ECLI:NL:RBMNE:2022:6045

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
UTR 20/1150
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uwv inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-vervolguitkering

In deze zaak heeft eiser, die sinds 2011 gezondheidsklachten ervaart en een WGA-vervolguitkering ontvangt, beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 57,31% per 1 januari 2018. Eiser was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat zijn psychische beperkingen onvoldoende waren onderkend en dat de geduide functies niet passend waren. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting waar beide partijen aanwezig waren. Tijdens de zitting is afgesproken dat het Uwv een nadere motivering zou indienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling van het Uwv niet voldoende was onderbouwd, met name met betrekking tot de diagnose depressieve stoornis en de beperkingen die daaruit voortvloeien. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat het Uwv in beroep alsnog een goede motivering heeft gegeven voor de vastgestelde arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink op 30 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1150

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van Gent),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E. Witte).

Inleiding

Voorgeschiedenis
1. Eiser werkte als medewerker klantenservice voor 39,77 uur per week. Sinds 2011 heeft eiser last van gezondheidsklachten. Vanaf 2013 ontvangt eiser een loongerelateerde WGA-uitkering. Sinds 2015 krijgt eiser een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. In 2015 heeft eiser verzocht om een herbeoordeling vanwege een gewijzigde gezondheidssituatie. De mate van arbeidsongeschiktheid is toen vastgesteld op 46,31%. Het bezwaar en beroep tegen dat besluit zijn ongegrond verklaard. [1]
Huidige procedure
2. In oktober 2018 heeft eiser melding gemaakt van een gewijzigde gezondheidssituatie per 1 januari 2018. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft eiser onderzocht en er zijn arbeidsbeperkingen voor hem vastgesteld. Deze beperkingen zijn opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk. De arbeidsdeskundige heeft drie functies voor eiser geselecteerd die, ondanks zijn beperkingen, wel geschikt zijn. De arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 53,83%. In het besluit van 26 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder daarom eisers mate van arbeidsongeschiktheidspercentage per 1 januari 2018 gewijzigd in 53,83%.
3. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er geen medische redenen zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet echter wel aanleiding om af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is de geduide functie ‘samensteller elektrotechnische apparatuur’ namelijk niet passend vanwege overschrijding van de beperking duwen/trekken. De mate van arbeidsongeschiktheid is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep per
1 januari 2018 vastgesteld op 57,31%. In het besluit van 7 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard, in zoverre dat de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd in 57,31% per
1 januari 2018. Verweerder heeft daarbij beslist dat eiser per 1 maart 2018 recht heeft op een WGA-vervolguitkering op basis van een uitkeringspercentage van 42%.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband met een door eiser aangevraagde second opinion is de behandeling van de zaak op een zitting twee keer uitgesteld. De zaak is behandeld op de Teams-zitting van 1 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
5. Tijdens de zitting is afgesproken dat het Uwv een nadere motivering zal indienen. Het Uwv heeft een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. Eiser heeft hierop gereageerd.
6. Nadat beide partijen toestemming hebben verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Het geschil

7. Eiser is het niet eens met de beslissing op bezwaar. Hij voert aan dat het Uwv zijn psychische beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren onderschat. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een rapport van prof. dr. [naam 1] van 29 november 2021. Verder voert eiser aan dat hij meer beperkt is ten aanzien van tillen, dragen en lopen. Voorts voert eiser aan dat de geduide functies niet passend zijn, omdat de FML onjuist is.
8. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit. Volgens het Uwv is eiser per 1 januari 2018 57,31% arbeidsongeschikt. Eiser heeft daarom per 1 maart 2018 recht op een WIA-vervolguitkering op basis van een uitkeringspercentage van 42%.

