ECLI:NL:RBMNE:2022:6157

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
C/16/543360 / KG ZA 22-380
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gunningscriteria in aanbestedingsprocedure voor schuldhulpverlening aan ondernemers

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de vennootschap onder firma [eiseres] V.O.F. en de Gemeente Utrecht, met als voegende partij [onderneming] B.V. Het geschil betreft de beoordeling van een aanbestedingsprocedure voor schuldhulpverlening aan ondernemers. De Gemeente had een aanbesteding georganiseerd waarbij vier partijen, waaronder [eiseres], waren uitgenodigd om een offerte in te dienen. De inschrijvingen werden beoordeeld op basis van kwaliteit (80%) en prijs (20%). [eiseres] was van mening dat de Gemeente haar offerte onjuist had beoordeeld, met name op het subgunningscriterium 6.2.1, dat betrekking had op het plan van aanpak voor een casus. De Gemeente had [eiseres] 10 punten toegekend, terwijl er maximaal 20 punten te behalen waren. [eiseres] vorderde in kort geding dat de Gemeente het gunningsvoornemen aan [onderneming] zou intrekken en een herbeoordeling zou uitvoeren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Gemeente voldoende onderbouwd had waarom [eiseres] slechts 10 punten had gekregen. De beoordeling was transparant en voldeed aan de eisen van gelijkheid en objectiviteit. De rechter concludeerde dat de Gemeente niet buiten haar beoordelingskader was getreden en dat de vorderingen van [eiseres] moesten worden afgewezen. [eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/543360 / KG ZA 22-380
Vonnis in kort geding van 27 september 2022
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. B.O. Eschweiler,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
gedaagde,
advocaten mr. A.C.M. Kusters en mr. J.S.C. Krijbolder,
met als voegende partij aan de zijde van gedaagde
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[onderneming] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
voegende partij,
advocaat mr. G.E. van Beuken.
Partijen zullen hierna [eiseres] , de Gemeente en [onderneming] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 augustus 2022, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord van de Gemeente;
  • de incidentele conclusie tot primair tussenkomst en subsidiair voeging aan de zijde van de Gemeente van [onderneming] ;
  • de pleitnota van [eiseres] ;
  • de pleitnota van [onderneming] .
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 13 september 2022. Bij de mondelinge behandeling waren namens [eiseres] de heer [A] , vennoot van [eiseres] , bijgestaan door mr. B.O. Eschweiler aanwezig. Namens de Gemeente waren
[B] , [functie 1] bij de Gemeente, en [C] , [functie 2] bij de Gemeente, samen met mr. Kusters en mr. Krijbolder aanwezig. Eveneens waren bij de mondelinge behandeling aanwezig [D] , operationeel directeur bij [onderneming] , samen met mr. Van den Beuken. Door en namens partijen zijn de standpunten verder toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de voorzieningenrechter. Van de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Daarna volgt dit vonnis.

2.Het geschil

Achtergrond
2.1.
De Gemeente heeft een aanbesteding georganiseerd voor de opdracht ‘schuldhulpverlening voor ondernemers’. Het doel van de dienstverlening is door middel van een schuldhulpverleningstraject het ondersteunen van ondernemers met achterstallige schulden. Bij de afronding van het traject moet een oplossing voor de problematische financiële situatie zijn geboden en de achterstallige schulden zijn weggenomen.
2.2.
De aanbestedingsprocedure betrof een meervoudig onderhandse aanbesteding waarbij vier partijen, waaronder [eiseres] , zijn uitgenodigd om een offerte uit te brengen. De door [eiseres] uitgebrachte offerte was, net als de drie andere offertes, geldig en is vervolgens door De Gemeente inhoudelijk beoordeeld.
2.3.
De inschrijvingen zijn beoordeeld op basis van kwaliteit (80%) en prijs (20%). Voor de beoordeling van de kwaliteit bestonden twee gunningscriteria in de vorm van een casus waarvoor punten konden worden gescoord. In de offerteaanvraag van de Gemeente is onder het kopje “6 Gunningscriteria”, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

6.1 Inleiding
Om de kwalitatieve gunningscriteria te beoordelen, worden twee casussen aan u voorgelegd met het verzoek deze overeenkomstig de aanwijzingen verder uit te werken. Op deze manier verwacht de gemeente Utrecht een goed beeld te krijgen met de wijze waarmee u omgaat met de veelal complexe praktijksituatie.
