ECLI:NL:RBMNE:2022:6046

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
22/2612
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bijstandsrecht en spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die in een financieel geschil verwikkeld is met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 9 juni 2022, waarin haar recht op bijstand en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering werd ingetrokken en teruggevorderd met ingang van 1 december 2021. Tevens werd het recht op bijstand over de periode van 1 november 2021 tot 30 november 2021 herzien.

Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat zij geen inkomen heeft en daardoor niet in haar levensonderhoud kan voorzien. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van spoedeisend belang. Volgens de voorzieningenrechter kan in financiële geschillen, zoals deze, niet snel worden aangenomen dat er sprake is van spoedeisend belang, omdat na afloop van de bodemzaak het bedrag alsnog kan worden terugbetaald, eventueel met wettelijke rente.

De voorzieningenrechter heeft de door verzoekster overgelegde stukken beoordeeld, waaronder bankafschriften en een overzicht van bestaande schulden. Ondanks de zorgen van verzoekster over haar financiële situatie, concludeerde de voorzieningenrechter dat er op dat moment geen acute financiële nood was en dat er geen onomkeerbare situatie dreigde. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang was en het bestreden besluit niet evident onjuist leek.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. Schuman, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier, en is uitgesproken in het openbaar. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2612

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. L.J.T. Hoksbergen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 9 juni 2022 (primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand en het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering van verzoekster ingetrokken en teruggevorderd met ingang van 1 december 2021. Verder heeft verweerder besloten het recht op bijstand over de periode van 1 november 2021 tot 30 november 2021 te herzien.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente.
3. Verzoekster heeft over het spoedeisend belang aangevoerd dat zij geen inkomen heeft en daardoor niet in haar levensonderhoud kan voorzien. Zij zal haar huur niet kunnen betalen en wordt geconfronteerd met oplopende schulden. Verzoekster wijst er op dat zij onder bewind staat. Ter onderbouwing heeft verzoekster de volgende stukken overgelegd:
- een overzicht van de bestaande schulden;
- bankafschriften van haar leefgeldrekening eindigend op [rekeningnummer] over de periode 1 maart 2022 tot en met 31 mei 2022;
- bankafschriften van de beheerrekening eindigend op [rekeningnummer] over de periode 1 maart 2022 tot en met 31 mei 2022;
- een factuur voor het termijnbedrag van de betalingsregeling met de verhuurder.
4. Gelet op hetgeen verzoekster over het spoedeisend belang heeft aangevoerd is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van spoedeisend belang. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, zoals acute financiële nood, dan neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt. Verzoekster heeft een betalingsregeling getroffen met de verhuurder, zo blijkt uit de aanvullende stuken van 30 juni 2022. Haar bewindvoerder heeft de afgelopen maanden de huurbetalingen kunnen voldoen. Verzoekster en haar kinderen zullen op dit moment dus niet hun huis worden uitgezet. Verzoekster stelt dat een uithuisplaatsing zal dreigen op het moment dat de bewindvoerder de huurbetalingen niet meer kan voldoen uit de reserveringen. Dit bevestigt voor de voorzieningenrechter dat er op dit moment nog geen sprake is van een onomkeerbare situatie wat betreft de woonsituatie van verzoekster. Verder blijkt uit de overgelegde bankafschriften dat verzoekster op haar leefgeldrekening op 31 mei 2022 over ruim €100,- beschikt en dat op de beheerrekening op 31 mei 2022 ruim € 3000,- staat. Verzoekster heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat haar financiële situatie er op dit moment anders uitziet. Van een acute financiële noodsituatie is tot dusverre (nog) geen sprake. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter ziet in de stukken in het dossier ook geen aanwijzingen dat het bestreden besluit evident onjuist is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek afwijst, bestaat er voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.