5.1.Het verweer van de Curatoren richt zich op de volgende punten, zakelijk weergegeven:
- De banken zijn niet-ontvankelijk in hun beroep voor zover dit zich richt tegen het bevel van de rechter-commissaris aan de Curatoren om verder te procederen. Dat bevel berust op artikel 64 Fw, moet daarom als raadgeving aan de Curatoren worden verstaan en is daarom niet appellabel.
- De banken hebben bovendien geen belang bij het beroep op dit punt, omdat het
bevel van de rechter-commissaris niets meer is dan de keerzijde van de afwijzing van het verzoek van de banken.
- Het door de banken verzochte bevel op grond van artikel 69 Fw om de Curatoren te bevelen de regeling na te komen, leent zich niet voor de procedure van artikel 69 Fw. Deze procedure is niet bedoeld om nakoming van een boedelschuld af te dwingen.
- Het geschil over de Regeling dient door de civiele rechter te worden beslist. De reeds aanhangige Procedure leent zich hiervoor bij uitstek.
- De Curatoren zijn bevoegd om de informatie uit de e-mail te gebruiken, ook volgens de geldende tuchtrechtspraak.
- De Curatoren in het faillissement van [onderneming 2] (als formele wederpartij van de Curatoren in de Procedure) hebben geen belang bij het achterhouden van de betreffende informatie, nu hun taak zich beperkt tot het te gelde maken van vermogensbestanddelen van [onderneming 2] , en de opbrengst te verdelen onder de partijen die daar recht op hebben.
- De verplichting om de schuldeisers over de e-mail te informeren volgt reeds uit het Memorandum, dat uitdrukkelijk bepaalt dat de Curatoren de schuldeisers “op de hoogte houden van de komende ontwikkelingen”.
- Indien de Curatoren van [onderneming 2] en/of de banken de Curatoren in een civiele procedure tot nakoming van de Regeling aanspreken, dan zullen de Curatoren de Regeling op grond van bedrog of dwaling (laten) vernietigen. Er is immers sprake geweest van een onjuiste voorstelling van zaken bij het aangaan van de Regeling. De Curatoren kenden de omissie in de berekening van de werkkapitaalmutaties uit het rapport van [naam] , geconstateerd door BDO, niet. Deze is bewust niet genoemd om te voorkomen dat de Curatoren op het goede spoor gezet zouden worden, zo blijkt uit de e-mail. In de procedure is opzettelijk slechts gewezen op fouten in het rapport van [naam] die bij herstel in het voordeel van de Curatoren van [onderneming 2] zouden werken en is geconcludeerd dat aan het [naam] -rapport “geen enkele betekenis kan worden gehecht.” Bij een juiste voorstelling van zaken zouden de Curatoren de Regeling niet hebben gesloten, in ieder geval niet onder de huidige voorwaarden.
- De Curatoren zijn niet gehouden tot nakoming van de Regeling omdat artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst bepaalt dat de Curatoren het akkoord zullen ondersteunen “uitgaande van gelijkblijvende omstandigheden”.
- Ook brengt een redelijke uitleg van de Regeling met zich dat de Curatoren de nakoming kunnen opschorten zolang de betrokken schuldeisers niet zijn geïnformeerd over de aan het licht gekomen feiten. De schuldeisers zouden immers ook een beroep op bedrog dan wel dwaling kunnen doen. In het informatiememorandum staat namelijk ten onrechte dat de Curatoren in het faillissement van [onderneming 2] dachten dat zij het recht aan hun zijde hadden.
- De banken hebben geen belang bij het door hen verzochte bevel omdat de rechtbank de homologatie zal weigeren. Ook al zouden de concurrente schuldeisers het akkoord niet afstemmen, zoals de banken stellen, de rechtbank zal in het kader van een homologatie een eigen beoordeling moeten maken, zeker nu 80 % van de concurrente schuldenlast wordt vertegenwoordigd door [onderneming 2] .