Om de economisch meest voordelige inschrijvingen te bepalen worden de volgende gunningscriteria met bijbehorende maximum gehanteerd.
Gunningscriterium 1: Casus Kledingwinkel
6.2.1
Plan van aanpak maximale score 20
6.2.2
Omschrijving traject maximale score 20
Gunningscriterium 2: Casus Echtpaar
6.3.1
Gespreksvoering en contact met de ondernemer maximale score 15
6.3.2
Continuïteit proces maximale score 15
6.3.3
Advies aan ondernemer maximale score 10
Gunningscriterium 3 Prijs
6.4
Prijs maximale score 20
6.2
Gunningscriterium 1 Casus Kledingwinkel (40 punten)
Een ondernemer heeft sinds 2016 een kledingwinkel. De kledingwinkel is een BV waarvan de ondernemer de enig groot aandeelhouder is. De kledingwinkel ‘hangt’ samen met een BV voor de oudedagsreserve onder een Holding. Zover bekend is de schuldenlast ruim € 400.000,-. Een schuld bij de fiscus, een huurachterstand en achterstanden bij leveranciers. Verder is er een 2-tal leningen, bij ABN en Rabobank. De lening van ABN heeft als onderpand de (privé)woning van ondernemer en zijn partner. Vanwege een dreigende ontruimingsprocedure heeft de ondernemer de BV voor de oudedagsreserve uit de BV getrokken.
Verdere bijzonderheden zijn:
• De partner van ondernemer geniet een WW-uitkering van € 1.200 netto per maand. De woonlasten zijn € 1.800,- per maand.
• De ondernemer meldt zich bij BZ in mei 2020. Een TOZO-krediet volstaat niet om de schulden die al voor maart 2020 aan de orde waren te reguleren en is derhalve niet verstrekt.
• De ondernemer heeft een eigen vermogen van € 45.000,- aan liquide middelen en daarnaast is er een bus en een lease auto die door ondernemer ook privé wordt gebruikt.
Op 1 mei 2020 is het onderzoek naar de levensvatbaarheid van het bedrijf afgerond. Er kan een Bbz krediet verstrekt worden van maximaal € 203.000.
• Opschortende voorwaarden:
o De aandeelhouder heeft een eigen inbreng van €20.000,-
•Verplichtingen:
o Als onderpand voor de BBZ lening zal een hypotheek op de privé woning gevestigd worden.
U ontvangt op 15 mei 2020 de opdracht van Bureau Zelfstandigen om voor de ondernemer het schuldhulpverleningstraject op te starten.
6.2.1
Plan van aanpak (20 punten)
Stel voor deze procedure het plan van aanpak op (maximaal 1000 woorden). Het Plan van Aanpak vormt de basis waarop de klantmanager Bbz de beschikking opstelt.
(…..)
Bij de uitwerking van het Plan van aanpak en de Omschrijving van het traject komt in ieder geval naar voren:
• Welke systematiek u tijdens het gehele schuldhulpverleningstraject toepast en welke termijn(en) u daarbij hanteert;
• Welke contactmomenten er met de ondernemer zijn en op welke wijze dit contact plaatsvindt;
• Op welke wijze u rekening houdt met bijzonderheden en externe omstandigheden zoals vermeld in de casus;
• Evt. inschakeling van (keten-)partners;
• Hoe u met de gemeente communiceert en informeert over de stand van zaken.
Uw uitwerking van gunningscriterium 1 wordt beoordeeld op de mate van volledigheid, de mate waarin u blijk geeft alle bijzonderheden en omstandigheden te hebben meegenomen, de mate waarin ervaring met deskundigheid in met complexe casussen blijkt, en hoe SMART uw uitwerking is.”
2.4.
Op 21 juli 2022 heeft de Gemeente de uitslag van de aanbestedingsprocedure bekend gemaakt en daarin bericht dat zij het voornemen heeft om de opdracht te gunnen aan [onderneming] . [eiseres] is op derde plaats geëindigd waarbij die uitslag met name wordt verklaard door het feit dat [eiseres] bij het hiervoor onder 2.3 genoemde subgunningscriterium 6.2.1 (plan van aanpak bij de casus Kledingwinkel) 10 punten heeft gescoord terwijl er maximaal 20 punten konden worden behaald.
