ECLI:NL:RBMNE:2022:5993

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
C/16/529351 / HL ZA 21-285
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming overeenkomst tot levering van micronic tubes en de rechtmatigheid van conservatoir beslag

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juli 2022, gaat het om de nakoming van een overeenkomst tussen twee B.V.'s, waarbij de eisers, [eiseres sub 1] B.V. en [eiseres sub 2] B.V., vorderingen hebben ingesteld tegen [gedaagde] B.V. wegens onbetaalde facturen voor geleverde micronic tubes. De eisers hebben in totaal drie facturen verzonden, waarvan de betaling door [gedaagde] B.V. is betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de facturen terecht zijn verzonden en dat [gedaagde] B.V. gehouden is deze te betalen, inclusief wettelijke handelsrente en bijkomende kosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het conservatoire beslag dat door de eisers is gelegd niet onrechtmatig was, ondanks de tegenvordering van [gedaagde] B.V. die schadevergoeding eiste wegens dit beslag. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers toegewezen en de tegenvordering van [gedaagde] B.V. afgewezen. De proceskosten zijn eveneens toegewezen aan de eisers, terwijl de kosten in reconventie voor rekening van [gedaagde] B.V. komen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/529351 / HL ZA 21-285
Vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie
hierna samen te noemen: [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] en gezamenlijk [eiseres sub 1] c.s.,
advocaat: mr. C.O. Wenckebach te Haarlem,
tegen
[gedaagde] B.V. HODN [handelsnaam],
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.H. Klein Hofmeijer te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 10,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 t/m 9,
- de akte van [eiseres sub 1] c.s. met aanvullende producties 13 t/m 15,
- de akte van [gedaagde] met aanvullende producties 11 t/m 18,
- de beslagstukken van [eiseres sub 1] c.s.,
- de aanvullende producties 19a en 19b van [gedaagde] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 mei 2022,
1.2.
Ten slotte is beslist dat vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Partijen hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiseres sub 1] c.s. gedurende de eerste 16 weken van 2021 onder andere Micronic Tubes, oftewel reageerbuisjes, heeft geleverd aan [gedaagde] . Na deze periode heeft [eiseres sub 1] c.s. nog een lading reageerbuisjes bij [gedaagde] afgeleverd. Omdat [eiseres sub 1] c.s. dacht dat [gedaagde] deze reageerbuisjes wilde afnemen heeft zij [gedaagde] hiervoor een factuur gestuurd. [gedaagde] heeft deze en nog twee andere facturen voor eerdere leveringen tijdens de looptijd van de overeenkomst niet betaald. Het gaat om de volgende drie facturen (hierna: de facturen):
factuur 20216172, voor een bedrag van € 5.214,50 voor een Micronic Rack Reader en een Micronic Side Barcode Reader, verzonden op 30 april 2021, met vervaldatum 30 mei 2021.
factuur 20215965, voor een bedrag van € 7.408,08 voor 16 dozen Micronic Tubes, verzonden op 9 april 2021, met vervaldatum 9 mei 2021; en
factuur 20216032, voor een bedrag van € 44.448,50 voor 96 dozen Micronic Tubes, verzonden op 16 april 2021, met vervaldatum 16 mei 2021.
[eiseres sub 1] c.s. vordert in deze procedure betaling van voornoemde facturen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, waaronder de kosten voor het conservatoire beslag dat [eiseres sub 1] c.s. ter zekerheidsstelling op de bankrekeningen van [gedaagde] heeft gelegd.
2.2.
[gedaagde] betwist dat zij de facturen moet betalen. [gedaagde] heeft daarnaast een tegenvordering ingesteld. Volgens haar heeft [eiseres sub 1] c.s. onrechtmatig beslag gelegd. Zij vordert daarom in reconventie vergoeding van € 1.387.920,00 aan schade die zij hierdoor stelt te hebben geleden.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de facturen moet betalen en wijst de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. toe zoals gevorderd. De tegenvordering van [gedaagde] zal worden afgewezen. Deze beslissing wordt hieronder puntsgewijs toegelicht.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

In conventie

3.1.
