ECLI:NL:RBMNE:2022:6071

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
UTR 22/4631
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 8 december 2022, wordt het beroep van eiser, een Surinaamse burger, behandeld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen op zijn aanvraag van 11 januari 2021 voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst geen op de zaak betrekking hebbende stukken of verweerschrift heeft ingediend, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank op 10 oktober 2022 en 1 november 2022. Hierdoor heeft de rechtbank besloten om uitspraak te doen op basis van de ingediende stukken van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van de Belastingdienst is overschreden. De Belastingdienst had de beslistermijn verlengd tot 11 januari 2022, maar heeft niet tijdig een besluit genomen. Eiser heeft de Belastingdienst op 17 januari 2022 in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.

Op basis van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat de Belastingdienst binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 379,50, en het door hem betaalde griffierecht van € 50,- moet door de Belastingdienst worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Suriname, eiser

(gemachtigde: mr. S.V. Hendriksen),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 11 januari 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Verweerder heeft geen op de zaak betrekking hebbende stukken en geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Het beroep is ingediend bij de rechtbank Den Haag, die het vervolgens heeft doorgestuurd naar de rechtbank Midden-Nederland. Deze laatste rechtbank is namelijk de bevoegde rechtbank om op het beroep van eiser te beslissen. [1]
2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [2]
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [3] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [4]
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen stukken en geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft daar wel om gevraagd, op 10 oktober 2022 en 1 november 2022. De rechtbank doet daarom uitspraak op grond van de stukken die eiser heeft ingediend.
5. Het bestuursorgaan beslist op een aanvraag binnen zes maanden. Verweerder heeft de beslistermijn bij brief van 1 juli 2021 verlengd tot 11 januari 2022. De rechtbank neemt aan dat dit de maximale verlenging van zes maanden is. Verweerder had dus uiterlijk op 11 januari 2022 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder op 17 januari 2022 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder de ingebrekestelling niet kort na de datering heeft ontvangen. De rechtbank stelt verder vast dat sindsdien (meer dan) twee weken zijn verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter op grond van het derde lid een andere termijn stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan het derde lid en bepaalt dat verweerder binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen. Nu verweerder geen stukken en geen verweerschrift heeft ingediend, heeft verweerder in dit geval ook geen bijzondere omstandigheden genoemd die tot een andere termijn zouden moeten leiden.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Proceskosten en griffierecht
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.