ECLI:NL:RBMNE:2022:5945

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
16-318649-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf voor het dealen in en aanwezig hebben van harddrugs en voor witwassen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van het handelen in harddrugs en witwassen. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat leidde tot de aanhouding van de verdachte op 15 december 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 23 november 2020 tot en met 15 december 2020 in [woonplaats] heeft gehandeld in cocaïne en op 15 december 2020 7,28 gram heroïne in zijn bezit had. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van witwassen van een bedrag van 1520 euro, dat in zijn woning werd aangetroffen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij, in overweging genomen, evenals de verdediging door mr. S.C. van Paridon. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar achtte de handel in cocaïne, het bezit van heroïne en het witwassen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 46 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 100 uren. De rechtbank heeft ook beslist over de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen en de teruggave aan de verdachte van bepaalde voorwerpen. De uitspraak is gedaan in het belang van de samenleving, gezien de schadelijke effecten van drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/318649-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 januari 2022. De verdachte was bij de behandeling ter terechtzitting niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T.M. van Wanrooij en van hetgeen de uitdrukkelijk gemachtigde raadsman van verdachte, mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 23 november 2020 tot en met 15 december 2020 in [woonplaats] en [woonplaats] heeft gehandeld in heroïne en/of cocaïne;,
Feit 2
op 15 december 2020 in [woonplaats] 7,28 gram heroïne aanwezig heeft gehad;
Feit 3
op 15 december 2020 in [woonplaats] voorwerpen aanwezig heeft gehad die bestemd zijn voor het plegen van artikel 11 Opiumwet-feiten;
Feit 4
op 15 december 2020 in [woonplaats] 1520 euro heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De raadsman bepleit vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, omdat volgens hem niet bewezen kan worden dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor professionele/bedrijfsmatige en/of grootschalige teelt. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte heeft geweten of ernstige reden had om te vermoeden dat de aangetroffen goederen daarvoor bestemd waren.
De raadsman bepleit tevens vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde, omdat niet bewezen kan worden dat de aangetroffen bankbiljetten afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het bedrag is verdiend met (legale) gokactiviteiten. Ter onderbouwing zijn drie e-mails overgelegd waaruit blijkt dat er door [A] op 3 september 2019, 10 maart 2020 en 6 april 2020 een geldbedrag van in totaal € 2.400 zal worden overgemaakt naar een bankrekening. Ook is er een chatgesprek van 24 november 2020 overgelegd waarin [verdachte] aan een medewerker van het casino vraagt hoe lang het duurt voordat de uitbetaling plaatsvindt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 3
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor beroeps- of bedrijfsmatige en/of grootschalige hennepteelt. Onder grootschalige hennepteelt wordt begrepen minimaal 500 gram hennep of 200 hennepplanten. [1] In de berging van de woning van verdachte zijn aangetroffen: 2 assimilatielampen, isolatiemateriaal, 1 ventilatiemotor, 1 schakelbord, 3 luchtafvoerslangen, 5 plastic emmers, 3 koolstoffilters, 1 droognet, 4 transformatoren, 1 elektrakast, 1 groene plastic ton en 1 witte plastic kubus. Uit deze hoeveelheid aangetroffen goederen, kan op zichzelf niet worden geconcludeerd dat deze bestemd zijn voor grootschalige hennepteelt.
4.3.2
Bewijsmiddelen feiten 1, 2 en 4 [2]
De genoemde bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2020
In dit onderzoek is het telefoonnummer [telefoonnummer] getapt. Uit deze tapgesprekken is gebleken dat er regelmatig contact is met telefoonnummer [telefoonnummer] . [B] [C] en [D] zijn de gebruikers van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Hieronder worden enkele contactmomenten weergegeven met een korte omschrijving van het gesprek:
23-11-2020 09:29:51 uur
[B] belt in en wilt voor straks 20. NN is in Rotterdam en zegt dat [B] maar ergens anders moet kopen.
