ECLI:NL:RBMNE:2022:606

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4377
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsrecht op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 januari 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de RDWI beroep ingesteld, nadat zijn recht op bijstand op grond van de Participatiewet was ingetrokken. Verweerder had het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard, waarna verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 december 2021 was verweerder niet aanwezig, maar verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter overweegt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening 'onverwijlde spoed' vereist is. In deze zaak, die een financieel geschil betreft, is het niet snel het geval dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen acute financiële noodsituatie kan aantonen. Hoewel verzoeker aangeeft dat hij schulden heeft en betalingsregelingen niet kan nakomen, blijkt uit de overgelegde bankafschriften dat hij nog steeds huurtoeslag en zorgtoeslag ontvangt en dat zijn financiële situatie niet zo kritiek is dat er sprake is van een onomkeerbare situatie.

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet kan aantonen dat er sprake is van een spoedeisend belang of dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/4377
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 januari 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en

het dagelijks bestuur van de RDWI, verweerder

(gemachtigde: mr. V.V. Tuchkova).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken met ingang van 1 augustus 2021.
Bij besluit van 28 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 december 2021. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
2.De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. [1] Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoeker voert aan dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie. Verzoeker heeft oplopende schulden en kan de afgesproken betalingsregelingen niet meer nakomen. Daarnaast blijkt volgens verzoeker al uit de omstandigheid dat verzoeker geen bijstandsuitkering meer heeft dat er financiële problemen zijn. Ter onderbouwing heeft verzoeker een factuur opgestuurd voor het betalen van het eigen risico (€ 210,60) en een betalingsherinnering voor de ziektekostenverzekering (€ 305,-).
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Verzoeker heeft bankafschriften overgelegd over de periode van 19 augustus 2021 tot en met 18 september 2021 met een eindsaldo van € 84,36. Uit de stukken blijkt dat hij maandelijks huurtoeslag (€ 348,-) en zorgtoeslag (€ 207,-) ontvangt. Verzoeker heeft in deze periode de kosten voor de watervoorziening en de huur betaald. Hoewel de rekening voor energie gestorneerd is, is niet onderbouwd dat de nutsvoorzieningen op korte termijn afgesloten zullen worden. Evenmin komt naar voren dat er sprake is van een dreigende uithuiszetting. De rekeningen voor de ziektekostenverzekering geven vooralsnog geen aanwijzingen dat deze verzekering binnen korte termijn beëindigd zal worden. Bovendien heeft verweerder op 16 december 2021 een voorschot van € 650,- aan verzoeker toegekend naar aanleiding van een nieuwe aanvraag. Tot slot is de huidige financiële situatie van verzoeker onduidelijk. Ondanks het verzoek van de rechtbank om de bankafschriften van de laatste drie maanden op te sturen, zijn alleen de bankafschriften tot en met 18 september 2021 ontvangen. Alleen het feit dat verzoeker geen bijstand meer ontvangt is onvoldoende reden om een financiële noodsituatie aan te nemen. De voorzieningenrechter kan niet vaststellen dat er sprake is van een onomkeerbare situatie of dat verzoeker zich niet in het eigen levensonderhoud kan voorzien en is daarom van oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in stand zal blijven. Gelet op de argumenten die verweerder heeft gegeven over de onduidelijkheid met betrekking tot de kosten van de auto en de ontbrekende bankafschriften, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
Belangenafweging
6. Er is dus geen spoedeisend belang en het besluit is ook niet evident onrechtmatig. Wat verzoeker als belang voor het treffen van een voorlopige voorziening heeft aangevoerd, acht de voorzieningenrechter – nu geen sprake is van spoedeisend belang of van een evident onrechtmatig besluit – onvoldoende om de belangenafweging in zijn voordeel uit te laten vallen.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. N.L.K.J. Li, griffier. De beslissing is bekend gemaakt en uitgesproken op
11 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
(de griffier is verhinderd
te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht