ECLI:NL:RBMNE:2022:600

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
C/16/533409 / KG ZA 22-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van asielzoekers in verband met passende huisvesting

In deze zaak vorderde het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) de ontruiming van een asielzoekerscentrum (AZC) door twee gedaagden, die beiden Syrische nationaliteit hebben en in het AZC verbleven. De vordering was gebaseerd op het feit dat er passende huisvesting buiten het AZC beschikbaar was, waardoor het recht op opvang volgens het COA was geëindigd. De gedaagden, die volwassen zoons zijn van een gezin dat in Nederland verblijft, voerden verweer en stelden dat zij niet bij hun ouders konden wonen vanwege de beperkte ruimte en de verstoorde verhoudingen binnen het gezin. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat de gedaagden moesten verhuizen naar de aangeboden woning, aangezien de gemeente deze als passend had beoordeeld. De rechter concludeerde dat de gedaagden geen recht hadden op zelfstandige huisvesting en dat hun verblijf in het AZC onrechtmatig was. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, en de gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/533409 / KG ZA 22-14
Vonnis in kort geding van 18 februari 2022
in de zaak van
rechtspersoon volgens artikel 2 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Den Haag,
eiser,
advocaat mr. J.M. van der Deijl te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde sub 1] , geboren op [1997] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2], geboren op [2002] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. S. Zoroufi Azar te Beek Lb.
Eiser zal hierna ook het COA, gedaagden afzonderlijk ook [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op 14 januari 2022 heeft het COA een kort geding dagvaarding laten betekenen aan gedaagden.
1.2.
Op 28 januari 2022 heeft de mondelinge behandeling van de vordering in kort geding plaatsgevonden. Namens het COA was mr. J.M. van der Deijl aanwezig, samen met een collega mr. J.M. Fluitsma. Gedaagden waren in persoon aanwezig en zijn bijgestaan door hun advocaat mr. S. Zoroufi Azar en haar kantoorgenoot mr. Loonen. De heer R. Achamlale uit Den Haag heeft via de telefoon van mr. Loonen deelgenomen aan de zitting en voor gedaagden opgetreden als tolk.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagden hebben de Syrische nationaliteit. Zij zijn zoons van het echtpaar [echtpaar] . Bij beschikking van 23 mei 2021 is met ingang van 16 april 2021 een (afgeleide) verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend aan de moeder en alle kinderen van het echtpaar. De verblijfsvergunning is afgeleid van het verblijfsrecht van de vader, die al langer in Nederland was.
2.2.
Gedaagden verblijven in het AZC aan de [straat] in [woonplaats] .
2.3.
Op 3 juni 2021 heeft het COA een vooraankondiging gestuurd. In die brief, die ook door gedaagden voor ontvangst is ondertekend, staat onder meer het volgende:

Aanvaarden woning referent
De gemeente biedt u en uw referent gezamenlijk passende huisvesting aan. Dit gebeurt eenmalig en is dwingend. U mag dit aanbod niet weigeren.
Wanneer de gemeente passende huisvesting heeft gevonden, heeft u na het ingang van de huurovereenkomst 14 kalenderdagen om (samen met uw gezinsleden) het azc te verlaten. U heeft niet langer recht op opvang bij het COA. Vanaf dit moment worden verdere aanspraken op voorzieningen overgenomen door de gemeente waar uw referent verblijft.
Beëindiging verstrekkingen
Indien u besluit niet te verhuizen naar de woning van uw referent, gebeurt het volgende:

het COA beëindigt de verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers 2005 (Rva 2005). Dit betekent dat u de opvang moet verlaten, omdat u er geen recht meer op heeft. Het COA raadt u daarom aan te verhuizen naar de woning van uw referent. U kunt van daaruit desgewenst zelfstandig verder zoeken naar andere woonruimte, maar dat betekent dat u geen recht op opvang bij het COA heeft.
2.4.
Diezelfde dag, op 3 juni 2021, heeft een nareis/huisvestingsgesprek plaatsgevonden. [gedaagde sub 1] heeft tijdens het gesprek te kennen gegeven dat hij zelfstandig wil worden gehuisvest. In het gespreksverslag staat dat aan hem is meegedeeld dat dit niet kan.
2.5.
Op 16 juni 2021 heeft nog een gesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van het COA en de moeder van het gezin. Tijdens dit gesprek heeft de moeder meegedeeld dat haar zoon [gedaagde sub 1] moeilijk gedrag vertoont en ruzie maakt met zijn oudere broer. Dit zorgt volgens de moeder voor stress en gezondheidsproblemen bij haar. Zij wil daarom graag dat [gedaagde sub 1] alleen gaat wonen. De medewerker van het COA heeft tijdens het gesprek meegedeeld dat dit niet kan.
2.6.
Bij brief van 15 september 2021 is het gezin [gezin] uitgenodigd om op 23 september 2021 een huurovereenkomst te tekenen voor een woning aan de [adres] in [woonplaats] , Limburg. Deze woning heeft een vloeroppervlak van ongeveer 100 vierkante meter en beschikt over drie slaapkamers.
2.7.
Op 21 september 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van het COA en de moeder van het gezin omdat bekend was geworden dat het gezin de woning misschien niet wilde accepteren. [gedaagde sub 1] was ook bij dat gesprek aanwezig. [gedaagde sub 1] heeft tijdens het gesprek aandacht gevraagd voor de problemen binnen het gezin. Namens het COA is verwezen naar organisaties die het gezin daarbij kunnen ondersteunen.
2.8.
Op 22 september 2021 heeft nog een gesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van het COA en de moeder. Tijdens dit gesprek heeft de moeder verteld dat haar oudste drie zoons, waaronder gedaagden, een eigen asielaanvraag willen doen en dat ze vindt dat deze volwassen zoons daarom niet mee hoeven te verhuizen naar [woonplaats] . Namens het COA is medegedeeld dat een eigen asielaanvraag geen recht geeft op eigen huisvesting of opvang en dat de drie zoons met het gezin mee moeten verhuizen. De moeder van gedaagden heeft uitgesproken dat zij dit onmenselijk vindt.
2.9.
Gedaagden hebben op 23 september 2021 een zelfstandige asielaanvraag ingediend.
2.10.
De ouders van gedaagden hebben de woning in [woonplaats] geaccepteerd en de huurovereenkomst ondertekend op 7 oktober 2021. Zij zijn samen met de twee jongste zoons en hun dochter (van respectievelijk 19, 16 en 15 jaar oud) gaan wonen aan de [straat] in [woonplaats] . De drie oudste zoons zijn niet meeverhuisd.
2.11.
Gedaagden zijn in het AZC in [woonplaats] gebleven. De oudste zoon van het echtpaar verblijft elders, samen met zijn kind.
2.12.
Bij brief van 13 december 2021 heeft het COA gedaagden er op gewezen dat hun recht op opvang in het AZC [locatie] is geëindigd omdat er passende huisvesting buiten de opvangvoorziening beschikbaar is. Het COA heeft gedaagden gesommeerd om het AZC te verlaten, omdat zij daar volgens het COA zonder recht of titel verblijven. Gedaagden hebben geen gehoor gegeven aan de sommatie en verblijven tot op heden nog steeds in het AZC.