[eiseres sub 1] en [gedaagde] hebben op 23 december 202 een schriftelijke overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten die – voor zover van belang – luidt:
“I. Leveringsafspraken (…)

Levering zal plaatsvinden volgens opgestelde leverschema (…). Project start op 4 januari 2021 en duurt 16 weken. Hierna zullen geen producten meer worden geleverd, tenzij [gedaagde] anders aangeeft. (…)”
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]
3.2.
Volgens [gedaagde] is zij geen betaling verschuldigd aan [eiseres sub 2] , omdat zij met [eiseres sub 2] geen contractuele relatie heeft. De rechtbank gaat voorbij aan dit bezwaar. Het klopt dat [eiseres sub 1] partij is bij de overeenkomst en [eiseres sub 2] niet. [eiseres sub 1] c.s. heeft echter toegelicht dat tussen [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een rekening-courantverhouding bestaat en dat [eiseres sub 2] als gevolmachtigde van [eiseres sub 1] voor rekening en risico van [eiseres sub 1] vorderingen mag factureren en incasseren. [gedaagde] heeft dit niet betwist. [gedaagde] heeft bovendien niet weersproken dat zij alle facturen voor geleverde producten die zij voorafgaand aan de drie facturen waarover deze zaak gaat heeft ontvangen, zonder enig bezwaar aan [eiseres sub 2] heeft betaald. [gedaagde] heeft niet duidelijk gemaakt waarom de situatie met betrekking tot de facturen waarvan [eiseres sub 1] c.s. in deze procedure betaling vordert volgens haar anders is. Hiermee staat vast dat [eiseres sub 2] naast [eiseres sub 1] betaling van de geleverde producten kan incasseren en dat [gedaagde] bevrijdend aan [eiseres sub 2] kan betalen voor de facturen, zoals zij voorheen ook steeds heeft gedaan.
Onduidelijke facturatie
3.3.
[gedaagde] heeft naar voren gebracht dat de facturatie door [eiseres sub 1] c.s. onduidelijk is. [gedaagde] heeft niet weersproken dat zij hierover nooit eerder heeft geklaagd. Zij heeft dit verwijt verder ook niet onderbouwd en ook niet duidelijk gemaakt welk rechtgevolg hieraan volgens haar moet worden verbonden. Om deze reden gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij.
Binnen de contractstermijn geleverde producten (facturen 20216172 en 20215965)
3.4.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat zij de 16 dozen reageerbuisjes en de micronic rack readers (in r.o. 2.1 genoemd onder 1. en 2.) binnen de looptijd van de overeenkomst en conform het overeengekomen schema heeft geleverd. [gedaagde] heeft dit niet voldoende gemotiveerd betwist. Dat de microscanners niet werkten en pas zouden worden betaald wanneer deze waren gerepareerd – zoals [gedaagde] zegt – blijkt nergens uit. Dit brengt mee dat [gedaagde] de facturen die voor deze producten zijn verzonden binnen de daarop genoemde betalingstermijn had moeten voldoen. De rechtbank wijst de vordering tot betaling van € 5.214,50 en € 7.408,08 dan ook toe.
Na de contractstermijn geleverde producten (factuur 20216032)
3.5.
Partijen zijn het erover eens dat [eiseres sub 1] c.s. de 96 dozen reageerbuisjes (in r.o. 2.1 genoemd onder 3.) na het verstrijken van de looptijd van de overeenkomst heeft geleverd. Medewerkers van [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde] hebben naar aanleiding hiervan per e-mail contact gehad over de mogelijkheid dat [eiseres sub 1] c.s. deze producten zou terugnemen. Op 26 april 2021 heeft een medewerker van [eiseres sub 1] c.s. – voor zover relevant – per e-mail aan [gedaagde] het volgende geschreven: “
In principe kunnen we de tubes komen ophalen met de koerier.”Op 27 april 2021 heeft een medewerker van [gedaagde] hierop – voor zover relevant – per e-mail als volgt gereageerd:
“Wat betreft de micronic tubes hebben we besloten om deze nog even te houden omdat wij deze misschien toch nodig zullen hebben.”Uit deze e-mail heeft [eiseres sub 1] c.s. opgemaakt dat [gedaagde] de reageerbuisjes in aanvulling op het leveringsschema wilde afnemen. [eiseres sub 1] c.s. heeft [gedaagde] hiervoor op 16 mei 2021 een factuur gestuurd van € 44.448,50 die [gedaagde] conform de overeengekomen betalingstermijn uiterlijk op 16 juni 2021 moest voldoen. Omdat betaling uitbleef heeft [eiseres sub 1] c.s. [gedaagde] voor deze en de twee andere facturen herinneringen gestuurd op 20 mei, 10, 15, 25 en 29 juni, 5 en 15 juli 2021.