24-11-2020 13:58:16 uur
[B] zegt dat hij 10 bij hem heeft en 40 bij zichzelf. NN vraagt hoeveel. [B] zegt 40. NN zegt dat hij naar [woonplaats] komt.
01-12-2020 09:33:21 uur
[B] belt of NN deze kant op wilt komen. [B] heeft 50 maar wilt 30. [B] zegt 20 geld 30 wit.
03-12-2020 08:41:57 uur
NN belt [B] en vraagt hoeveel hij heeft. [B] zegt 20 voor [E] . [B] noemt NN [alias verdachte] .
03-12-2020 13:12:56 uur
[B] vraagt of hij eentje mag kopen. NN zegt koop gewoon 20.
03-12-2020 20:59:38 uur
[B] zegt dat hij een mooie nieuwe koptelefoon gevonden heeft en hij wilt er een bolletje voor. NN zegt dat dat niet kan.
05-12-2020 00:32:35 uur
[B] vraagt om snuif en rook. 20 snuif en 20 rook.
10-12-2020 09:27:59 uur
[B] zegt breng 4 voor mij. NN zegt half uurtje.
10-12-2020 16:24:31 uur
[B] zegt breng 50 voor mij. NN zegt ja is goed. Kom er aan. [3]
Het proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2020
In dit proces-verbaal van bevindingen is een overzicht weergegeven van wat er is
gebeurd op 15 december 2020. Op deze dag werd het telefoonnummer: [telefoonnummer] , welke in gebruik is bij [C] , geïntercepteerd. Op dinsdag 15 december 2020 was het Flexteam, hierna genoemd "Flex", belast met de aanhoudingen van de verdachten in dit onderzoek.
Om 10.30 uur was over de taplijn te horen dat [B] belde naar [verdachte] . Het telefoonnummer wat werd gebeld was [telefoonnummer] . Over de taplijn was te horen dat [B] [verdachte] belde en dat hij bestelde voor 60. Ik hoorde [B] zeggen dat:
- hij wilde afspreken
- hij in [woonplaats] wil afspreken en dat hij naar [verdachte] toe komt
- hij nu in [woonplaats] is, [straat] en thee aan het drinken is
- hij daarna naar hem, [verdachte] , naar [woonplaats] komt [4]
Om 12.40 uur had het Flex zicht op zowel [B] als [verdachte] . Ik hoorde dat het Flex zag dat:
- [B] en [verdachte] onder de overkapping van de [winkel] in [woonplaats] stonden
- ze zagen dat [verdachte] en [B] op minder dan een meter afstand van elkaar stonden
- ze zagen dat er één van beide heren een gestrekt arm naar de ander bracht
- om 12.42 uur het contact tussen [B] en [verdachte] weer voorbij was [5]
Het proces-verbaal van bevindingen van 12 januari 2021
Op 15 december 2020, werd verdachte [verdachte] aangehouden. Bij zijn aanhouding werd bij [verdachte] een zwarte Apple iPhone X voorzien van het telefoonnummer [telefoonnummer] aangetroffen. [6]
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige]
V: Heeft u aan [alias verdachte] gevraagd wat hij daar deed bij mevrouw [F] ?
A: Ja, daar was hij open in. Hij handelde in coke.
A: Op een gegeven ogenblik was ik bij een huisbezoek bij [F] [
– zo begrijpt de rechtbank], daar kwam [alias verdachte] met hoeveelheid cocaïne. [alias verdachte] en mevrouw [F] begonnen toen met uitkoken van coke.
Het proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2020
Wij verbalisanten waren op 15 december 2020, naar aanleiding van een drugsonderzoek,
belast met een doorzoeking van een woning, gelegen aan de [adres] te
[woonplaats] .
De keuken werd doorzocht, waarbij collega [verbalisant 1] in een keukenkastje twee blauwe drinkbekers aantrof. In de eerste beker zat een grote hoeveelheid muntgeld, en in de andere beker zat een grote hoeveelheid papiergeld ter waarde van 1520 euro. Dit bedrag was opgebouwd middels twee briefjes van 10 euro, 15 briefjes van 20 euro, 22 briefjes van 50 euro en 1 briefje van 100 euro. Genoemd geldbedrag is door mij, [verbalisant 2] , samen met collega [verbalisant 3] geteld en in beslag genomen.