3.Het geschil

3.1.
Het COA vordert, kort gezegd, veroordeling van gedaagden om de bij hen in gebruik zijnde ruimte(n) in het azc in [woonplaats] te ontruimen en om de proceskosten te betalen.
3.2.
Het COA legt aan de vorderingen ten grondslag dat passende woonruimte buiten het opvangcentrum beschikbaar is. Daardoor is volgens het COA het recht op opvang geëindigd en verblijven gedaagden onrechtmatig in het opvangcentrum.
3.3.
Gedaagden voeren verweer. Zij willen in aanmerking komen voor een zelfstandige woning en zolang die niet beschikbaar is in de opvanglocatie in [woonplaats] blijven. Zij vinden dat zij niet, ook niet tijdelijk, bij hun ouders kunnen gaan wonen omdat in de woning in [woonplaats] voor hen geen plaats is. Zij vinden de woning in [woonplaats] te klein voor een gezin met zoveel volwassen kinderen. Bovendien zijn volgens gedaagden de verhoudingen in het gezin verstoord geraakt. Zij stellen dat zij niets meer te maken willen hebben met hun vader en dat hun moeder de stress die hun komst zou opleveren niet aankan. Gedaagden willen graag zelfstandig verder, doorstuderen en een baan zoeken. Zij zijn bang voor hun toekomst als zij toch bij hun ouders moeten gaan inwonen. Tot slot hebben gedaagden in dit verband aangevoerd dat zij bang zijn voor mishandeling van de kant van hun vader als zij toch in [woonplaats] moeten gaan wonen.

