ECLI:NL:RBMNE:2022:5938

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
C/16/546221 / KL ZA 22-239
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van informatie op grond van artikel 843a Rv in kort geding

In deze kort geding procedure vordert eiseres, een vrouw die eerder een lening heeft verstrekt aan een bedrijf, dat gedaagde, een autobedrijf, haar bepaalde documenten verstrekt met betrekking tot de aankoop van een Ferrari. Eiseres heeft een affectieve relatie gehad met de directeur van het bedrijf dat de lening heeft ontvangen, en heeft later ontdekt dat zij is opgelicht. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de leningsovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd en dat de directeur onrechtmatig heeft gehandeld. Eiseres heeft nu informatie nodig om haar verhaalsmogelijkheden te onderzoeken, aangezien zij vermoedt dat de directeur een deel van de lening heeft gebruikt om de Ferrari aan te schaffen. Gedaagde weigert echter om de gevraagde informatie te verstrekken, omdat zij vreest voor aansprakelijkheid. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde informatie en dat de stukken voldoende specifiek zijn. Gedaagde heeft geen gewichtige redenen aangevoerd om de verstrekking van de stukken te weigeren. De vordering van eiseres wordt toegewezen, en gedaagde wordt veroordeeld tot afgifte van de gevraagde documenten binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/546221 / KL ZA 22-239
Vonnis in kort geding van 22 november 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.W. van der Heijden te Vught,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding met producties 1 t/m 9;
­ de mondelinge behandeling van 8 november 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt:
­ de ter zitting overgelegde schriftelijke reactie van [gedaagde] op de dagvaarding.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak feitelijk over?

2.1.
[gedaagde] is een autobedrijf gespecialiseerd in luxe auto’s. [eiseres] heeft [gedaagde] op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzocht om aan haar bepaalde stukken over de aanschaf van een Ferrari F142 (hierna: de Ferrari) te verstrekken. [gedaagde] heeft tot op heden geweigerd aan het verzoek van [eiseres] gehoor te geven. Zij vreest dat, wanneer zij vrijwillig de gevraagde stukken verstrekt aan [eiseres] en de koper van de Ferrari daardoor schade lijdt, zij het risico loopt door de koper aansprakelijk te worden gesteld. Zij meent dat [eiseres] geen beroep kan doen op artikel 843a Rv vanwege het ontbreken van een rechtsbetrekking tussen haar en [eiseres] . In de procedure heeft [gedaagde] evenwel verklaard dat, wanneer de voorzieningenrechter vaststelt dat op haar een plicht rust om informatie te verstrekken aan [eiseres] , zij zich zal refereren aan het oordeel en de betreffende informatie zal verstrekken.
2.2.
Aan het verzoek van [eiseres] aan [gedaagde] is het volgende vooraf gegaan. [eiseres] heeft een affectieve relatie met de heer [naam] (hierna: [naam] ) gehad. [naam] was op dat moment directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf] . (hierna: [bedrijf] ). Onder valse voorwendselen heeft [naam] [eiseres] ertoe bewogen dat zij op 23 januari 2020 een lening van € 366.400,00 aan [bedrijf] heeft verstrekt. Zij is op dat moment in de veronderstelling dat [naam] en zijn kinderen in levensgevaar zijn en dat deze lening nodig is om hen te redden. Door mededelingen van de politie komt [eiseres] later tot de bevinding dat zij is opgelicht door [naam] en heeft zij [naam] en [bedrijf] (hierna tezamen: [naam] ) gedagvaard. [naam] verschijnt niet in die procedure. Bij verstekvonnis van 8 april 2020 (hierna: het vonnis) heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de geldleningsovereenkomst tussen [eiseres] en [bedrijf] rechtsgeldig is vernietigd en dat [naam] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiseres] . De rechtbank heeft [naam] onder andere veroordeeld tot betaling van € 366.400,00 aan [eiseres] en tot overlegging van bankafschriften op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.3.
[naam] heeft geen uitvoering gegeven aan het vonnis. [eiseres] heeft het vonnis ten uitvoer laten leggen door een deurwaarder, maar dat heeft tot nu toe weinig opgeleverd.
2.4.
Medio 2022 komt [eiseres] te beschikken over een bankafschrift (overgelegd als productie 6 bij dagvaarding) waaruit blijkt dat [naam] aan [gedaagde] op 23 januari 2020 een bedrag van € 95.227,00 heeft betaald. Uit de kentekengegevens die bij de betalingsomschrijving zijn vermeld, kan worden opgemaakt dat het gaat om de Ferrari. [eiseres] heeft [gedaagde] per brief verzocht bepaalde stukken omtrent de aanschaf van de Ferrari te verstrekken in het belang van haar onderzoek naar verhaalsmogelijkheden (op [naam] ). Hierop heeft [gedaagde] per brief gereageerd dat alle klantgegevens vertrouwelijk worden behandeld en zij om die reden niet aan het verzoek kan voldoen.
2.5.
In deze kortgedingprocedure vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] tot afgifte van de volgende stukken aan haar, binnen vijf dagen na betekening van het vonnis:
I. de koopovereenkomst en/of de factuur die aan de onderhavige betaling ad € 95.227,00 ten grondslag ligt;
II. de schriftelijke correspondentie die tussen [gedaagde] en [naam] en/of [bedrijf] is gevoerd over de aankoop van de Ferrari en/of de betaling van het onderhavige bedrag;
III. bescheiden waaruit de (eventuele) levering van de auto aan [naam] en/of [bedrijf] en/of een andere entiteit als gevolg van de gedane betaling blijkt;
IV. een (eventuele) financieringsovereenkomst die met [naam] en/of [bedrijf] is gesloten over de (verdere) betaling van de auto,
op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang

3.1.
Aangenomen moet worden dat in beginsel uit de aard van de vordering op grond van artikel 843a Rv voortvloeit dat de eisende partij daarbij een voldoende spoedeisend belang heeft. Dat is in deze zaak niet anders en het is ook niet in geschil..
Toetsingskader vordering ex artikel 843a Rv
3.2.
Om met kans op succes inzage of afschrift van stukken te vorderen in kort geding, moet sprake zijn van (1) een rechtmatig belang bij de inzage of afschrift. Verder moeten de stukken waarin inzage of waarvan afschrift wordt gevraagd (2) voldoende specifiek zijn en ten slotte is vereist dat (3) de gevraagde stukken zien op een rechtsbetrekking waarbij de eiser partij is. Als aan deze vereisten is voldaan, kan inzage of afschrift van de stukken alsnog worden afgewezen vanwege (4) gewichtige redenen aan de zijde van gedaagde of omdat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder inzage of afschrift van de gevraagde stukken is gewaarborgd.
3.3.
Bij de invulling van de vereisten van artikel 843a Rv gaat het ook om een evenwicht tussen het belang van eiser om de waarheid te kunnen achterhalen en zijn verhaals/bewijspositie te versterken, en het belang van gedaagde om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie kan zijn. De rechter zal hierbij rekening houden met de aard van het onderliggende geschil en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang van de gevorderde exhibitie en de mogelijkheid om het bestaan van de gestelde vordering met andere bewijsmiddelen te onderbouwen.
(1)
Rechtmatig belang
3.4.
[eiseres] stelt dat ze een rechtmatig belang heeft om over de gevraagde stukken te beschikken. Ze voert aan dat ze aan de hand van de stukken onderzoek kan doen naar (de grondslag van) de besteding van de leensom aan [naam] en naar de verhaalsmogelijkheden (op [naam] ) ter voldoening van haar bij vonnis toegewezen vordering. Voor haar verhaalsmogelijkheden is het onder andere van belang om te weten aan wie ( [naam] of [bedrijf] of een andere entiteit) de Ferrari is verkocht. Ook is het in dat kader van belang om vast te stellen of de volledige koopsom is betaald aan [gedaagde] of niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] hiermee voldoende gesteld welk concreet en direct belang zij heeft bij afschrift van de stukken. [gedaagde] voert geen verweer op dit punt. Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een rechtmatig belang heeft bij afschrift van de gevraagde stukken.
(2)
Stukken voldoende specifiek
3.5.
[eiseres] stelt dat de gevraagde stukken bepaald zijn en in omvang beperkt. Zij voert verder aan dat het gelet op de beperkte omvang voor [gedaagde] niet (erg) bezwaarlijk kan zijn de gevraagde stukken te verzamelen en (digitaal) af te geven. [gedaagde] voert geen verweer op dit punt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] de beoogde stukken voldoende specifiek heeft benoemd. Het is voor partijen duidelijk om welke stukken het gaat. Verder is het bestaan van de stukken niet betwist. Ook de gevraagde schriftelijke correspondentie is voldoende bepaald, omdat gevraagd wordt om correspondentie over de aankoop van de Ferrari en/of de betaling van [naam] op 23 januari 2020. Hiermee is de gevraagde correspondentie voldoende afgebakend in tijd.
(3)
Rechtsbetrekking
3.6.
[eiseres] stelt onder meer dat er een rechtsbetrekking tussen haar en [naam] is, welke voortvloeit uit het vonnis. Zij heeft het recht de vorderingen uit het vonnis te incasseren. De stukken die zij opvraagt bij [gedaagde] zien op deze rechtsbetrekking. [gedaagde] voert hiertegen verweer. Zij voert aan dat er sprake moet zijn van stukken die zien op een rechtsbetrekking tussen [gedaagde] en [eiseres] . Omdat een rechtsbetrekking tussen [eiseres] en [gedaagde] ontbreekt, kan volgens haar een beroep op artikel 843a Rv niet slagen. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, is het voor een succesvol beroep op artikel 843a Rv niet nodig dat tussen [gedaagde] en [eiseres] een rechtsbetrekking bestaat. [1] Wel relevant is het antwoord op de vraag of de gevraagde stukken, die [gedaagde] tot haar beschikking heeft, zien op een rechtsbetrekking waarbij [eiseres] partij is. Dit is naar oordeel van de voorzieningenrechter het geval. De rechtsbetrekking tussen [eiseres] en [naam] is vastgesteld bij vonnis. Uit het vonnis volgt dat de geldleningsovereenkomst is vernietigd, waardoor er geen rechtsgrond bestond voor [naam] om over de leensom te beschikken, dat [naam] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiseres] en [naam] is veroordeeld tot betaling van € 366.400,00 (en schadevergoeding). In dit kort geding is voldoende aannemelijk gemaakt dat [naam] een deel van de leensom die hij op 23 januari 2020 ontving van [eiseres] , dezelfde dag nog heeft aangewend voor een betaling aan [gedaagde] voor de Ferrari. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat de gevraagde stukken zien op de besteding van de leensom die [naam] op onrechtmatige wijze van [eiseres] heeft verkregen en waar hij, gelet op de vernietiging van de geldleningsovereenkomst, niet over mocht beschikken.