2.5.
Naar aanleiding daarvan heeft [eiseres] bij de Gemeente schriftelijk bezwaar ingediend tegen de uitkomst van de beoordeling en om een herbeoordeling gevraagd. De Gemeente heeft op 10 augustus 2022 haar reactie op het bezwaar aan [eiseres] gestuurd. Daaruit volgt – kort gezegd – dat zij niet voornemens is om de voorlopige gunningsbeslissing in te trekken of te wijzigen.
Standpunt en vordering van [eiseres]
2.6.
Volgens [eiseres] heeft de Gemeente de kwaliteit van [eiseres] bij de beoordeling van het subgunningscriterium 6.2.1 onjuist beoordeeld. Zij verschilt met de Gemeente van mening met betrekking tot de vraag of de gegeven feiten in de casus “Kledingwinkel”, zoals hiervoor onder 2.3 is opgenomen, ertoe leiden dat naast een zakelijk schuldentraject ook een privéschuldentraject aan de orde is of kan zijn. [eiseres] meent dat een dergelijke aanname op grond van de gegeven feiten in de casus uitgesloten moet worden geacht. Volgens [eiseres] geeft de casus juist duidelijke contra-indicaties voor het aanwezig achten van een privé-schuldenproblematiek.
2.7.
Door voor het ontbreken van aandacht voor een beschrijving van de privé schuldenaspecten in het plan van aanpak van [eiseres] punten af te trekken of aan andere inschrijvers punten toe te kennen, is de Gemeente volgens [eiseres] buiten het beoordelingskader van de opdracht getreden. [eiseres] meent dat dit in strijd is met beginselen van gelijkheid en transparantie. Zij stelt dat er sprake is van een ondeugdelijke inhoudelijke beoordeling en in het verlengde daarvan van een aan haar onjuist toebedeelde score met betrekking tot het subgunningscriterium 6.2.1.
2.8.
Gezien het voorgaande vordert [eiseres] – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Gemeente veroordeeld:
Primair
  • tot intrekking van het gunningsvoornemen aan [onderneming] ;
  • tot een herbeoordeling van het gunningscriterium 6.2.1 van alle inschrijvers;
  • om de herbeoordeling te laten uitvoeren door een nieuw te benoemen objectieve en deskundige beoordelingscommissie;
  • om binnen 14 dagen na dit vonnis of binnen een door de rechtbank nader te bepalen termijn een nieuw gunningsvoornemen bekend te maken.
Subsidiair
  • tot intrekking van het gunningsvoornemen aan [onderneming] ;
  • tot een herbeoordeling van het gunningscriterium 6.2.1 van [eiseres] ;
  • om binnen 14 dagen na dit vonnis of binnen een door de rechtbank nader te bepalen termijn een nieuw gunningsvoornemen bekend te maken.
Primair en subsidiair
 tot betaling van de proces- en nakosten.
2.9.
[eiseres] grondt haar spoedeisend belang op het feit dat de eindscores van de inschrijvende partijen dicht bij elkaar liggen en zij volgens haar bij een deugdelijke herbeoordeling als winnende inschrijving kan eindigen. Zij verwijst in dit verband tevens naar de vervaltermijn voor het entameren van een juridische procedure, zoals is opgenomen onder 2.2 van de offerteaanvraag van de Gemeente.
Standpunt en verweer van de Gemeente
2.10.
De Gemeente stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat [eiseres] is uitgegaan van een puur technische en theoretische benadering van de casus. De antwoorden van [eiseres] op de casus zijn volgens de Gemeente sterk gericht op de (on)mogelijkheden binnen het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Die insteek heeft er volgens de Gemeente in geresulteerd dat [eiseres] niet genoeg aandacht heeft besteed aan het “grotere plaatje”, inhoudende de achterliggende en persoonlijke situatie van de ondernemer. Dit was volgens de Gemeente wel waar zij naar op zoek was.
2.11.