4.De beoordeling

Is er sprake van een spoedeisend belang? Ja

4.1.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als er sprake is van een spoedeisend belang. Dat is het geval. De opvangcentra van het COA zitten overvol. Het COA moet daarom op korte termijn een beslissing kunnen krijgen over de vraag of de plek van gedaagden vrij komt voor anderen. Van het COA kan niet verwacht worden dat zij de uitkomst van een bodemprocedure daarover afwacht.
Moeten gedaagden weg uit het AZC ? Ja
4.2.
Voor de toewijzing van een voorziening zoals door het COA wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat eenzelfde vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is en zal dat hierna verder toelichten.
Er is sprake van passende huisvesting
4.3.
In artikel 3 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) is bepaald dat het COA de zorg draagt voor de centrale opvang van asielzoekers in een opvangcentrum. Volgens artikel 9 lid 1 Rva 2005 omvat de opvang een aantal verstrekkingen, waaronder onderdak, een wekelijkse uitkering voor persoonlijke uitgaven zoals voedsel en kleding en dekking van medische kosten.
4.4.
Op grond van artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005 eindigt de opvang van een asielzoeker aan wie een verblijfsvergunning is verleend op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd.
4.5.
De vraag of er sprake is van passende woonruimte is ter beoordeling van het COA. Het COA dient daarbij rekening te houden met objectieve plaatsingscriteria. Subjectieve woonwensen spelen geen rol. De voorzieningenrechter kan in een procedure als deze dan ook alleen beoordelen of het COA zich in redelijkheid op het standpunt mag stellen dat passende woonruimte voor gedaagden beschikbaar is.
4.6.
Ter zitting heeft het COA toegelicht dat de gemeente [gemeente] heeft geoordeeld dat de woning aan de [straat] passend is voor een groot gezin. Ook het COA stelt zich op dat standpunt, hoewel het COA zich realiseert dat de woning wel sober is voor zoveel (bijna) volwassen mensen. Het COA heeft er daarnaast op gewezen dat de woning door de ouders voor het gehele gezin geaccepteerd is en dat hun kinderen vanuit de woning op zoek kunnen gaan naar een kamer of zelfstandige woonruimte elders.
4.7.
Gedaagden hebben niet betwist dat de gemeente [gemeente] de woning passend vindt voor het gezin van hun ouders. Het COA mag zich in redelijkheid ook op dat standpunt stellen. Een woning met een vloeroppervlakte van 100 vierkante meter is voor een gezin van zeven (bijna) volwassen mensen uiteraard niet heel ruim bemeten. Maar het is ook weer niet zo krap, dat van een groot gezin in redelijkheid niet verlangd kan worden er toch het beste van te proberen te maken. Gedaagden hoeven ook niet eeuwig bij hun ouders te blijven wonen. Zij kunnen vanuit de gezinswoning in [woonplaats] zelf op zoek gaan naar een kamer of zelfstandige woning. Dat er veel spanningen zijn binnen het gezin is uiteraard moeilijk voor alle betrokkenen. Maar gedaagden hebben niet aannemelijk gemaakt dat de spanningen zo hoog zijn opgelopen dat zij moeten vrezen voor hun veiligheid. Daarvoor zijn geen aanknopingspunten te vinden in de stukken. Gedaagden hebben ter verdediging aangevoerd dat het voor kinderen niet makkelijk is om te spreken over mishandeling binnen het gezin. Dat is een feit, maar vanwege de betwisting van de kant van het COA kan zonder nadere onderbouwing niet worden aangenomen dat gedaagden niet veilig zijn bij hun ouders.
Gedaagden c.s. hebben geen recht op zelfstandige huisvesting
4.8.
Gedaagden hebben zich ook op het standpunt gesteld dat zij aanspraak kunnen maken op zelfstandige huisvesting. Daartoe hebben zij aangevoerd dat zij een zelfstandige asielaanvraag hebben gedaan, hetgeen aantoont dat zij, evenals hun oudste broer, onafhankelijk van hun ouders willen leven. Er is naar de mening van gedaagden vanwege hun leeftijd, de vrees voor mishandeling en de krappe afmetingen van de woning in Beek, genoeg reden om het gezin te splitsen. Zij stellen dat zij in het AZC moeten kunnen verblijven zolang zij geen eigen woonruimte hebben gevonden.
4.9.
Het COA heeft toegelicht dat het feit dat gedaagden een zelfstandige verblijfsvergunning hebben aangevraagd, er niet toe leidt dat zij niet meer verplicht zijn om te gaan wonen bij hun vader, de referent, omdat de nareiziger altijd samen met de referent wordt gehuisvest zolang de afgeleide verblijfsvergunning niet is ingetrokken. Volgens het COA wordt de afgeleide verblijfsvergunning niet ingetrokken op het moment dat een zelfstandige verblijfsvergunning wordt verleend en zal de beschikking op de zelfstandige asielaanvraag naar verwachting ook nog lange tijd op zich laten achten.
4.10.
De voorzieningenrechter overweegt dat het COA beleid voorschrijft dat een vergunninghouder (in dit geval de vader van gedaagden), samen met zijn gezinsleden wordt gehuisvest. Splitsing van het gezin is niet mogelijk, behoudens een aantal uitzonderingen die zich hier niet voordoen. De aanvraag van een zelfstandige verblijfsvergunning geeft geen recht op zelfstandige woonruimte. Dat gedaagden volwassen zijn en hun eigen leven willen gaan leiden valt goed te begrijpen. Dat geeft hun echter geen recht op zelfstandige woonruimte en ook niet op langer verblijf in het AZC.
Conclusie
4.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voor gedaagde passende woonruimte beschikbaar is en dat, mede gelet op het grote tekort aan opvangplekken voor asielzoekers, van gedaagden verwacht mag worden dat zij bij hun ouders en twee broers en zus intrekken. Van daaruit kunnen zij dan op zoek gaan naar eigen woonruimte. Omdat voor gedaagden passende woonruimte buiten het AZC beschikbaar is, is het recht op opvang geëindigd. Gedaagden verblijven daarom zonder recht of titel in het AZC in Utrecht. De vordering van het COA tot ontruiming kan dan ook worden toegewezen.
De proceskosten
4.12.
Omdat het COA in het gelijk wordt gesteld, moeten gedaagden de proceskosten van het COA betalen. Die kosten worden begroot op € 129,82 voor de dagvaarding,
€ 676,00 aan griffierecht en € 816 aan salaris gemachtigde. In totaal is dat een bedrag van
€ 1.621,82.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt gedaagden om de bij hen in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC [locatie] op het [adres] te [woonplaats] , dan wel elke andere door het COA verzorgde opvanglocatie, binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, met al het hunne en met al de hunnen;
5.2.
veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding, aan de zijde van het COA begroot op € 1.621,82;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: PH(MN