ECLI:NL:RBMNE:2022:6049

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
22/1697
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bedrijfskapitaal Tozo-5 wegens niet geraakt door coronamaatregelen

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor bedrijfskapitaal op basis van de Tozo-5 regeling. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht afgewezen op 14 oktober 2021, omdat de onderneming van eiser niet was geraakt door de coronamaatregelen. Eiser had zijn omzet in de derde en vierde kwartaal van 2019 en het eerste kwartaal van 2020 op € 0,00 gesteld en had openstaande schulden van vóór de coronacrisis. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 23 maart 2022 ongegrond verklaard, omdat eiser geen informatie had aangeleverd over de omzet van zijn onderneming in 2020 en 2021. Bovendien was eiser sinds oktober 2020 fulltime in loondienst en niet afhankelijk van zijn onderneming voor zijn levensonderhoud.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 4 augustus 2022 behandeld, maar eiser was niet verschenen. De rechtbank overwoog dat eiser niet had aangetoond dat zijn onderneming financieel was geraakt door de coronacrisis, zoals vereist door de Tozo-regeling. Eiser had geen bewijsstukken overgelegd die de omzet van zijn onderneming in de relevante jaren aantonen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat de aanvraag van eiser voor bedrijfskapitaal niet kon worden toegewezen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Tozo-regeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1697

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Inleiding

1. Eiser heeft een aanvraag gedaan voor bedrijfskapitaal op grond van de Tozo-5 [1] .
2. Bij besluit van 14 oktober 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat de onderneming van eiser niet is geraakt door de coronamaatregelen. Volgens de opgave van eiser zijn de omzet in het derde en vierde kwartaal van 2019 en in het eerste kwartaal van 2020 op € 0,00 gesteld. Ook heeft de onderneming openstaande schulden van vóór de coronacrisis. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
3. Bij beslissing op bezwaar van 23 maart 2022 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard, omdat eiser geen informatie heeft aangeleverd over de omzet van zijn onderneming in 2020 en 2021. Er kan dus niet kan worden vastgesteld dat eisers onderneming is geraakt door de coronamaatregelen. Daarnaast heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, omdat eiser sinds oktober 2020 fulltime in loondienst is. Eiser is dus ook niet aangewezen op werk bij zijn onderneming om in zijn levensonderhoud te voorzien. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit (het bestreden besluit).
4. De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

5. Eiser voert in beroep aan dat verweerder niet wil kijken naar de werkelijke omzet van zijn onderneming. Door de coronacrisis is hij bijzonder hard geraakt en had hij geen inkomen meer.
6. Uit artikel 1 van de Tozo blijkt dat eiser in ieder geval voor de voorziening in het bestaan moet zijn aangewezen op arbeid in zijn eigen bedrijf. Eiser moet aan deze voorwaarde voldoen, anders behoort hij niet tot de doelgroep van de Tozo. Uit artikel 2 van de Tozo volgt dat iemand alleen recht heeft op bijstand in de zin van de Tozo, als zijn onderneming financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis.
7. De rechtbank overweegt dat op 12 januari 2022 een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft eiser daarna in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie aan te leveren, met name de (definitieve) aanslagen omzetbelasting van 2019, 2020 en 2021 [2] . Op 15 en 22 januari 2022 heeft eiser verschillende documenten aangeleverd, waaronder aanmaningen en dwangbevelen. Eiser heeft geen documenten overgelegd over het jaar 2021. Op 18 en 19 februari 2022 heeft verweerder eiser per e-mail verzocht uitleg te geven over zijn dienstverband en inkomen. Eiser heeft hierover niet gereageerd.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt wat de (definitieve) omzet van zijn onderneming is geweest in 2019, 2020 en 2021. Verweerder heeft er daarom van uit mogen gaan dat de omzet van eisers onderneming in de perioden 2019-2021 € 0,- is geweest. Verweerder heeft op goede gronden vastgesteld dat eisers onderneming niet is geraakt door de coronacrisis. Alleen hierom al heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht afgewezen.
9. Verweerder heeft verder terecht bepaald dat eiser niet is aangewezen op zijn werk voor zijn onderneming om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij heeft sinds 1 oktober 2020 namelijk een dienstverband met een bijbehorend inkomen van ruim boven het bijstandsniveau. Ook dit is voor verweerder terecht een reden geweest om de aanvraag van eiser af te wijzen.
10. De conclusie is dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers 5.
2.Zie de e-mail van 12 januari 2022 van verweerder aan eiser.