ECLI:NL:RBMNE:2022:61

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
531995 / HA RK 21-330 en 531996 / HA RK 21-331
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard na weigering toegang tot getuigenverhoor

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2022, hebben verzoekers, vertegenwoordigd door advocaten mr. Ö. Saki en mr. H. Raza, een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter-commissaris mr. A. Muller. Dit verzoek volgde op de weigering van de rechter om mr. Raza toegang te verlenen tot het getuigenverhoor van getuige [A] in de strafzaken tegen verzoeker 1 en verzoeker 2. Verzoekers voerden aan dat deze weigering de schijn van partijdigheid wekte en hun verdedigingsrechten onder druk zette, in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De wrakingskamer heeft de procedure op 4 januari 2022 openbaar behandeld, waarbij de rechter en de officier van justitie niet verschenen. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter-commissaris niet onbegrijpelijk was en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de gang van zaken ongelukkig was, maar niet leidde tot een gegronde vrees voor partijdigheid. De procedures in de hoofdzaak moeten worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummers/rekestnummers: 531995 / HA RK 21-330 en 531996 / HA RK 21-331
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 12 januari 2022
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker 1] ,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat: mr. Ö. Saki, advocaat in Rotterdam,
verder te noemen: [verzoeker 1] ,
en
[verzoeker 2]
wonend in [woonplaats] ,
advocaat: mr. H. Raza, advocaat in Rotterdam,
verder te noemen: [verzoeker 2] ,
beide verder te noemen: verzoekers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • een e-mailbericht van mr. Saki namens verzoekers van 14 december 2021 met daarin het wrakingsverzoek gericht tegen rechter-commissaris mr. A. Muller;
  • de schriftelijke reactie van mr. Muller van 16 december 2021;
  • een e-mailbericht van mr. Raza namens verzoekers van 22 december 2021 met drie bijlagen, met daarin het verzoek tot het horen van getuigen.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 4 januari 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen [verzoeker 1] en [verzoeker 2] , beiden bijgestaan door advocaat mr. Raza. De rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht en de officier van justitie mr. N.T.R.M. Franken zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
Mr. Raza heeft op de wrakingszitting namens [verzoeker 2] pleitaantekeningen en enkele uitspraken van verschillende wrakingskamers uit het land overgelegd.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

De hoofdzaak
2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. A. Muller als behandelend rechter-commissaris (hierna te noemen: de rechter), in de strafzaken met de parketnummers 16/169888-20 ( [verzoeker 1] ) en 16/169881-20 ( [verzoeker 2] ). Deze strafzaken komen voort uit een groot strafrechtelijk onderzoek met de naam Appel. In dit onderzoek staan 14 verdachten terecht. Op 17 juni 2021 heeft de meervoudige strafkamer (hierna: de rechtbank) in een schriftelijke uitspraak beslist op de onderzoekswensen van de verdachten in dit onderzoek. De rechtbank heeft toen de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris om 25 getuigen te horen, waaronder getuige [A] (hierna te noemen: [A] ). Op 14 december 2021 stond het verhoor van [A] gepland. Mr. Raza heeft zich die dag gemeld om het verhoor van [A] bij te wonen, maar hem is door de rechter de toegang tot het verhoor ontzegd. Mr. Saki heeft, terwijl het verhoor plaatsvond, namens beide verzoekers per e-mail de rechter gewraakt.
Grondslag wrakingsverzoek
2.2.
Verzoekers hebben het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. Mr. Raza is de toegang tot het verhoor van [A] geweigerd. Eerst is hij door de rechter uit de verhoorruimte weggestuurd. Op dat moment was mr. Raza te overrompeld om de uitspraak van de rechtbank te laten zien waar volgens hem uit blijkt dat hij wel degelijk bij dit verhoor aanwezig dient te zijn. Eenmaal buiten de verhoorruimte heeft mr. Raza overlegd met mr. Saki en van laatstgenoemde de beslissing van de rechtbank van 17 juni 2021 toegezonden gekregen. Hij heeft daarop aangeklopt en aan een medewerker van de rechtbank op zijn telefoon de passage getoond op basis waarvan hij gerechtigd was om het getuigenverhoor bij te wonen. Toen hij de rechter daarop wilde wijzen, werd hem door de griffier gezegd dat het verhoor inmiddels was begonnen en dat de rechter daar geen acht op wilde slaan. Aan hem werd toen voor een tweede keer de toegang tot het verhoor van de getuige geweigerd. Gelet op deze gang van zaken is er minimaal naar objectieve maatstaven gemeten de schijn van partijdigheid gewekt waardoor de verdedigingsrechten ex artikel 6 EVRM in het gedrang zijn gekomen. Op de wrakingszitting heeft mr. Raza hieraan nog toegevoegd dat als de rechter naar hem had willen luisteren en had uitgelegd waarom hij het verhoor niet mocht bijwonen hij dat had begrepen, maar nu heeft de rechter niet eens de moeite genomen zijn standpunt aan te horen. De rechter heeft daarom voorrang gegeven aan efficiency boven het belang van de verdediging om bij het verhoor aanwezig te kunnen zijn en vragen te stellen aan de getuige.
Schriftelijke reactie van de rechter
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie beschrijft zij de gang van zaken voorafgaand en tijdens het verhoor van [A] . Voorafgaand aan het verhoor meldde mr. Raza zich voor dit verhoor terwijl het verhoor niet in de zaak tegen [verzoeker 2] plaatsvond. Tegen mr. Raza is gezegd dat hij niet was uitgenodigd voor dit verhoor. Enkele minuten nadat het verhoor was begonnen meldde zich een griffier bij de rechter met de mededeling dat mr. Raza had laten weten dat hij het verhoor wel mocht bijwonen. De griffier heeft in opdracht van de rechter pagina 20 van de beslissing van de rechtbank aan mr. Raza laten zien waar staat dat [A] alleen gehoord wordt in de strafzaak tegen verdachte [B] . Mr. Raza liet toen weten dat hij op zijn telefoon een stuk tekst had waarop stond dat deze getuige ook in de zaak tegen zijn cliënt gehoord moest worden. De rechter heeft dit stuk tekst niet gezien omdat het verhoor al was begonnen. De rechter stelt zich op het standpunt dat zij in opdracht van de beslissing van de rechtbank van 17 juni 2021 [A] heeft gehoord in de strafzaak tegen verdachte [B] . Dit staat op pagina 20 van 21 van die beslissing. Na het verhoor nam zij kennis van de passage op pagina 15 van 21 van deze uitspraak. Hieruit lijkt af te leiden dat het de bedoeling van de rechtbank was dat [A] ook in de zaken tegen verzoekers gehoord diende te worden. Dit stond echter niet in de opdracht aan de rechter. De advocaten van verzoekers hebben op geen enkel moment voorafgaand aan het getuigenverhoor aangegeven dat de uitspraak niet klopte. Ook hebben zij niet gereageerd op het verhoorschema waarin stond dat [A] alleen in de strafzaak tegen [B] gehoord zou worden. De rechter is van mening dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van deze gang van zaken. De advocaten van verzoekers hadden zelf tijdig de fout in de beslissing moeten signaleren en niet pas na aanvang van het verhoor. Om de rechter nu te wraken is daarom misplaatst. Verder heeft de rechter opgemerkt dat mr. Raza zich voor het verhoor van [A] alleen namens [verzoeker 2] heeft gemeld, dus niet als waarnemer voor mr. Saki in de strafzaak tegen [verzoeker 1] .
Verzoek tot horen getuigen
2.4.
Mr. Raza heeft in reactie op het schrijven van de rechter bij e-mail van 22 december 2021 laten weten dat meerdere personen kunnen getuigen dat hij zich op 14 december 2021 voor zowel [verzoeker 2] als voor [verzoeker 1] heeft gemeld om het getuigenverhoor van [A] bij te wonen. Verzoekers verzoeken daarom tot het horen van de volgende getuigen: de officier van justitie mr. N.T.R.M. Franken, de griffier die aanwezig was bij het verhoor en de griffier die mr. Raza te woord heeft gestaan nadat hij de verhoorruimte had verlaten. De wrakingskamer heeft op de wrakingszitting meegedeeld dat zij het horen van getuigen vooralsnog niet nodig heeft geacht, maar dat zij in de raadkamer zal beoordelen of dit toch nodig is.

