ECLI:NL:RBMNE:2022:6146

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
16-148792-20 (22-002553)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake inbeslaggenomen vaartuig in strafzaak

Op 7 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift van een klager, geboren in 1971, die zich verzet tegen de inbeslagname van een vaartuig, een Primeur 700 Tender. Het klaagschrift werd op 7 februari 2022 ingediend en op 21 februari 2022 inhoudelijk behandeld. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C. Vingerling, stelde dat het vaartuig gemeenschappelijk eigendom is van hem en zijn vrouw, en dat zijn vrouw het vaartuig graag wil gebruiken. De klager ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan witwassen en betoogt dat er geen reden is voor verbeurdverklaring van het vaartuig, aangezien hij het via een bankoverschrijving heeft betaald.

Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen de teruggave van het vaartuig en stelt dat het belang van de strafvordering zich daartegen verzet, omdat het OM zal vorderen dat het vaartuig verbeurd wordt verklaard. De rechtbank oordeelt dat zij bevoegd is en dat de klager ontvankelijk is in zijn beklag. De rechtbank benadrukt dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft en dat het niet de bedoeling is om vooruit te lopen op de uitkomst van een hoofdzaak.

De rechtbank concludeert dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later het inbeslaggenomen vaartuig zal verbeurd verklaren. Daarom verzet het strafvorderlijk belang zich tegen de opheffing van het beslag. De rechtbank verklaart het beklag ongegrond. Deze beslissing is genomen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, en mrs. A.A.T. Werner en O. Böhmer, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M. Neijenhuis, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2022. Tegen deze beslissing staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na betekening.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
parketnummer : 16-148792-20
rekestnummer : 22-002553
datum : 7 maart 2022
beslissing van de meervoudige raadkamer in strafzaken op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] , [woonplaats] ,.
thans verblijvende in [verblijfplaats] , [adres 2] , [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de klager, tevens beslagene.
Raadsman: mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.

Procedure

Het klaagschrift is op 7 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 21 februari 2022 het klaagschrift in openbare raadkamer inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft de klager, zijn advocaat mr. A.C. Vingerling en de officier van justitie op zitting gehoord.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp: een vaartuig (sloep), type Primeur 700 Tender met goednummer [goednummer] . Dit voorwerp is in beslag genomen in het strafvorderlijk onderzoek tegen klager.
Namens de klager is aangevoerd dat het vaartuig gemeenschappelijk eigendom is van zijn vrouw [A] en hem en dat zijn vrouw graag gebruik wil maken van de boot.. Klager stelt zich niet te hebben schuldig gemaakt aan witwassen, waardoor verbeurdverklaring niet in de rede ligt. Hij wijst erop dat hij de boot via een bankoverschrijving heeft betaald.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie zal vorderen dat het voorwerp zal worden verbeurd verklaard.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd en de klager is ontvankelijk in het beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen
plaats, omdat het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of
ontnemingszaak zal worden voorgelegd, doorgaans nog niet compleet is. Daarnaast moet
worden voorkomen dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot
uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september
2010, ECLI:NL:HR:20l0:BL2823, NJ 20 10/654).
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Als geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, -ook in een zaak betreffende een ander dan de klager-, wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is het volgende gebleken. Verdachte wordt onder meer verdacht van het witwassen van het in beslag genomen vaartuig.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomen voorwerp zal verbeurd verklaren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.A. Brouwer, voorzitter,
mrs. A.A.T. Werner en O. Böhmer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.
Mrs. Brouwer en Werner zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.