3.6.
[gedaagde] heeft bevestigd dat zij de 96 dozen met reageerbuisjes heeft gebruikt en erkend dat zij hiervoor moet betalen. [gedaagde] verzet zich alleen tegen de stelling van [eiseres sub 1] c.s. dat de betalingsverplichting voor de 96 dozen reageerbuisjes opeisbaar is geworden op de datum die de factuur vermeldt. [gedaagde] betwist dat zij met de e-mail van 27 april 2021 (r.o. 3.5) heeft bedoeld dat zij na het verstrijken van de termijn van de overeenkomst meer reageerbuisjes wilde afnemen. [gedaagde] wijst in dit verband op een e-mail van een medewerker van [gedaagde] van 16 augustus 2021:
“Een tijdje geleden hadden wij al even contact gehad over het terug sturen van de teveel verstuurde micronic trays. Wij hebben hier nog 48 dozen staan die wij niet nodig hebben. Is er een mogelijkheid om een ophaalmoment in te plannen voor deze dozen?”Uit de toelichting van [gedaagde] volgt dat de betreffende medewerker hiermee doelde op de 96 dozen (met elk twee sets) met reageerbuisjes. [eiseres sub 1] c.s. heeft op deze e-mail afwijzend gereageerd. Volgens [gedaagde] heeft zij pas daarna uit coulance besloten de dozen reageerbuisjes toch te willen gebruiken. [gedaagde] heeft de reageerbuisjes uiteindelijk in de periode van 10 tot en met 22 november 2021 gebruikt. Volgens [gedaagde] is de verbintenis tot betaling van het bedrag voor deze reageerbuisjes pas op dat moment opeisbaar geworden.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres sub 1] c.s. er op basis van het bericht van [gedaagde] van 27 april 2021 van mocht uitgaan dat [gedaagde] de 96 dozen reageerbuisjes wilde afnemen. De medewerker van [gedaagde] informeerde [eiseres sub 1] c.s. in dat bericht dat de reageerbuisjes (toch) niet hoefden worden opgehaald. Als dit niet de wens van [gedaagde] was geweest, had het voor de hand gelegen dat zij hierover contact zou hebben opgenomen met [eiseres sub 1] c.s. om te bespreken of zij de reageerbuisjes alsnog kon terugnemen. De factuur van 16 mei 2021 of een van de vele betalingsherinneringen die daarop zijn gevolgd waren hiervoor een logische aanleiding. [gedaagde] heeft echter pas half augustus 2021 aan [eiseres sub 1] c.s. gevraagd of zij de dozen met reageerbuisjes alsnog kon komen ophalen. Gelet op het tijdverloop en de verschillende betalingsherinneringen hoefde [eiseres sub 1] c.s. daaraan niet meer mee te werken. Naar het oordeel van de rechtbank was [gedaagde] dus gehouden de factuur voor de 96 dozen reageerbuisjes binnen de factuurtermijn te voldoen.
Wettelijke handelsrente
3.8.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een handelsovereenkomst. Uit de overeenkomst volgt dat een uiterste datum van betaling is overeengekomen: “
[eiseres sub 1] hanteert een betalingstermijn van 30 dagen na het versturen van de factuur.”De wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:199a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) over de openstaande bedragen zal dan ook worden toegewezen vanaf de uiterste datum van betaling van de drie facturen.
Beslagkosten
3.9.
