ECLI:NL:RBMNE:2022:6145

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
16/248059-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een stuk hout tijdens conflict op woonwagenkamp

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 25 december 2018 in [plaats] geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een stuk hout tegen het hoofd te slaan. Dit gebeurde tijdens een conflict over een erfscheiding op een woonwagenkamp waar beide partijen woonden. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een openbare terechtzitting op 14 februari 2022, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelde, hoewel hij mogelijk niet het volle opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard door met een stuk hout te slaan, wat resulteerde in een bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling.

De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de reactie van de verdachte niet proportioneel was ten opzichte van de aanranding van zijn eigendom. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 100 uren, met een proeftijd van één jaar, en heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het feit dat hij niet recentelijk voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/248059-19
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op de openbare terechtzitting van 14 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie, mr. M.S. Martherus, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E. Hullegie, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
primair:op 25 december 2018 in [plaats] heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een paal / stuk hout tegen het hoofd te slaan;
subsidiair:op 25 december 2018 in [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een paal / stuk hout tegen het hoofd te slaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Voor zover relevant worden de standpunten van de officier van justitie besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak van het primair ten laste gelegde.
Voor zover relevant worden de standpunten van de verdediging besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Zoals uit het navolgende zal blijken, komt de rechtbank op basis van de hieronder genoemde bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen
Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 25 december 2018 blijkt het volgende [2] :
Vandaag dinsdag 25 december 2018, omstreeks 14.30 uur, was ik in mijn caravan op [adres 2] te [plaats] .
Ik liep langs de schutting in de richting van de achterzijde van de schuur en hoorde
ineens een hoop geschreeuw aan de andere zijde van de schutting. Ik hoorde aan het
geschreeuw dat het [verdachte] [de rechtbank begrijpt: [verdachte] ] was aan de andere zijde van de schutting. Ik keek over de
schutting heen in de richting van de schuur en kreeg direct een klap op mijn hoofd.
Ik zag dat er over de schutting met kracht een houten balk zwaaide in mijn richting
en voelde dat deze met een grote kracht op mijn hoofd terecht kwam. Ik voelde een
enorme pijn in mijn hoofd en zag dat het even zwart werd voor mijn ogen. Ik ben even
weg geweest. Niet bewusteloos maar wel door de enorme pijn die ik voelde in en op
mijn hoofd. Ik werd echt vol en met kracht opzettelijk op mijn hoofd geslagen met de
houten balk.
Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] blijkt het volgende [3] :
Toen mijn schoonvader bij het hek stond zag ik ineens dat iemand met een balk of stok
over het hek heen sloeg. Het ging echt hard. Ik zag dat de balk of stok van achteren
naar voren gezwaaid werd en met kracht op het hoofd van mijn schoonvader terecht
kwam. Het ging echt hard. Ik zag dat mijn schoonvader weg dook. Ik ben toen snel naar mijn schoonvader gelopen en keek over het hek heen. Ik zag daar de buurman, waar mijn schoonvader net ruzie mee gehad had, staan.
Ik zag dat de buurman die balk of stok nog steeds in z'n handen had. Ik was ook met
mijn schoonvader bezig, dus heb niet goed kunnen zien wat het was. Ik zag dat het voorwerp ongeveer 50 centimeter lang was en ongeveer 6 centimeter dik. Ik zag dat het een houten kleur had.
De verklaring van verdachte op zitting [4] :
U houdt mij de foto’s vanaf pagina 53 van het procesdossier voor waarbij u aangeeft dat aangever letsel had op zijn hoofd. Ja dat klopt, ik heb dat later ook gezien. Ik kan niet verklaren hoe dat is gebeurd. Het klopt wel dat ik wist dat er iemand achter de schutting stond, ik hoorde inderdaad iemand praten.
Bewijsoverweging
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een stuk hout aangever [slachtoffer] op het hoofd heeft geslagen. Het met enige kracht slaan met een stuk hout over de schutting in de richting van het hoofd van een korte afstand kwalificeert de rechtbank als een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel. Verdachte had wellicht niet het volle opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar met deze handelwijze is er wel een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Het hoofd is immers een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam, en door het daarop met enige kracht slaan met een stuk hout is er naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel.
Deze aanmerkelijke kans heeft verdachte ook aanvaard. Verdachte heeft zelf bij de politie verklaard dat “twee kopjes boven de schutting uitstaken” en dat hij zag dat één van deze koppies van [slachtoffer] [te weten: aangever [slachtoffer] ] was. Ook heeft hij ter zitting verklaard dat hij mensen achter de schutting hoorde praten. Vervolgens heeft hij, toen [slachtoffer] in de schutting aan het zagen was, met een stuk hout op of over de schutting geslagen. Voor zover hij [slachtoffer] op dat moment niet heeft gezien over de schutting heen, moet hij hebben geweten dat [slachtoffer] zich vlak achter de schutting bevond. Gelet op voorgaande handelingen en de uiterlijke verschijningsvormen daarvan heeft verdachte dus willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever aanvaard.
De verdachte heeft derhalve opzettelijk (in de zin van voorwaardelijk opzet) gehandeld.
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 25 december 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een stuk hout tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

