ECLI:NL:RBMNE:2022:5959
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de woning vastgesteld op € 289.000,- per 1 januari 2020, waartegen de eiser in bezwaar was gegaan. De eiser, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en stelde een lagere waarde van € 195.000,- voor. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 27 september 2022, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn kantoorgenoot en de verweerder door zijn gemachtigde, C. Bakker.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De verweerder had een taxatiematrix overgelegd waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen in de buurt. De rechtbank oordeelde dat de taxatiematrix en de toelichting ter zitting voldoende aannemelijk maakten dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de referentiewoningen goed vergelijkbaar waren en dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de verschillen in gebruiksoppervlakte.
De eiser had ook andere beroepsgronden aangevoerd, zoals vochtoverlast en de ligging van de woning nabij een drukke weg, maar de rechtbank oordeelde dat deze gronden niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op de juiste wijze had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.