In de hal van de woning bevond zich een kapstok met enkele jassen. In 1 van die jassen, waarvan mevrouw [partner] aangaf dat die van haar partner [verdachte] was, trof ik, [verbalisant 2] , een plastic zakje aan met, na telling, 36 bolletjes welke ik ambtshalve herkende als de verpakking van harddrugs. Genoemde bolletjes zijn door mij inbeslaggenomen voor onderzoek naar de inhoud van genoemde bolletjes.
Mevrouw [partner] vertelde dat zij op de hoogte was van het aanwezige geld maar absoluut niet wist waar dit vandaan kwam. [7]
Goederen
PL0900-2020197501-2751024, medicamenten/hulpmiddelen, verdovende mid (Heroine), 36 stuks. [8]
Proces-verbaal van verdovende middelen van 17 december 2020
Goednummer PL0900-2020197501-2751024
Relatie met SIN AANZ6087NL
Object Verdovende mid (Heroine)
Aantal/eenheid 36 stuks
Omschrijving 36 bolletjes met bruin poeder
Gewicht netto 7,28 gram [9]
Een NFI-rapport van 18 december 2020
Kenmerk: AANZ6087NL
Omschrijving FO: poeder, bruin, uit 7,28 gram
Conclusie: bevat heroïne [10]
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 – handel in cocaïne
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de gebruiker van de telefoon (met telefoonnummer [telefoonnummer] ) “ [alias verdachte] ” wordt genoemd. Verdachte had deze telefoon in zijn bezit en hij was de gebruiker daarvan. De conclusie is dan ook dat met “ [alias verdachte] ” verdachte wordt bedoeld. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat met de in die gesprekken gebruikte termen “wit”, “bolletje” en “snuif”, cocaine wordt bedoeld. Op basis van de inhoud van de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. Nu er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is voor de handel in heroïne, zal de rechtbank verdachte van dat deel vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2 – voorhanden hebben van heroïne
De rechtbank acht op basis van de inhoud van de bovenstaande bewijsmiddelen het onder 2 ten laste gelegde ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4 – witwassen
De rechtbank stelt voorop dat de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. In het bijzonder acht de rechtbank het relevant dat (i) verdachte bij dit vonnis wordt veroordeeld voor de handel in cocaïne over een periode van ruim drie weken, (ii) de bankbiljetten ter waarde van € 1.520 zijn aangetroffen in de woning van verdachte, terwijl de partner van verdachte niet weet waar het geld vandaan komt en (iii) verdachte als legale bron van inkomsten uitsluitend een bijstandsuitkering ontvangt. Gezien deze omstandigheden, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van een misdrijf afkomstig is. [11]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet aan deze maatstaf voldoet. In de eerste plaats kan uit de overgelegde e-mails van [A] niet worden afgeleid dat de bedragen zijn betaald en ook niet dat deze aan verdachte zijn betaald. Zo worden er geen personalia of andere gegevens in deze e-mails genoemd: het enige aanknopingspunt is dat de berichten zijn gericht aan “ [G] ”. Ook blijkt niet dat een eventueel ontvangen geldbedrag door verdachte contant is opgenomen. Verder blijkt niet hoeveel verdachte bij het online gokken heeft ingelegd en of hij dus daadwerkelijk per saldo iets heeft verdiend. Tot slot acht de rechtbank van belang dat verdachte de verklaring en documenten pas bij het onderzoek ter terechtzitting heeft verstrekt(via zijn raadsman), waarbij aanknopingspunten voor eventueel verder onderzoek geheel ontbreken. De rechtbank is op basis van deze omstandigheden van oordeel dat de verklaring van verdachte niet concreet en niet verifieerbaar is. Verdachte had aan de hand van zijn eigen bankafschriften eenvoudig en verifieerbaar kunnen onderbouwen wat hij heeft ingelegd en wat er is uitbetaald. Dat had in dit geval, gezien het vermoeden van witwassen, ook van verdachte mogen worden verwacht.
