In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de woning vastgesteld op € 308.000,- per 1 januari 2020, waarop een aanslag onroerendezaakbelasting was gebaseerd. Eiser, de eigenaar van de woning, ging in bezwaar tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de digitale zitting op 9 september 2022 heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder ook vertegenwoordigd was. De rechtbank heeft de waarde van de woning beoordeeld aan de hand van een taxatiematrix die door de verweerder was overgelegd, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen in de buurt. De rechtbank oordeelde dat de taxatiematrix en de toelichting van de verweerder voldoende onderbouwing boden voor de vastgestelde waarde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de referentiewoningen goed vergelijkbaar waren met de woning van eiser en dat de verweerder voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen. Eiser heeft verschillende argumenten naar voren gebracht, waaronder het ontbreken van bepaalde gegevens en de waarde van referentiewoningen, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.