Vanwege het voorgaande feit stelt de Gemeente dat zij gerechtigd was om 10 punten op dit onderdeel toe te kennen in plaats van de maximaal te behalen 20 punten. De Gemeente benadrukt dat de klachtencommissie na het ingediende bezwaar van [eiseres] tegen de behaalde score op dit onderdeel heeft bevestigd dat de score op goede gronden is bepaald omdat bepaalde elementen in het plan van aanpak ontbraken. De Gemeente meent dat de bezwaren van [eiseres] geen aanleiding geven tot een andere beoordeling. Volgens haar blijft het een feit dat het plan van aanpak van [eiseres] niet volledig was. De Gemeente concludeert dan ook tot afwijzing van de vorderingen.
Standpunt van [onderneming]
2.12.
In aanvulling op het verweer van de Gemeente heeft [onderneming] nog het volgende naar voren gebracht. De eisen waaraan de inschrijvers in het kader van de onderhavige offertaanvraag van de Gemeente moeten voldoen zijn uitgewerkt in hoofdstuk 5 van de offerteaanvraag (programma van eisen). Daaruit volgt – kort gezegd – onder andere dat de inschrijvers moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving en het beleid van de Gemeente omtrent schuldhulpverlening aan ondernemers. Tevens dienen de inschrijvers te zijn aangesloten bij de Nederlandse Vereniging Voor Volkskrediet (NVVK) of daar een procedure voor moeten zijn gestart. De NVVK-leden zijn verplicht te werken conform vaste modules. Volgens [onderneming] volgt zowel uit de geldende wet- en regelgeving en het beleid van de Gemeente omtrent schuldhulpverlening aan ondernemers alsmede de toepasselijke modules van de NVVK dat een schuldhulpverlener een integrale schuldhulpverlening moet bieden. Gezien het voorgaande had [eiseres] in haar plan van aanpak dus ook aandacht moeten besteden aan de persoonlijke omstandigheden van de ondernemer.

3.De beoordeling

In het incident tot primair tussenkomst en subsidiair voeging
3.1.
Het verzoek van [onderneming] tot primair tussenkomst en subsidiair voeging aan de zijde van de Gemeente is ter zitting behandeld. [eiseres] heeft in dat verband aangevoerd dat de zelfstandige vordering van [onderneming] ontbreekt, waardoor er eerder sprake zou zijn van voeging aan de zijde van de Gemeente dan van tussenkomen in de zin van artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Voor het overige hebben [eiseres] en de Gemeente geen verweer gevoerd.
3.2.
[onderneming] heeft weliswaar een eigen vordering ingesteld, maar na haar eiswijziging tijdens de mondelinge behandeling, komt deze neer op afwijzing van de vordering van [eiseres] , zodat geen sprake is van een zelfstandige, eigen vordering van [onderneming] , wat een voorwaarde is voor tussenkomst. Het verzoek tot tussenkomst wordt daarom afgewezen. Het verzoek tot voeging is toegestaan, omdat [onderneming] wel belang heeft bij de uitkomst van deze procedure. Dit verzoek zal dan ook worden toegewezen.
3.3.
Omdat een voeging niet anders dan na het instellen van een incident kan plaatsvinden en [eiseres] en de Gemeente verder geen inhoudelijk verweer hebben gevoerd tegen het incident, zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
In de hoofdzaak
Spoedeisend belang
3.4.
Nu de eindscores van de inschrijvende partijen dicht bij elkaar liggen en er een mogelijkheid bestaat dat [eiseres] bij een herbeoordeling van het subgunningscriterium 6.2.1. als winnende inschrijving eindigt en er tevens sprake is van een vervaltermijn voor het entameren van een juridische procedure, zoals is opgenomen onder 2.2 van de offerteaanvraag, heeft [eiseres] een voldoende spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorlopige voorzieningen.
Toetsingskader
3.5.
[eiseres] stelt dat de Gemeente bij het gunningscriterium kwaliteit het subgunningscriterium 6.2.1 “plan van aanpak bij de casus Kledingwinkel” onjuist heeft beoordeeld.
3.6.