Een concrete en verifieerbare verklaring voor een legale herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag van € 1.520,00 ontbreekt dus. Het dossier biedt ook geen andere aanwijzingen voor een eventuele legale herkomst van het geld. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van een eigen misdrijf (de onder feit 1 ten laste gelegde handel in cocaïne) afkomstig is en dat de verdachte dit wist. De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op een of meer tijdstippen in de periode van 23 november 2020 tot en met 15 december 2020 te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , en [woonplaats] telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, meer gebruikershoeveelheden cocaïne;
Feit 2
op 15 december 2020 te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad 7,28 gramheroïne;
Feit 4
op 15 december 2020 te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , een voorwerp, te weten meerdere bankbiljetten (ter waarde van 1520 euro), heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheelonmiddellijk afkomstig was uit eigenmisdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4
eenvoudig witwassen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De feiten
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij gedurende ongeveer drie weken heeft gehandeld in cocaïne. Ook is bewezen verklaard dat hij 7,28 gram heroïne in zijn bezit heeft gehad. Tot slot is bewezen verklaard dat sprake is van witwassen van het door de handel in harddrugs verdiende geld.
8.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 46 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- een taakstraf van 100 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. De onder feit 1 ten laste gelegde periode is relatief kort. De onder 2 ten laste gelegde hoeveelheid heroïne is relatief gering. Deze feiten zijn niet zo ernstig dat zij de door de officier van justitie gevorderde straf rechtvaardigen. Er moet worden volstaan met een oplegging van de straf gelijk aan de periode van voorarrest.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft door zijn handelen ervoor gezorgd dat de drugshandel in stand wordt gehouden, met alle daaraan verbonden negatieve effecten. Het gebruik van harddrugs werkt verslavend en is zeer schadelijk voor de gezondheid. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat drugsgebruik leidt tot (vermogens)criminaliteit en dat het zorgt voor veel schade en onrust in de samenleving Verdachte heeft met zijn daden laten zien dat hij zich hier niets van aantrok; zijn eigen belang woog zwaarder.
Persoon van de verdachte
De voorlopige hechtenis is per 27 januari 2021 opgeheven, zodat verdachte in totaal 44 dagen in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte (het strafblad) van 22 december 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder op 1 december 2016 is veroordeeld voor het bezit van harddrugs. De rechtbank neemt dit in strafverzwarende zin mee.
Strafoplegging soortgelijke delicten
De rechtbank heeft gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (de LOVS oriëntatiepunten) en de straffen die in soortgelijke zaken doorgaans door rechtbanken worden opgelegd. Het oriëntatiepunt voor de handel in harddrugs gedurende een periode van minder dan één maand, is drie maanden gevangenisstraf (onvoorwaardelijk). Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van minder dan 50 gram harddrugs is een geldboete van € 750,00.
