eiser aanwezige ASS. In wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport vermeldt over het psychiatrisch expertise onderzoek van mevrouw [psychiater] , ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de bevindingen van mevrouw [psychiater] te twijfelen. Voor het vervolg van deze procedure moet dan ook worden uitgegaan van de juistheid van de bevindingen van mevrouw [psychiater] . Op de zitting is met partijen besproken dat als de rechtbank van oordeel zou zijn dat van de conclusies van mevrouw [psychiater] kan worden uitgegaan, zij een onafhankelijk verzekeringsarts zal benoemen om vast te stellen welke (aanvullende beperkingen) voor eiser hieruit voortvloeien en in te gaan op de duurzaamheid van eisers beperkingen. De rechtbank zal partijen informeren over de beoogde deskundige en de vragen die zij voornemens is aan deze deskundige te stellen.
Cardiologische aandoening
8. Eiser voert aan dat er ook nog moet worden gekeken of er extra beperkingen moeten worden aangenomen vanwege een cardiologische aandoening. De primaire verzekeringsarts is er vanuit gegaan dat de cardiologische aandoening bij eiser aanwezig is, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep – zonder een eigen onderzoek te doen – tot de conclusie komt dat het niet waarschijnlijk is dat eiser een cardiologische aandoening heeft. De rechtbank is het op dit punt niet met eiser eens.
9. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende duidelijk heeft toegelicht waarom hij afwijkt van het medische oordeel van de primaire verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep past de cardiologische aandoening niet bij de afwezigheid van iedere vorm van medicatie en het niet hebben van enige vorm van behandeling door de cardioloog van betekenis. Eiser heeft niet betwist dat hij hier geen medicatie voor gebruikt en niet onder behandeling is van een cardioloog. Ook zijn hierover geen medische stukken in het dossier van eiser aanwezig.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep mag als medicus haar conclusie op deze manier trekken en hoeft daar niet nog zelf onderzoek naar doen. Dat betekent dat de onafhankelijke verzekeringsarts die de rechtbank als deskundige zal benoemen, bij het vaststellen van eisers beperkingen geen rekening hoeft te houden met de cardiologische aandoening die eiser stelt te hebben.
Arbeidskundige beoordeling
Uurloon
11. Volgens eiser is de arbeidskundige beoordeling onjuist. Eiser meent dat er geen grondslag is om in bezwaar andere functies te duiden. Op basis van de drie overgebleven functies in de primaire fase had de mate van arbeidsongeschiktheid moeten worden vastgesteld.
12. Op de zitting hebben eiser en de (ex)werkgever deze beroepsgrond nader toegelicht en is duidelijk geworden dat zij menen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de functies die zowel in de primaire fase als in bezwaar zijn geselecteerd (die van Assemblagemedewerker elektrotechnische producten, SBS-code 267041 en die van Samensteller kunststof en rubberproducten, SBS-code 271130) ten onrechte is uitgegaan van het hogere (geïndexeerde) uurloon zoals dat gold op de datum van de arbeidskundige beoordeling in bezwaar. Volgens hen moet worden gekeken naar het lagere uurloon dat geldt voor die functies op de datum einde wachttijd (3 maart 2021).
13. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport niet heeft uitgelegd waarom voor de functies van Assemblagemedewerker elektrotechnische producten en Samensteller kunststof en rubberproducten in bezwaar een hoger uurloon geldt dan in de primaire fase. Op de zitting kon het Uwv ook niet met zekerheid toelichten en verduidelijken waarom dat zo is. Waarom het uurloon van deze functies in bezwaar verschilt van het uurloon in de primaire fase is niet duidelijk.
Dagloon
14. Naar aanleiding van eisers bezwaar is in beroep het dagloon aangepast en vastgesteld op € 140,76. In het beroepschrift brengt eiser naar voren dat hij twijfelt aan de berekening van het dagloon. Eiser is van mening dat op basis van de dagloonregels het inkomen dat de arbeidsdeskundige hanteert bij de vaststelling van het maatmaninkomen ook gehanteerd dient te worden bij de vaststelling van het WIA-maandloon. Volgens eiser heeft het Uwv nagelaten het WIA-maandloon mede te herzien met het besluit van 24 december 2021. Eiser is van mening dat het inkomen dat is gehanteerd bij het vaststellen van het maatmaninkomen ook gehanteerd dient te worden bij de vaststelling van het WIA-maandloon.
15. Op de zitting heeft eiser deze beroepsgrond nader onderbouwd en heeft hij toegelicht dat de dagloonberekening volgens hem niet juist is. Hij wijst erop dat in de dagloonberekening in het dagloonrapport van 7 december 2021, dat als bijlage bij het bestreden besluit is gevoegd, wordt uit gegaan van een SV-loon van € 34.410,24 over de referteperiode. Dit terwijl de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de referteperiode een totaal SV-loon van € 35.329,21 berekent. Eiser komt daarmee volgens zijn eigen berekeningen uit op een hoger dagloon.
16. De rechtbank stelt vast dat het Uwv in het bestreden besluit niet heeft uitgelegd hoe hij tot de berekening van het SV-loon van € 34.410,24 is gekomen. Op de zitting kon het Uwv ook niet verduidelijken waarom in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de referteperiode (3 maart 2017 tot 28 februari 2018) een hoger SV-loon staat dan in de berekening van het dagloon in de bijlage bij het bestreden besluit. De berekening van het dagloon is op dit punt onvoldoende duidelijk.
Hoe gaat de procedure verder?
Benoeming onafhankelijk deskundige
17. De griffier zal partijen schriftelijk informeren over het vervolg van deze zaak. Zij zullen de gelegenheid krijgen om schriftelijk te reageren: zowel op de conceptvraagstelling aan de te benoemen deskundige, als op diens deskundigenbericht. Daarna zal de rechtbank zich verder over de zaak buigen.
Herstellen van de gebreken
18. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank ziet aanleiding om het Uwv in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het Uwv:
  • motiveren waarom in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt uitgegaan van hogere uurlonen voor de geduide functies dan in de primaire fase en wat de oorzaak is van de hogere uurlonen;
  • motiveren waarom in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de referentieperiode van 3 maart 2017 tot 28 februari 2018 een hoger SV-loon is opgenomen dan in de berekening van het dagloon in de bijlage (het dagloonrapport van 7 december 2021) bij het bestreden besluit.
19. Hierbij is de keuze aan het Uwv om te bepalen op welke wijze herstel plaatsvindt: door een aanvullende motivering of met een nieuw besluit. Om praktische redenen geeft de rechtbank het Uwv de gelegenheid om de genoemde gebreken tegelijk met de reactie op het deskundigenrapport te herstellen. Het zou namelijk zo kunnen zijn dat het Uwv naar aanleiding van het deskundigenrapport andere functies duidt en dat de functies waarvan het uurloon nu onduidelijk is komen te vervallen. Ook moet dan eisers arbeidsongeschiktheidspercentage opnieuw worden vastgesteld. Het Uwv kan dan meteen het verschil in SV-loon verduidelijken en, indien nodig, een nieuwe dagloon berekening maken.
20. Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb uiterlijk binnen twee weken meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beginsel zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
21. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
22. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de griffier partijen schriftelijk bericht over de gang van zaken rondom de door de rechtbank te benoemen deskundige;
- draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Dit is in strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:80a van de Awb.