ECLI:NL:RBMNE:2022:5970

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
C/16/539176 / FV RK 22-1103
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klachten en verzoek tot schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker], die in eerste instantie in persoon procedeerde en later werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.J. Stobbe. Het verzoek betreft klachten over de behandeling door zorgaanbieder [instelling 1] en een verzoek tot schadevergoeding, ingediend bij de klachtencommissie op 6 april 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het verzoekschrift en de beslissing van de klachtencommissie. De klachtencommissie had op 13 april 2022 een deel van de klachten ongegrond verklaard en de rechtbank heeft geoordeeld dat de klachten die onder de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) vallen, niet in beroep bij de rechtbank kunnen worden aangevochten.

De rechtbank heeft ook de klacht van [verzoeker] over het toedienen van depotmedicatie beoordeeld. [verzoeker] betwistte de noodzaak van de medicatie en stelde dat hij geen psychische stoornis had. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat [verzoeker] lijdt aan een schizofreniespectrum en/of andere psychotische stoornis, en dat de medicatie noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft de klacht over de depotmedicatie ongegrond verklaard en het verzoek tot schorsing van de medicatie afgewezen.

Daarnaast heeft [verzoeker] een schadevergoeding gevraagd voor onrechtmatige daden door de overheid en psychiatrische organisaties. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen grondslag is voor schadevergoeding, omdat de klachten ongegrond zijn verklaard en er onvoldoende feiten zijn gepresenteerd die onrechtmatig handelen aantonen. De rechtbank heeft alle verzoeken van [verzoeker] afgewezen en verklaarde zich onbevoegd te oordelen over de klacht met betrekking tot het weigeren van schriftelijk antwoord door [A].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/539176 / FV RK 22-1103
Beslissing over klachten en een verzoek tot schadevergoeding
Beschikking van 10 november 2022
[verzoeker]
geboren op [1981] in [geboorteplaats] ,
wonend in [woonplaats] ,
eerst procederend in persoon, nu is zijn advocaat mr. J.J. Stobbe,
ter verkrijging van een beslissing over de klachten van [verzoeker] en ter verkrijging van een beslissing op een verzoek tot schadevergoeding, ingediend bij de klachtencommissie op 6 april 2022.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen van [verzoeker] van 4 mei 2022;
- de beslissing van de klachtencommissie van [instelling 1] van 13 april 2022;
- het verweerschrift met bijlagen van de Raad voor de Rechtspraak van 3 oktober 2022;
- de verschillende e-mails met bijlagen van [verzoeker] .
Tijdens de zitting heeft [verzoeker] nog een tweetal stukken overgelegd.
1.2.
Aan [verzoeker] wordt door zorgaanbieder [instelling 1] verplichte zorg verleend. Dat gebeurt op grond van een op 3 januari 2022 door deze rechtbank afgegeven zorgmachtiging, die geldt uiterlijk tot en met 8 november 2023.
1.3.
[verzoeker] heeft op 6 april 2022 bij de klachtencommissie van [instelling 1] (hierna: klachtencommissie) een klaagschrift ingediend met een verzoek tot het schriftelijk beantwoorden van bepaalde vragen door [A] (de behandelend psychiater), een schorsingsverzoek en een verzoek tot schadevergoeding.
1.4.
De klachtencommissie heeft op 13 april 2022 mondeling uitspraak gedaan en een deel van de klachten van [verzoeker] ongegrond verklaard. Wat betreft de beantwoording van bepaalde vragen heeft zij geoordeeld dat deze klacht valt onder de reikwijdte van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz).
Het schorsingsverzoek heeft betrekking op de toediening van depotmedicatie. [A] heeft de klachtencommissie voorafgaand aan de hoorzitting van 12 april 2022 laten weten dat wordt gewacht met de toediening hiervan, totdat de klacht door de commissie op een hoorzitting wordt behandeld. De klachtencommissie heeft daarin reden gezien geen beslissing te nemen op het schorsingsverzoek.
Omdat de klachtencommissie de klachten van [verzoeker] overigens ongegrond heeft verklaard, is zij niet toegekomen aan de beoordeling van het verzoek tot schadevergoeding.
1.5.
De klachtencommissie heeft haar beslissing op 21 april 2022 op schrift gesteld. [verzoeker] heeft op 4 mei 2022 het onderhavige verzoekschrift ingediend bij de rechtbank.
1.6.
De mondelinge behandeling van het verzoek is gestart op 15 juni 2022, in het gebouw van de rechtbank Midden-Nederland, op de locatie Utrecht. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] de rechter gewraakt. De rechter heeft de zitting toen geschorst in afwachting van een beslissing van de wrakingskamer.
Bij beschikking van 22 juli 2022 heeft de wrakingskamer, voor zover van belang, het wrakingsverzoek ongegrond verklaard. De wrakingskamer heeft daarnaast bepaald dat de procedure moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
1.7.
De mondelinge behandeling is vervolgens voortgezet op 10 oktober 2022, wederom in het gebouw van de rechtbank Midden-Nederland, op de locatie Utrecht.
Verschenen en gehoord zijn:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- [A] , voornoemd;
- [B] namens de Raad voor de Rechtspraak.
1.8.
Op 22 oktober 2022, na de zitting maar voor de datum waarop de rechtbank de uitspraak had bepaald (namelijk 31 oktober 2022), heeft [verzoeker] opnieuw een wrakingsverzoek ingediend bij de wrakingskamer van deze rechtbank. Bij beschikking van 28 oktober 2022 heeft de wrakingskamer [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek en bepaald dat de onderhavige procedure moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
De rechtbank heeft de uitspraakdatum vervolgens bepaald op vandaag.