Oplegging van de straf
De rechtbank neemt in deze zaak de LOVS-richtlijn van 90 dagen gevangenisstraf en een geldboete van € 750,00 als uitgangspunt voor de op te leggen straf. Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten kan niet met een andere straf worden volstaan dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is echter met de officier van justitie van oordeel dat een deels voorwaardelijke straf noodzakelijk is om de kans op herhaling zoveel mogelijk te voorkomen. De rechtbank zal daarom het resterende deel van de 90 dagen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, zijnde 46 dagen. Nu verdachte dus niet, conform het uitgangspunt, terug hoeft naar de gevangenis, is de rechtbank van oordeel dat hiernaast een forse taakstraf van 100 uren wél op zijn plaats is. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat bij verdachte meer feiten bewezen zijn verklaard en dat een (forse) taakstraf ook recht doet aan de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte. Concluderend zal aan verdachte dus worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan 46 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar in combinatie met een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis als deze taakstraf niet of niet goed wordt uitgevoerd.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het geldbedrag verbeurd te verklaren en de Iphone, de simkaart en de bankpassen te onttrekken aan het verkeer. De Denver telefoon en de Samsung telefoon kunnen aan verdachte terug gegeven worden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de Iphone en het geld aan verdachte teruggeven worden.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de volgende in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaren:
  • Simkaart (Omschrijving: G2750938). Met behulp van dit voorwerp is het onder 1 bewezen verklaard feit begaan;
  • Telefoontoestel - iPhone (Omschrijving: G2750924). Met behulp van dit voorwerp is het onder 1 bewezen verklaard feit begaan;
  • Bankbiljetten ter waarde van 1520 EUR (Omschrijving: G2751012). Met betrekking tot dit voorwerp is het onder 4 bewezen verklaard feit begaan.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen die aan verdachte toebehoren Omdat deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet. Het gaat om de volgende voorwerpen:
  • Telefoontoestel - Denver (Omschrijving: G2750927);
  • Telefoontoestel - Samsung (Omschrijving: G2751026);
  • Telefoontoestel - Denver (Omschrijving: G2751029).
Teruggave aan de rechthebbenden
De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbenden van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt. Het gaat om de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Betaalkaart (Omschrijving: G2750943);
  • 1 STK Betaalkaart (Omschrijving: G2750944);
  • 1 STK Betaalkaart (Omschrijving: G2750953);
  • 1 STK Betaalkaart (Omschrijving: G2750955);
  • 1 STK Betaalkaart (Omschrijving: G2750961).

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
90 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
46 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
50 dagen hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 1 STK Simkaart (Omschrijving: G2750938);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2750924);
  • 1520 EUR (Omschrijving: G2751012);
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2750927);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2751026);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2751029);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Betaalkaart (Omschrijving: G2750943);
  • 1 STK Betaalkaart (Omschrijving: G2750944);
  • 1 STK Betaalkaart (Omschrijving: G2750953);
  • 1 STK Betaalkaart (Omschrijving: G2750955);
  • 1 STK Betaalkaart (Omschrijving: G2750961).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M. Lemmen, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 februari 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meer tijdstippen in op of omstreeks de periode van 23 november 2020 tot en met 15 december 2020 te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , en/of [woonplaats] , althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer gebruikershoeveelheden heroïne en/of cocaïne, althans (hard)drugs, zijnde heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
hij op of omstreeks 15 december 2020 te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7,28 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
hij op of omstreeks 15 december 2020 te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , althans in Nederland, stoffen en/of voorwerpen heeft voorhanden gehad, te weten
- 2 assimilatielampen en/of
- isolatiemateriaal en/of
- een ventilatiemotor en/of
- een schakelbord en/of
- 3 luchtafvoerslangen en/of
- 5 zwarte plastic emmers en/of
- 3 koolstoffilters en/of
- een droognet en/of
- 4 transformatoren en/of
- een electrakast en/of
- een hennepboek en/of
- een groene plastic ton en/of
- een witte plastic kubus,
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
Feit 4
hij op of omstreeks 15 december 2020 te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten meerdere bankbiljetten (ter waarde van 1520 euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten meerdere bankbiljetten (ter waarde van 1520 euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.

Voetnoten

1.Zie artikel 1 tweede lid Opiumwetbesluit.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd 2020197501, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 218. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] van 23 december 2020, p. 40-41.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5] van 16 december 2020, p. 34.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5] van 16 december 2020, p. 35-36.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 6] van 12 januari 2021, p. 143-144.
7.Proces-verbaal van verdovende middelen van [verbalisant 2] van 16 december 2020, p. 63.
8.Proces-verbaal van verdovende middelen van [verbalisant 2] van 16 december 2020, p. 64.
9.Proces-verbaal van verdovende middelen van [verbalisant 7] en [verbalisant 8] van 17 december 2020, p. 96.
10.Een NFI-rapport van 18 december 2020, p. 100.
11.Zie Hoge Raad 14 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:36, r.o. 3.3.3.