De kernbegrippen in het aanbestedingsrecht, transparantie en gelijkheid, brengen mee dat het bij de uitleg van een gunningscriterium erom gaat hoe een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende gegadigde het desbetreffende criterium heeft kunnen begrijpen. Hierbij moet worden uitgegaan van de zogenaamde ‘CAO-norm’. De bewoordingen van het selectiecriterium, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overige (relevante) aanbestedingsstukken, zijn van doorslaggevende betekenis die – naar objectieve maatstaven – volgt uit de bewoordingen waarin die stukken zijn opgesteld.
3.7.
De voorzieningenrechter neemt bij de beoordeling tot uitgangspunt dat aan de aangewezen deskundigen/beoordelaars van de aanbestedende dienst een ruime beoordelingsvrijheid wordt gegund als het gaat om de beoordeling aan de hand van kwalitatieve criteria, zolang de aanbestedende dienst maar transparant handelt en de inschrijvers gelijk behandelt. Deze verplichtingen, die voortvloeien uit de artikelen 1.8 en 1.9 Aanbestedingswet 2012 (Aw), brengen mee dat (i) het voor inschrijvers duidelijk moet zijn wat van hen wordt verwacht, (ii) de inschrijvingen aan de hand van een zo objectief mogelijk systeem moeten worden beoordeeld, en (iii) de gunningsbeslissing zodanig inzichtelijk moet worden gemotiveerd dat de afgewezen inschrijvers kunnen toetsen op welke wijze de beoordeling heeft plaatsgevonden. Dat brengt met zich dat de voorzieningenrechter een beperkte toetsingsvrijheid heeft wanneer het aankomt op de beoordeling van (de toepassing van) kwalitatieve criteria. Voor ingrijpen is slechts plaats in geval van kennelijke procedurele of inhoudelijke onjuistheden dan wel onduidelijkheden die kunnen meebrengen dat de gunningsbeslissing niet deugt. Het gaat dus om een vrij marginale toetsing.
Toetsing van de beoordeling door de Gemeente van subgunningscriterium 6.2.1
3.8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat subgunningscriterium 6.2.1 als zodanig duidelijk is. Er zijn door de inschrijvers, naast een aantal inhoudelijke vragen over de casus, ook geen vragen over gesteld in de inlichtingenfase van de aanbestedingsprocedure. [eiseres] stelt ook niet dat het subgunningscriterium op zichzelf genomen onduidelijk is maar dat het commentaar en de daarbij toegekende punten door de Gemeente op haar plan van aanpak onjuist is. Het plan van aanpak van [eiseres] is door een duidelijk beschreven en objectief systeem beoordeeld, te weten door een beoordelingscommissie van tenminste drie personen met deskundigheid op het gebied van schuldhulpverlening (zie ook paragraaf 4.1 van de offerteaanvraag). De Gemeente heeft haar oordeel over het plan van aanpak van [eiseres] uitvoerig gemotiveerd in zowel haar voorgenomen gunningsbesluit van 21 juli 2022 alsmede in haar beslissing van
5 augustus 2022 op het door [eiseres] ingediende bezwaar.
3.9.
Op basis van de uitvraag en de inschrijving heeft de beoordelingscommissie de inschrijvingen met een onvoldoende, matig, voldoende, ruim voldoende, goed of uitstekend gewaardeerd (zie ook paragraaf 6.5 van de offerteaanvraag). Daarbij geldt dat in de offerteaanvraag, bij het subgunningscriterium 6.2.1, is verzocht om het opstellen van een plan van aanpak waarbij de uitwerking werd beoordeeld op de mate van volledigheid, de mate waarin blijk is gegeven van het meenemen van alle bijzonderheden en omstandigheden, de mate waarin ervaring met deskundigheid in met complexe casussen blijkt, en hoe SMART de uitwerking is. Dit alles tezamen bezien, maakt voldoende duidelijk dat de Gemeente een beroep doet op de creativiteit en inventiviteit van iedere inschrijver om zich aan de hand van de beschrijving en onderbouwing van de eigen visie te onderscheiden van de andere inschrijvers.
3.10.