2.De verzoeken en de beoordeling daarvan

2.1.
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] zijn verzoekschrift binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank heeft ingediend. Hij kan in zoverre in zijn verzoeken worden ontvangen.
Weigering schriftelijk te antwoorden op de vragenlijst door [A]2.2. De rechtbank zal allereerst ingaan op de beroepsgrond dat [A] schriftelijk antwoord moet geven op de door [verzoeker] opgestelde vragenlijst.
2.3.
Artikel 10:7 Wvggz biedt de mogelijkheid bij de rechtbank in beroep te komen van een beslissing van een klachtencommissie. Alleen kan niet tegen alle beslissingen van een klachtencommissie beroep ingesteld worden. Dat kan alleen tegen een beslissing op klachten die vallen onder de reikwijdte van de Wvggz. Klachten die vallen onder de Wkkgz worden weliswaar beoordeeld door de(zelfde) klachtencommissie, maar tegen een zodanige beslissing staat geen beroep open bij de rechtbank, althans, in ieder geval niet in het kader van de Wvggz.
2.4.
De klachtencommissie heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht geoordeeld dat klacht van [verzoeker] dat [A] geen schriftelijk antwoord geeft op zijn vragen, onder de reikwijdte van de Wkkgz valt (zie hierboven onder 1.4.). Tegen de beslissing van de klachtencommissie op deze klacht staat dus geen beroep bij de rechtbank open. De rechtbank zal zich daarom ten aanzien van deze beroepsgrond onbevoegd verklaren.
Toedienen van depotmedicatie
2.5.
De tweede grond richt zich tegen het toedienen van de depotmedicatie. [verzoeker] heeft bezwaar tegen het toedienen van de medicatie en vraagt – zo begrijpt de rechtbank – de toediening van de depotmedicatie te schorsen totdat er een uitspraak is van de rechtbank.
Als grondslag voor deze klacht stelt [verzoeker] dat hij geen stoornis heeft en dat nergens uit het dossier blijkt dat er bij hem sprake is geweest van psychische episodes. Hij heeft geen medicatie nodig en hij ondervindt bovendien negatieve bijwerkingen van de medicatie. Hij wordt er dik van en de medicatie kan zorgen voor diabetes.
2.6.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 3 januari 2022 (zie hierboven onder 1.2.) vastgesteld dat [verzoeker] lijdt aan een schizofreniespectrum en/of andere psychotische stoornis in de vorm van een waanstoornis. Als [verzoeker] het niet eens is met deze diagnose, dan had hij van deze beschikking in cassatie moeten gaan. Dat heeft hij niet gedaan. De beslissing van 3 januari 2022 is onaantastbaar geworden, waarmee de rechtmatigheid van deze beslissing vaststaat. De rechtbank zal daarom uitgaan van het bestaan van deze stoornis.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit de processtukken en uit dat wat tijdens de mondelinge behandeling is gezegd, voldoende blijkt dat er bij [verzoeker] sprake is van een psychiatrische stoornis. Als voorbeeld wijst zij op de ontslagbrief van [instelling 3] van 20 februari 2019, waarin wordt gezegd dat [verzoeker] psychotische episodes heeft doorgemaakt.
2.7.
Uit de beschikking van 3 januari 2022 blijkt verder dat [verzoeker(-s)] stoornis leidt tot ernstig nadeel, dat voornamelijk gelegen is in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel. Dit nadeel wordt veroorzaakt doordat hij bij psychotische decompensatie fysiek en verbaal agressief wordt richting derden. De behandelgeschiedenis laat zien dat de medicatie een beperkend effect heeft op de waanideeën van [verzoeker] . [A] heeft op de zitting van 15 juni 2022 toegelicht dat er een verschil te zien is in het contact met [verzoeker] voor en na de start met de medicatie. Als [verzoeker] medicatie gebruikt, is hij beter in gesprek en heeft hij zijn impulscontrole en agressie beter onder controle. Hij kan dan ook redelijk goed meedraaien in de maatschappij. Om het ernstige nadeel voortkomend uit de psychiatrische stoornis te voorkomen, is verplichte zorg in de vorm van medicatie dus nodig.
[A] heeft ook gezegd dat er geen minder bezwarend alternatief is om het aanzienlijke risico op ernstig lichamelijk letsel te beperken dan met het toedienen van de depotmedicatie. [verzoeker] wil namelijk helemaal geen medicatie en heeft daar grote bezwaren tegen. Hij staat niet open voor het bespreken van alternatieven zoals bijvoorbeeld orale medicatie, waardoor het geven van depotmedicatie de enige mogelijkheid is.