[eiseres sub 1] c.s. vordert vergoeding van de beslagkosten van [gedaagde] . Uit artikel 706 Rechtsvordering (hierna: Rv) volgt dat de kosten van een conservatoir beslag kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. [gedaagde] voert het bevrijdende verweer dat het beslag onrechtmatig was. Zij legt dit ook ten grondslag aan haar vordering tot schadevergoeding in reconventie. De bespreking van de rechtmatigheid van het beslag volgt bij de beoordeling van de reconventionele vordering (r.o. 3.16 en verder). Omdat de rechtbank tot de conclusie komt dat het beslag niet onrechtmatig is, slaagt het verweer ten aanzien van de beslagkosten niet, waarmee deze voor vergoeding in aanmerking komen. De beslagkosten worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- deurwaarderskosten € 1.041,86
- salaris advocaat € 563,00punt x tarief € 563,00)
Totaal € 2.271,86
Buitengerechtelijke incassokosten
3.10.
[eiseres sub 1] c.s. vordert buitengerechtelijke incassoskosten. [eiseres sub 1] c.s. heeft in dit verband verwezen naar artikel 20.3 van de algemene voorwaarden die op de overeenkomst van toepassing zijn, dat – voor zover relevant – luidt:
“20.3 Te late betaling
Indien Opdrachtgever door hem aan Opdrachtnemer verschuldigde bedragen niet tijdig voldoet, is Opdrachtgever zonder dat een aanmaning of ingebrekestelling nodig is, over het openstaande bedrag wettelijke rente voor handelstransacties verschuldigd, cumulatief per maand te berekenen. Indien Opdrachtgever na een betalingsherinnering, aanmaning of ingebrekestelling eveneens zijn betalingsverplichtingen binnen een redelijke termijn niet nakomt, verkeert hij in verzuim van rechtswege. Vanaf dat moment is Opdrachtgever naast de in rechte vastgestelde kosten tevens gehouden aan Opdrachtnemer te vergoeden de door Opdrachtnemer werkelijk gemaakte gerechtelijke kosten en de werkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten waaronder begrepen de kosten in rekening gebracht door partij- en/of gerechtelijke deskundigen.”
3.11.
Op grond van voorgaande bepaling maakt [eiseres sub 1] c.s aanspraak op vergoeding van de werkelijk gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Omdat [eiseres sub 1] c.s. geen specificaties van de werkelijk gemaakte kosten heeft verstrekt, kan de rechtbank niet vaststellen hoe hoog deze kosten zijn. De buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom conform het wettelijke tarief worden toegewezen tot een bedrag van € 1.345,71.
Proceskosten in conventie
3.12.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. [eiseres sub 1] c.s. heeft ook in dit verband vergoeding van de werkelijke kosten gevorderd, maar zij heeft nagelaten deze te specificeren. De rechtbank kan de werkelijke kosten daarom niet beoordelen en zal de proceskosten daarom begroten op de gebruikelijke wijze.
3.13.
Tot aan dit vonnis worden de overige proceskosten van [eiseres sub 1] c.s. als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
98,52
- griffierecht
1.409,00
- salaris advocaat
2.228,00
(2,00 punten × € 1.114,00)
Totaal
3.735,52
3.14.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
In reconventie
Rechtmatigheid van het beslag
3.15.
[gedaagde] heeft als tegenvordering (in reconventie) schadevergoeding gevorderd ter hoogte van € 1.387.920,00. [gedaagde] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het conservatoire beslag dat [eiseres sub 1] c.s. heeft gelegd onrechtmatig was.
Maatstaf
3.16.
Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag als de vordering waarvoor beslag is gelegd volledig ongegrond is. Die situatie doet zich hier niet voor. Zoals uit het voorgaande blijkt is de rechtbank van oordeel dat [eiseres sub 1] c.s. een vordering op [gedaagde] had en heeft. [eiseres sub 1] c.s. was dus bevoegd om beslag te leggen. [gedaagde] stelt dat [eiseres sub 1] c.s. de grenzen van deze bevoegdheid heeft overschreden en daarom desondanks aansprakelijk is voor de gevolgen van het beslag. De vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het voor een te hoog bedrag is gelegd, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, moet worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht (HR 11 april 2003, (
Hoda/Mondi Foods), ECLI:NL:HR:2003:AF2841). Misbruik van bevoegdheid is geregeld in artikel 3:13 BW. Hieruit volgt dat onder meer sprake is van misbruik van recht als
“een bevoegdheid wordt misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefeningen het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen”. Voor het aannemen van misbruik van bevoegdheid rust op [gedaagde] de stelplicht en bewijslast.