(4)
Geen gewichtige redenen
3.7.
[gedaagde] heeft geen gewichtige redenen gesteld op grond waarvan zij toch niet gehouden zou zijn om aan de vordering te voldoen. Deze zijn ook niet aannemelijk geworden. Verder is ook niet gesteld of aannemelijk geworden dat een behoorlijke rechtsbedeling zonder inzage of afschrift van de gevraagde stukken is gewaarborgd.
Slotsom: toewijzing afgifte van de stukken in kopie
3.8.
Omdat voldoende aannemelijk is geworden dat de vordering van [eiseres] aan de vereisten van artikel 843a Rv voldoet en er geen gewichtige redenen aan de zijde van [gedaagde] die afgifte in de weg staan zijn gebleken, zal de voorzieningenrechter de vordering toewijzen. Hierbij speelt mee dat verkrijging van de stukken voor [eiseres] van groot belang is, terwijl de omvang van de gevorderde stukken, en daarmee de aan [gedaagde] op te leggen maatregel, relatief beperkt is. Ook weegt mee dat [gedaagde] niet concreet heeft gemaakt welk belang aan zijn zijde zich verzet tegen verstrekking. Uit de stukken volgt dat het voornaamste bezwaar van [gedaagde] inhoudt dat zij heeft gemeend niet tot vrijwillige verstrekking van de stukken te kunnen overgaan.
Dwangsom
3.9.
[eiseres] heeft gevorderd aan de veroordeling een dwangsom te verbinden van € 2.500,00 per dag dat [gedaagde] niet aan de vonnis voldoet, tot een maximum van € 100.000,00. Zij heeft aangevoerd dat deze prikkel tot nakoming nodig is, omdat [gedaagde] geweigerd heeft gehoor te geven aan haar verzoek buiten rechte. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen (de hoogte van) de gevorderde dwangsom. Alhoewel [gedaagde] heeft verklaard dat zij zich zal refereren aan het oordeel van de voorzieningenrechter, is een dwangsom een belangrijke prikkel om een veroordeelde te bewegen daadwerkelijk en zonder vertraging tot verstrekking van de stukken in kopie over te gaan. De voorzieningenrechter zal de dwangsom toewijzen, maar wel matigen tot de bedragen zoals in het dictum is bepaald.
Proceskosten
3.10.
[gedaagde] verzoekt haar niet te veroordelen in de proceskosten, omdat zij buiten het geschil van [eiseres] en [naam] staat. De voorzieningenrechter begrijpt dat het onderliggende geschil zich afspeelt tussen [eiseres] en [naam] , maar in deze procedure is [gedaagde] de procespartij. Vervolgens heeft [gedaagde] ter zitting wel verweer gevoerd tegen de vordering ex artikel 843a Rv, waardoor [eiseres] genoodzaakt was te reageren op het verweer. Omdat [gedaagde] verweer heeft gevoerd en in het ongelijk is gesteld, zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld.
3.11.
De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 131,18
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
656,00
Totaal € 1.101,18

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van de kopieën van de volgende stukken aan [eiseres] binnen vijf dagen nadat het vonnis aan [gedaagde] is betekend:
I. de koopovereenkomst en/of de factuur die aan de onderhavige betaling ad € 95.227,00 ten grondslag ligt;
II. de schriftelijke correspondentie die tussen [gedaagde] en [naam] en/of [bedrijf] is gevoerd over de aankoop van de Ferrari en/of de betaling van het onderhavige bedrag;
III. bescheiden waaruit de (eventuele) levering van de auto aan [naam] en/of [bedrijf] en/of een andere entiteit als gevolg van de gedane betaling blijkt;
IV. een (eventuele) financieringsovereenkomst die met [naam] en/of [bedrijf] is gesloten over de (verdere) betaling van de auto,
4.2.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat zij nalaat aan het gebod onder 4.1 te voldoen, met een maximum van € 20.000,00,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.101,18, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en, te vermeerderen met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2015:1834, r.o. 3.6.5.