2.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan. De behandeling met depotmedicatie staat in een redelijke verhouding tot het doel waarvoor dit middel wordt ingezet, namelijk het stabiliseren van het toestandsbeeld en het daarmee afwenden van ernstig nadeel voor [verzoeker] en anderen. Het feit dat [verzoeker] van mening is dat hij überhaupt geen medicatie nodig heeft en daarom niet instemt met welke vorm van medicatie-inname dan ook, brengt mee dat hij niet op een andere wijze kan worden behandeld dan met depotmedicatie. Hoewel de rechtbank heel goed begrijpt dat [verzoeker] moeite heeft met de bijwerkingen van de depotmedicatie, is zij van oordeel dat de nadelen niet opwegen tegen de voordelen van de medicatie, namelijk dat [verzoeker] met medicatie minder last heeft van waanideeën, zijn agressie en impulscontrole beter onder controle heeft en beter kan meedraaien in de maatschappij. [A] heeft bovendien verklaard dat het verlagen van de dosering altijd onderwerp van gesprek blijft. En voor de negatieve bijwerkingen is [verzoeker] verwezen naar de leefstijlpoli bij het [ziekenhuis] in [plaats] .
2.9.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank deze klacht van [verzoeker] ongegrond verklaren.
2.10.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat het toedienen van de depotmedicatie aan [verzoeker] nodig is om ernstig nadeel af te wenden en aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan, wijst zij het verzoek tot schorsing van de toediening van medicatie ook af.
Schadevergoeding
2.11.
Verder wil [verzoeker] dat hem een schadevergoeding wordt toegekend ter genoegdoening van de onrechtmatige daden die jegens hem zijn gepleegd door de overheid en psychiatrische organisaties. Ten onrechte heeft de klachtencommissie dat niet gedaan.
2.12.
De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank alleen schadevergoeding kan toekennen als de wet daarvoor een grondslag geeft. [verzoeker] noemt deze niet. Gelet op de instanties die [verzoeker] in zijn verzoek noemt waarvan hij schadevergoeding vraagt, waaronder de politie [.] , [instelling 2] , de Gemeente [gemeente] , het Openbaar Ministerie en/of de Staat der Nederlanden, [instelling 3] , het NIFP, het [instelling 4] en [instelling 1] , begrijpt de rechtbank dat hij een beroep doet op artikel 10:11 en artikel 10:12 Wvgzz.
2.13.
De rechtbank zal eerst ingaan op de schadevergoeding die [verzoeker] claimt op grond van artikel 10:11 Wvggz. In het tweede lid van artikel 10:11 Wvgzz is bepaald dat bij een verzoek als bedoeld in artikel 10:7, eerste lid, de verzoeker bij de rechter om schadevergoeding door de zorgaanbieder kan verzoeken. Omdat de rechtbank de klachten van [verzoeker] ten aanzien van [instelling 1] in het kader van de Wvggz ongegrond verklaart, is er geen grond voor schadevergoeding door [instelling 1] . Immers is van onrechtmatig handelen door [instelling 1] geen sprake.
De rechtbank zal het verzoek van [verzoeker] ten aanzien van de schadevergoeding op grond van artikel 10:11 Wvggz daarom afwijzen.
2.14.
De schadevergoeding die [verzoeker] vraagt op grond van artikel 10:12 Wvggz, staat los van de klachtenprocedure bij de klachtencommissie. Een dergelijk verzoek tot schadevergoeding staat niet in de sleutel van de klachtprocedure. In het eerste lid is bepaald dat een gelaedeerde schadevergoeding kan verzoeken, als de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel of bij het verlenen van tijdelijk verplichte zorg voorafgaand aan een crisismaatregel.
Het tweede lid van artikel 10:12 Wvggz biedt de mogelijkheid schadevergoeding te verzoeken, als de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke.
En op grond van het derde lid kan iemand schadevergoeding verzoeken, als de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie of de rechter. Gelet op de instanties waarvan [verzoeker] schadevergoeding vraagt, gaat de rechtbank ervan uit dat hij zich op alle drie de leden van artikel 10:12 Wvggz beroept.
2.15.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] in zijn processtukken en zijn mondelinge toelichting – mede in het licht van het verweer van de Raad voor de Rechtspraak – te weinig feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat een of meer van de genoemde instanties onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door de wet niet in acht te nemen. Zo heeft hij nagelaten concreet te maken welke instantie wanneer en op welke manier onrechtmatig heeft gehandeld. Evenmin heeft [verzoeker] onderbouwd welke schade uit welke gedraging(n) voortvloeit en hoe groot die schade dan is.
De rechtbank zal daarom het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 Wvggz ook afwijzen.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart zich onbevoegd te oordelen over de klacht met betrekking tot het weigeren schriftelijk te antwoorden op de vragenlijst door [A] ,
3.2.
verklaart de klacht ten aanzien van de dwangmedicatie ongegrond,
3.3.
wijst alle overige verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Heinemann, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.W. Fuchs als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2022.
..
Tegen de beslissing over de schadevergoeding staat hoger beroep open. Tegen de overige beslissingen staat het rechtsmiddel van cassatie open.