Onderwerp en omvang van het beslag
3.17.
[gedaagde] verwijt [eiseres sub 1] c.s. dat het beslag op alle bankrekeningen van [gedaagde] te ruim was. Volgens [gedaagde] had [eiseres sub 1] c.s. moeten kiezen voor een minder bezwarend beslagobject. [eiseres sub 1] c.s. had bijvoorbeeld beslag kunnen leggen op machines van [gedaagde] of op een vordering die zij had op het ministerie van VWS. Bovendien stelt [gedaagde] dat zij door het bankbeslag tijdelijk niet kon beschikken over € 23.000.000 aan tegoeden op haar bankrekeningen, terwijl [eiseres sub 1] c.s. slechts verlof had om voor € 74.000 beslag te leggen. [gedaagde] stelt dat zij hiermee onevenredig zwaar in haar belangen is getroffen.
3.18.
De rechtbank overweegt als volgt. In de aanloop naar het beslag heeft [eiseres sub 1] c.s. [gedaagde] meermaals gesommeerd om tot betaling van de facturen over te gaan. [eiseres sub 1] c.s. heeft hierbij het voornemen om nadere rechtsmaatregelen te nemen expliciet aangekondigd. Desondanks heeft [gedaagde] de facturen niet betaald en op geen van de sommaties gereageerd. Door haar weigerachtige houding heeft [gedaagde] [eiseres sub 1] c.s. zelf ertoe bewogen om beslag te leggen. Voor zover al sprake is van te ruime maatregelen, is het dus de vraag of [gedaagde] [eiseres sub 1] c.s. dit zonder meer kan verwijten. Desondanks zal de rechtbank de specifieke bezwaren ten aanzien van het beslag van [gedaagde] hierna bespreken.
3.19.
[eiseres sub 1] c.s. betwist dat zij op de hoogte was van andere vermogensbestanddelen dan de bankrekeningen van [gedaagde] . [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat de minder bezwaarlijke alternatieven die zij aanwijst voor [eiseres sub 1] c.s. wel kenbaar waren. De rechtbank overweegt dat de wet in artikel 435 lid 1 jo. 702, lid 1 Wetboek van Rv een ruime beslagbevoegdheid geeft. [eiseres sub 1] c.s. mocht dus ook beslag leggen op de bankrekeningen van [gedaagde] en [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat [eiseres sub 1] c.s. een ander beslagobject had moeten kiezen.
3.20.
Met betrekking tot de omvang van het beslag overweegt de rechtbank als volgt. Dat [eiseres sub 1] c.s. beslag heeft laat leggen op meerdere bankrekeningen tegelijkertijd is in een situatie als deze niet ongebruikelijk. Een schuldeiser zal over het algemeen geen inzage hebben in de bankrekeningen van de schuldenaar. Om te voorkomen dat het saldo op de bankrekening waarop beslag wordt gelegd onvoldoende is om de vordering te dekken, ligt het voor een schuldeiser daarom in de rede in één keer op meerdere bankrekeningen van de schuldenaar beslag te leggen. Dat levert op zichzelf geen misbruik van recht op. Uit de beslagstukken blijkt bovendien dat [eiseres sub 1] c.s. beslag heeft gelegd voor een bedrag van € 74.000, conform het verleende verlof. Dat dit bedrag niet in verhouding staat tot de (in zijn geheel toewijsbare) vordering van € 58.416,80 te vermeerderen met kosten, heeft [gedaagde] niet gesteld en daarvan is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake. [eiseres sub 1] c.s. heeft dus niet voor een veel omvangrijker bedrag beslag gelegd dan voor toewijzing vatbaar blijkt te zijn. Dat op de door het beslag geraakte bankrekeningen in totaal € 23.000.000 stond en welke gevolgen het beslag voor [gedaagde] zou hebben kon [eiseres sub 1] c.s. niet weten. Dit brengt mee dat [eiseres sub 1] c.s. de belangen van [gedaagde] hierin niet had kunnen kennen ten tijde van het leggen van het beslag. Van misbruik van recht door een te omvangrijk beslag is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Medewerking aan opheffing van het beslag
3.21.