Beoordeling door de rechtbank

9. Aan de hand van wat eiser in beroep heeft aangevoerd, moet de rechtbank beoordelen of het Uwv terecht heeft besloten dat eiser 57,31% arbeidsongeschikt is. De medische toestand van eiser op 1 januari 2018 is daarbij van belang. In deze zaak is dat de zogenoemde datum in geding.
Wat is er tijdens de zitting afgesproken?
10. Tijdens de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat de primaire verzekeringsarts in het rapport van 28 juni 2019 drie beperkingen heeft genoemd die niet in de FML van 28 juni 2019 zijn opgenomen. De rechtbank wil van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een reactie op deze constatering. Verder ontbreekt een eigen beschouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de mogelijke beperkingen vanwege de diagnose depressieve stoornis die bij eiser is vastgesteld door zijn huisarts, psychotherapeut en psychiater. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwijst in het rapport van 11 december 2019 enkel naar het rapport van Psyon van 16 mei 2019 en het rapport van [naam 1] van 29 november 2021. Uit dit rapport volgt echter juist dat Psyon op basis van de door hun uitgevoerde onderzoeken niet kan vaststellen of er beperkingen moeten worden toegekend. Omdat een eigen beschouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontbreekt, berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering en is het in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Op de zitting is afgesproken dat het Uwv alsnog een nadere onderbouwing indient. De rechtbank past hiermee een informele bestuurlijke lus toe.
11. Verder is van belang dat eiser in beroep medische informatie heeft overgelegd om zijn stelling te onderbouwen dat hij meer beperkt is ten aanzien van tillen, dragen en lopen dan het Uwv aanneemt. Artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt echter dat partijen tot tien dagen vóór de zitting nieuwe stukken kunnen indienen. Eiser was hiermee te laat, omdat hij het stuk op 24 maart 2022 heeft overgelegd. Het gaat om de brief van de verpleegkundig specialist reumatologie van 10 maart 2022. De rechtbank ziet aanleiding om het stuk toch bij de beoordeling te betrekken, omdat het Uwv vanwege het toepassen van de informele bestuurlijke lus in staat was te reageren op de medische informatie. Verweerder heeft daarom ook op dit punt na de zitting een inhoudelijk reactie aangeleverd.
Wat oordeelt de rechtbank?
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv in de beslissing op het bezwaar onvoldoende gemotiveerd waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperkingen heeft aangenomen vanwege de door eisers behandelaars gestelde diagnose depressieve stoornis. Zoals al is overwogen in de vorige alinea’s ontbreekt op dit punt een eigen beschouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, hoewel hij in tegenstelling tot de primaire verzekeringsarts wel uitgaat van een depressieve stoornis. Uit de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt echter niet waarom dat niet tot meer of andere beperkingen leidt. De verwijzing naar het rapport van Psyon is in dat opzicht ook onvoldoende, omdat uit dat rapport blijkt dat op basis van hun onderzoek nu juist geen conclusies getrokken konden worden. Verder heeft het Uwv in het bestreden besluit onvoldoende uitgelegd waarom drie beperkingen die de primaire verzekeringsarts heeft genoemd in het rapport van 28 juni 2019 niet in de FML van 28 juni 2019 zijn opgenomen. In het bestreden besluit hadden deze beperkingen moeten worden aangenomen óf verweerder had moeten uitleggen waarom deze beperkingen toch niet opgenomen hoefden te worden in de FML. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat het Uwv in beroep alsnog een goede motivering heeft gegeven voor het besluit. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dat heeft.
Is de medische beoordeling juist?
Fibromyalgie
13. Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 april
2022 ingediend. Daarin schrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de diagnose fibromyalgie dat ten tijde van de datum in geding nog geen blijk is van gewrichtsklachten op de schaal zoals in 2022 wordt aangegeven.
14. Eiser heeft gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Hij wijst er op dat hij al voor de datum in geding aantoonbaar last had van zijn gewrichten en krampende pijn op de borst. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de brief van 10 maart 2022 van de verpleegkundig specialist reumatologie en de e-mail van 19 maart 2019 van [naam 2] aan [naam 3] (psychiater bij Psyon ).
15. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert ten aanzien van de diagnose fibromyalgie
geen aanleiding voor de conclusie dat de medische beoordeling onjuist is. De ingebrachte brief van 10 maart 2022 van de verpleegkundig specialist reumatologie beschrijft in de anamnese dat eiser sinds tien jaar last heeft van gewrichtsklachten. Deze anamnese is gebaseerd op eisers eigen verklaringen. Dit zijn dus niet de bevindingen van de verpleegkundig specialist. De e-mail van 19 maart 2019 van [naam 2] aan mw. [naam 4] – waarin staat dat eiser regelmatig krampende pijn op de borst heeft - is eveneens gebaseerd op eisers eigen verklaring. De rechtbank wil niet afdoen aan hoe eiser zijn klachten ervaart. Echter, zijn eigen opvatting en klachtenbeleving kan bij de beoordeling geen doorslaggevende betekenis hebben. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is namelijk informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich zelf voelt zónder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen. Het is immers de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van de beschikbare medische informatie de objectiveerbare beperkingen en belastbaarheid vast te stellen.
16. Uit de beschikbare medische informatie blijkt niet dat een arts of medisch
behandelaar bij eiser gewrichtsklachten op of voor de datum in geding heeft vastgesteld. De diagnose fibromyalgie is in 2022 – dus vier jaar na de datum in geding - vastgesteld door middel van een lichamelijk onderzoek. Dat eiser al langer gewrichtsklachten ervaart, is overigens ook niet in strijd met wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 april 2022 toegelicht dat ten tijde van de datum in geding nog geen blijk is van de gewrichtsklachten