De officier van justitie acht het bewezenverklaarde feit strafbaar en vindt een beroep op noodweer niet aan de orde.
Door de raadsvrouw van verdachte is aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte zag dat zijn schutting door de heer [slachtoffer] werd vernield, wat kwalificeert als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Om die reden heeft hij een stuk hout gepakt en is daarmee naar de schutting gelopen. Verdachte heeft zich vervolgens mogen verdedigen, ook omdat [slachtoffer] van plan was zijn terrein op te komen. De raadsvrouw acht de handelingen van verdachte proportioneel.
De rechtbank overweegt het volgende.
De vraag dient te worden beantwoord of het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding - waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De rechtbank maakt uit het dossier op dat aangever bezig was de schutting van verdachte te vernielen door die kapot te zagen. Daarmee was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van een goed, namelijk de schutting, van verdachte. Verdachte mocht zich hiertegen verdedigen. De rechtbank oordeelt echter dat de handeling van verdachte ter verdediging van zijn schutting niet proportioneel was. Zijn reactie (het slaan met een stuk hout op het hoofd van aangever) stond niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding (zagen in de schutting). Verdachte had op een minder ingrijpende wijze kunnen handelen, door bijvoorbeeld de politie te bellen of de zaag af te pakken. Het slaan met de stok over de schutting, terwijl verdachte wist dan wel moest weten dat aangever zich op korte afstand aan de andere kant van de schutting bevond, acht de rechtbank niet proportioneel.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De officier van justitie acht verdachte strafbaar en vindt een beroep op noodweerexces niet aan de orde.
De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat verdachtes handelen mede was ingegeven door de hevige gemoedsbeweging die het vernielen van de schutting door aangever en het conflict voor hem met zich brachten en doet een beroep op noodweerexces.
Wat betreft de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging (het zogenoemde noodweerexces) is voor de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte verkeerde in een toestand van een hevige gemoedsbeweging. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting ten eerste niet verklaard dat hij heeft geslagen met een stuk hout, zodat zijn versie van de gebeurtenissen niet strookt met wat de rechtbank daarover vaststelt. Verder heeft hij ook niet verklaard over een hevige gemoedsbeweging waarin hij zou hebben verkeerd doordat in de schutting werd gezaagd. Ook de vrouw van verdachte, mw [vrouw] , verklaart niet daarover. Dit maakt dat de gestelde hevige gemoedsbeweging niet aannemelijk is geworden.
Op grond hiervan wordt het beroep op noodweerexces verworpen.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte wordt veroordelen tot:
- een taakstraf van 100 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
De officier van justitie houdt hierbij rekening met het tijdsverloop van de zaak en de
omstandigheid dat dat verdachte en aangever elkaar inmiddels de handen geschud hebben.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Daartoe is aangevoerd dat het incident grote impact heeft gehad op verdachte en zijn gezin en op initiatief van verdachte vrede is gesloten met aangever en dat het een oude zaak betreft.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren opleggen met aftrek van het voorarrest. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat doet.
8.3.1
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door aangever tegen het hoofd te slaan met een stuk hout. Beiden woonden ten tijde van het incident op hetzelfde woonwagenkamp. Zij kregen een conflict over een erfscheiding en een schuur. Dit conflict is vervolgens uit de hand gelopen. Verdachte heeft zich impulsief gedragen in de escalatie die zich vervolgens heeft voorgedaan. De impact die een dergelijke gewelddadige confrontatie heeft is aanzienlijk, niet alleen voor de betrokkenen zelf, maar ook voor de directe omgeving waarin een en ander heeft plaatsgevonden. Zo is het jonge kind van verdachte getuige geweest van de escalatie tussen aangever en verdachte. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk. De rechtbank houdt echter ook rekening met de rol van aangever die in eerste instantie de confrontatie is aangegaan.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van 18 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en sinds het bewezenverklaarde niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen.
8.3.3
De overschrijding van de redelijke termijn
Een verdachte heeft recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn om te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. Die termijn begint te lopen op het moment dat verdachte in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem vervolging wordt ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de zitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak van de rechtbank binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen. Verdachte is aangehouden op 26 december 2018. De rechtbank doet uitspraak op 28 februari 2022, hetgeen voor deze feiten een overschrijding van de redelijke termijn van een jaar en twee maanden oplevert. De rechtbank is zodoende van oordeel dat de redelijke termijn is geschonden.
8.3.4
De straf
Gelet op de ernst van het strafbare feit ziet de rechtbank geen aanleiding om geen straf op te leggen. De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat de redelijke termijn ruim is overschreden. Zonder schending van de redelijke termijn zou de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf hebben opgelegd, maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren opleggen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank stelt de proeftijd vast op één jaar, gelet op het tijdsverloop.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat de taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
  • stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast;
  • als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, mrs. A. Blanke en H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 25 december 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een paal, in elk geval een stuk hout, op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 december 2018 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met een paal, in elk geval een stuk hout, op/tegen het hoofd te slaan.
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 november 2019, genummerd PL0900-2018370925 Z, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 96. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen worden zakelijk weergegeven.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 50-51.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 45-46.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 februari 2022.