3.De beoordeling

Is [verzoeker 1] ontvankelijk in het wrakingsverzoek?
3.1.
De wrakingskamer zal eerst ingaan op de ontvankelijkheid van [verzoeker 1] in het wrakingsverzoek. De rechter heeft in haar reactie namelijk geschreven dat mr. Raza niet als waarnemer van mr. Saki aanwezig was op 14 december 2021. Dit raakt de ontvankelijkheid van [verzoeker 1] in zijn wrakingsverzoek, omdat hij geen belang heeft bij dit wrakingsverzoek als er namens hem niemand bij het getuigenverhoor zou zijn verschenen. De wrakingskamer ziet echter genoeg redenen om aan te nemen dat mr. Raza voor beide verzoekers aanwezig was op de rechtbank. Dit leidt de wrakingskamer af uit het feit dat mr. Saki namens beide verzoekers het wrakingsverzoek heeft ingediend terwijl het verhoor van [A] nog gaande was. Hieruit volgt dat de advocaten over en weer namens beide verzoekers handelden. Daarnaast heeft mr. Raza in de bijlage bij zijn e-mail van 22 december 2021 e-mails ingebracht van de advocaat van [A] , mr. C. Willekes, en de advocaat van de medeverdachte [B] , mr. M.M.J. Nuijten. Mr. Willekes schrijft dat mr. Raza zich op 14 december 2021 bij een medewerker van het kabinet RC meldde en liet weten dat hij voor zowel [verzoeker 2] maar ook namens [verzoeker 1] het getuigenverhoor zou bijwonen. Mr. Nuijten schrijft daarover ook dat mr. Raza aanwezig was om namens beide verzoekers het getuigenverhoor bij te wonen. Gelet op deze omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat voldoende vaststaat dat mr. Raza voor beide verzoekers aanwezig was. Dat betekent dat [verzoeker 1] belang heeft bij het wrakingsverzoek en hij dus ontvankelijk is in het wrakingsverzoek. Gelet op deze uitkomst is het horen van getuigen niet nodig. Het verzoek tot het horen van getuigen zal daarom worden afgewezen.
Beoordelingskader
3.2.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoekers is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt.
Procesbeslissing
3.5.
De rechter heeft bij het verhoor van [A] uitvoering gegeven aan de procesbeslissing van de rechtbank tot het horen van getuigen. Bij de uitvoering daarvan heeft de rechter de regie en in dat kader heeft zij beslist dat mr. Raza niet aanwezig mocht zijn bij het verhoor van [A] . Deze beslissing moet ook worden aangemerkt als een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich daar als uitgangspunt tegen. Dit geldt ook voor de motivering van die procesbeslissing als grond voor wraking. Alleen als de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
Is de procesbeslissing onbegrijpelijk?
3.6.
In deze zaak heeft de rechter haar beslissing om mr. Raza niet tot het verhoor toe te laten gebaseerd op pagina 20 van 21 van de uitspraak van de rechtbank van 17 juni 2021. Op die pagina staat dat [A] alleen gehoord zal worden in de strafzaak tegen verdachte [B] . De rechter heeft pas later kennis genomen van de passage op pagina 15 van 21. Daar staat dat [A] gehoord zal worden in de strafzaken tegen de verdachten [verzoeker 1] , [B] en [verzoeker 2] . De uitspraak van de rechtbank bevat dus een fout, want het dictum sluit niet aan op de inhoudelijke beslissing die daaraan voorafgaat. Hierdoor is de situatie ontstaan dat verzoekers uitgingen van de inhoudelijke beslissing op pagina 15 van 21 en de rechter uitging van het dictum op pagina 20 van 21. De rechter zag daarom op dat moment geen reden om – tijdens het net begonnen verhoor – alsnog met mr. Raza in gesprek te gaan. Deze gang van zaken is zeer ongelukkig in het licht van de hiervoor vastgestelde fout in de uitspraak van de rechtbank en de feitelijke weigering van de rechter om naar aanleiding van het (herhaalde) verzoek van mr. Raza te onderzoeken of zijn stelling dat hij aanwezig mocht zijn gegrond was. De wrakingskamer begrijpt dat deze situatie voor verzoekers zeer vervelend is. Toch leidt dit niet tot de uitkomst dat de beslissing van de rechter – met de kennis die zij op dat moment had – zodanig onbegrijpelijk is dat de bij verzoekers bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter ook objectief gerechtvaardigd is. Dat betekent dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond zal verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekers, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team Strafrecht, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedures van verzoekers met de parketnummers 16/169888-20 en 16/169881-20 moeten worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. J.P. Killian en mr. D. Wachter, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.