op de schaal zoals in 2022wordt aangegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft dus niet dat eiser op de datum in geding geen klachten had. De rechtbank kan deze conclusie gezien de beschikbare medische informatie volgen.
17. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend toegelicht
Dat met de toegewezen beperkingen voor eisers nek- en rugklachten voldoende rekening is gehouden met eisers fysieke beperkingen.
De drie additionele beperkingen genoemd in het rapport van 28 juni 2019
18. De primaire verzekeringsarts heeft in het rapport van 28 juni 2019 drie beperkingen
genoemd die niet in de FML zijn opgenomen, namelijk:
1) inzicht in eigen kunnen;
2) hoog handelingstempo op hoog complexe zaken; en
3) vasthouden van aandacht.
19. Uit het rapport van 14 april 2022 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep
eiser beperkt acht op het item inzicht in eigen kunnen, omdat eiser zijn beperkingen overschat. De verzekeringsarts heeft de FML daarom aangepast. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen reden voor een beperking van het handelingstempo, omdat uit de bevindingen van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet blijkt dat er sprake is van een aanmerkelijk vertraagd handelingstempo. Verder is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden voor de beperking vasthouden van aandacht. Deze beperking wordt gesteld in combinatie met het niet kunnen verrichten van hoog complexe taken waarvoor vasthouden van aandacht noodzakelijk is.
20. Eiser heeft gereageerd op het rapport en stelt dat hij zijn eigen kunnen niet
onderschat. Verder voert eiser aan dat hij ook beperkt is ten aanzien van handelingstempo en dat uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts niet blijkt dat vasthouden van aandacht in combinatie moet worden gezien met het verrichten van hoog complexe taken.
21. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert ten aanzien van de drie additionele
beperkingen geen aanleiding voor de conclusie dat de medische beoordeling onjuist is. De eigen opvatting en klachtenbeleving van eiser kan zoals hiervoor ook overwogen geen doorslaggevende betekenis hebben. De rechtbank kan volgen dat eiser beperkt is op het item inzicht in eigen kunnen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat uit de beschikbare informatie volgt dat eiser zijn eigen beperkingen overschat.
22. Verder kan de rechtbank volgen dat er geen reden is om een beperking aan te
nemen voor het handelingstempo. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat uit de bevindingen van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet volgt dat er sprake is van een aanmerkelijk vertraagd handelingstempo.
23. Tot slot kan de rechtbank volgen dat er geen reden is om een beperking aan te
nemen voor het vasthouden van aandacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook op dit punt inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat met de toegewezen beperking hoog complexe taken voldoende rekening is gehouden met eiser beperkingen op het gebied aandacht vasthouden. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv met het aanvullend rapport van 14 april 2022 alsnog goed heeft uitgelegd waarom de door de primaire verzekeringsarts genoemde beperkingen niet opgenomen hoeven te worden in de FML.
Psychische klachten
24. Ten aanzien van de psychische klachten stelt de verzekeringsarts bezwaar en
beroep in het rapport van 14 april 2022 dat uit de medische gegevens dat de behandelaars niet blijkt dat eiser een
ernstigedepressieve stoornis heeft. Wel hebben de verschillende deskundigen een andere mening over de vraag of er nou sprake is van een depressieve stoornis of een aanpassingsstoornis. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep maakt dat voor de belastbaarheid van eiser echter niet uit. Eiser is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep belastbaar, maar met de toegekende beperkingen ten aanzien van stressveroorzakende factoren als storingen en deadlines, omgaan met conflicten en leidinggeven. Met deze toegekende beperkingen is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden met eisers psychische klachten, of dit nu een niet-ernstige depressieve stoornis of een aanpassingsstoornis betreft.
25. Eiser heeft gereageerd op het rapport en wijst er op dat de huisarts, psychiater en
psycholoog hebben vastgesteld dat er sprake is van een depressieve stoornis.
26. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet
schrijft dat eiser geen depressieve stoornis heeft, maar dat het voor de belastbaarheid van eiser niet uitmaakt of het nu een niet-ernstige depressieve stoornis is of een aanpassingsstoornis. Met andere woorden: de verzekeringsarts laat het open wat het precies is en gaat voor de vaststelling van de belastbaarheid van eiser uit van allebei, omdat ze allebei tot dezelfde beperkingen zouden leiden. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom zij geen reden ziet om extra beperkingen aan te nemen. Wat eiser aanvoert geeft geen reden om daaraan te twijfelen.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
27. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiser geen beroepsgronden aangevoerd, anders dan dat de functies om medische redenen niet passend zijn. Aangezien de rechtbank de medische beoordeling niet onjuist vindt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 7 januari 2020 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

28. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv met de aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – in beroep – voldoende heeft onderbouwd waarom eiser 57,31% arbeidsongeschikt was op 1 januari 2018. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de rechtgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
29. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,00 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 februari 2020;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 48,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank van 20 december 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:6812.