De beoordelingscommissie van de Gemeente heeft eerst individueel en daarna plenair de scoretoekenning vastgesteld. Dat zij een integrale score van 10 punten (wat ‘voldoende’ betekent) aan [eiseres] heeft toegekend, omdat haar plan van aanpak op een aantal punten niet volledig was, is gezien het voorgaande niet onbegrijpelijk of onredelijk. Dit geldt temeer nu het regelgevend kader en het toepasselijke beleid waarbinnen de Gemeente moet handelen meermaals is benoemd in de offerteaanvraag en dus bekend was bij de inschrijvers. Daaruit volgt dat een schuldhulpverlener een
integraleschuldhulpverlening moet bieden. Dat betekent dus dat de schuldhulpverlener niet alleen oog mag hebben voor de zakelijke situatie van de ondernemer, maar ook aandacht moet besteden aan zijn persoonlijke omstandigheden. Een zakelijke schuld kan immers evengoed een oorzaak hebben die in de privésfeer van de ondernemer is gelegen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Gemeente bovendien, onweersproken, toegelicht dat een plan van aanpak niet slechts als doel heeft om de Gemeente te informeren over de situatie van een ondernemer met het oog op een eventuele kredietverstrekking, maar dat een dergelijk plan ook is bedoeld voor de ondernemer zelf. Daaruit moet voor de ondernemer duidelijk blijken wanneer en op welke wijze zijn schulden zullen worden aangepakt. Een schuldhulpverlener dient dus niet alleen als puur een boekhouder maar ook als een begeleider van de ondernemer te acteren.
3.11.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de door [eiseres] puur technische dan wel theoretische benadering (lees: het afvinken van het lijstje) in dit geval dus niet automatisch een score van ‘uitstekend’ en daarmee 20 punten rechtvaardigt. Het door [eiseres] ingenomen uitgangspunt dat de feiten van de casus geen enkele aanleiding geven om een privé schuldenproblematiek aanwezig te veronderstellen, is dan ook onjuist. In een casusbeantwoording kan immers ook aandacht worden besteed aan onderwerpen dan wel gegevens die niet specifiek zijn uitgevraagd. Bij het ontbreken van specifieke gegevens in een casus kan ook gebruik worden gemaakt van het schetsen van scenario’s en hypotheses. Het gaat er om dat [eiseres] de Gemeente had moeten meenemen in haar overwegingen en gedachten. Dat heeft zij niet voldoende gedaan, terwijl dat wel als zodanig, zoals ook reeds onder r.o. 3.9 aan de orde is gekomen, in de offerteaanvraag aan de inschrijvers was gevraagd. Met name de zinssnede in paragraaf 6.2 van de offerteaanvraag “
Uw uitwerking van gunningscriterium 1 wordt beoordeeld op de mate van volledigheid, de mate waarin u blijk geeft alle bijzonderheden en omstandigheden te hebben meegenomen (…)” geeft het voorgaande tot expliciet uitdrukking. De Gemeente heeft, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in het licht van het voorgaande bezien voldoende onderbouwd waarom zij het plan van aanpak van [eiseres] bij subgunningscriterium 6.2.1. met 10 punten heeft beoordeeld nu het plan van aanpak van [eiseres] op een aantal punten niet volledig is. Deze beoordeling doorstaat de door de voorzieningenrechter aan te leggen marginale toetsing. Nu verder niet is gebleken van andere procedurele dan wel inhoudelijke onjuistheden, dan wel onduidelijkheden die zouden kunnen meebrengen dat de (voorlopige) gunningsbeslissing niet deugt, is er geen grond om te oordelen dat de Gemeente bij de beoordeling van het subgunningscriterium 6.2.1 buiten haar beoordelingskader is getreden. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen.
3.12.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van zowel de Gemeente als [onderneming] begroot op € 676,00 aan griffierecht, en € 1.016,00 aan salaris advocaat.
De nakosten zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De rente over de proces- en nakosten zal, als niet weersproken, eveneens worden toegewezen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
In het incident
4.1.
wijst de incidentele vordering tot voeging toe;
4.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen;
In de hoofdzaak
4.3.
wijst de vorderingen af;
4.4.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van zowel de Gemeente als [onderneming] begroot op € 1.692,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf vijftien dagen na de datum van dit vonnis, tot aan de dag van voldoening;
4.5.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van zowel de Gemeente als [onderneming] begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van vijftien dagen na de betekening van dit vonnis, tot aan de voldoening;
4.6.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzieningenrechter, en bij zijn afwezigheid ondertekend door mr. R.J. Praamstra en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.