[gedaagde] verwijt [eiseres sub 1] c.s. verder dat zij heeft nagelaten mee te werken aan een vlotte opheffing van het beslag. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres sub 1] c.s. haar hiermee bewust schade toegebracht.
3.22.
Tussen partijen staat het volgende vast. [eiseres sub 1] c.s. heeft op 8 oktober 2021 conservatoir beslag gelegd op de bankrekeningen van [gedaagde] bij drie verschillende banken. Naar aanleiding hiervan heeft de advocaat van [gedaagde] contact opgenomen met de advocaat van [eiseres sub 1] c.s. Op 10 oktober 2021 heeft de advocaat van [eiseres sub 1] c.s. per e-mail bevestigd dat [eiseres sub 1] c.s. bereid was mee te werken aan onmiddellijke opheffing van de beslagen als [gedaagde] een bankgarantie zou verstrekken voor € 74.000. In reactie hierop heeft de advocaat van [gedaagde] aangeboden een bedrag van € 74.000 op de derdengeldenrekening van de advocaat van [eiseres sub 1] c.s. en bij gebreke daaraan op de derdengeldenrekening van de advocaat van [gedaagde] te storten, zodat de beslagen in afwachting van de bankgarantie zouden kunnen worden opgeheven. Op dit aanbod is [eiseres sub 1] c.s. niet ingegaan. [gedaagde] heeft op 14 oktober 2021 om 15:26 per e-mail een kopie van de bankgarantie aan [eiseres sub 1] c.s. toegestuurd. De advocaat van [eiseres sub 1] c.s. heeft op 14 oktober 2021 om 16:40 uur de deurwaarder geïnstrueerd de beslagen op te heffen. Op 15 oktober 2021 om 12:48 uur heeft de advocaat van [eiseres sub 1] c.s. de advocaat van [gedaagde] bevestigd dat de beslagen zijn opgeheven.
3.23.
De rechtbank overweegt als volgt. [eiseres sub 1] c.s. mocht de ontvangst van de bankgarantie als voorwaarde stellen voor opheffing van het beslag. Dat het verkrijgen van de bankgarantie vervolgens enkele dagen duurde, kan [eiseres sub 1] c.s. niet worden verweten. Uit de correspondentie volgt verder dat de advocaat van [eiseres sub 1] c.s. binnen vijf kwartier na ontvangst van de bankgarantie de deurwaarder heeft geïnstrueerd om de beslagen op te heffen. Hieruit blijkt ook niet dat [eiseres sub 1] c.s. niet heeft willen meewerken aan een snelle opheffing van de beslagen. Dat de opheffing van de beslagen vervolgens nog een dag duurde kan evenmin aan [eiseres sub 1] c.s. worden verweten. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gang van zaken rond de opheffing van de beslagen dus niet dat [eiseres sub 1] c.s. [gedaagde] bewust schade heeft toegebracht.
Conclusie: geen misbruik van recht
3.24.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [eiseres sub 1] c.s. met het conservatoire beslag geen misbruik van recht heeft gemaakt. Bespreking van de omvang van de gestelde schade aan de zijde van [gedaagde] ten gevolge van het beslag kan daarom achterwege blijven.
Proceskosten in reconventie
3.25.
Tot aan dit vonnis worden de overige proceskosten van [eiseres sub 1] c.s. als volgt vastgesteld:
- salaris advocaat
3.999,00
(1,00 punten × € 3.999,00)
Totaal
3.999,00

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] c.s. te betalen een bedrag van € 58.416,80, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over:
  • € 5.124,50 vanaf 30 mei 2021,
  • € 7.408,08 vanaf 9 mei 2021,
  • € 44.448,50 vanaf 16 mei 2021,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten, begroot op € 1.345,71,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, begroot op € 2.271,86,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden vastgesteld op € 3.735,52,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
4.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.8.
wijst de vordering af,
4.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden vastgesteld op € 3.999,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. van Woudenberg en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.