ECLI:NL:RBMNE:2022:5926

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
UTR_22_1340
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor tijdelijke functiewijziging van wonen naar maatschappelijk gebruik

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor de tijdelijke functiewijziging van een woning naar maatschappelijk gebruik, specifiek voor dagbesteding voor kwetsbare kinderen. Eiser, die naast de vergunninghouder woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat hij vreest voor geluidshinder en een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede onvoldoende heeft onderzocht of de realisering van de dagbesteding leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eiser. De rechtbank oordeelt dat de vergunning in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd naar de geluidsaspecten van de dagbesteding. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door het college moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1340

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J. Zwiers),
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede(het college)
(gemachtigde: A. Kabaktepe en M. Heldoorn).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: E.H.M.P. Hofmans).

Inleiding

1.1.
Eiser woont aan de [adres 1] in [woonplaats] . Dit pand is een oude boerderij die dateert van 1905 en is gebouwd zonder fundering. De oorspronkelijke woning is met een muur in de lengte gesplitst in de nummers [adres 2] en [adres 1] . Het perceel aan de [adres 2] (het perceel) is van een andere eigenaar en wordt verhuurd aan [derde-partij] . Het stuk grond direct ten zuiden achter beide woningen behoort bij nummer [adres 2] . Op dat stuk grond staat tegen beide woningen een schuur aan. Vanuit woning nummer [adres 2] is er een doorgang naar die schuur. Achter de schuur bevindt zich een overkapte opslagplek voor tuingereedschap. Op het stuk grond dat hierachter ligt bevindt zich een moestuin die direct naast de tuin van eiser ligt. Verder is er een konijnenheuvel en een alpaca dierenweide. Er staat een berkenhaag waarachter een trampoline is geplaatst. Op het stuk grond direct ten westen van de tuin van nummer [adres 2] ligt de tuin van eiser. Aan de voorkant van het perceel is een inrit en parkeergelegenheid.
1.2.
[derde-partij] heeft op 26 februari 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd om het perceel aan de [adres 2] met bijbehorende bebouwing tijdelijk, voor een termijn van ten hoogste tien jaar, te mogen gebruiken ten behoeve van maatschappelijk gebruik, te weten dagbesteding voor kwetsbare kinderen.
1.3.
[derde-partij] heeft een ruimtelijke onderbouwing bij de vergunningaanvraag gevoegd. Daarin staat dat er ten behoeve van de dagbesteding gedurende de week en tijdens kantoortijden dagbestedingsactiviteiten zullen plaatsvinden met een groep van zes tot acht kinderen. Hierbij kan worden gedacht aan koken (binnen) en werken in een moestuin (buiten). De groep kinderen wordt begeleid door twee personeelsleden. Verder wil vergunninghouder er tijdens schoolvakanties en weekenden zes tot acht kinderen laten logeren. Tijdens de verbouwing van een andere dagbestedingslocatie in [vestigingsplaats] wil [derde-partij] het perceel voor een aantal maanden gebruiken voor bewoning door zes tot acht kinderen. In die periode vinden er geen aanvullende dagbestedingsactiviteiten of logeeractiviteiten plaats.
1.4.
Bij besluit van 20 april 2021 (het primaire besluit) heeft het college aan [derde-partij] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning “Tijdelijke functiewijziging [adres 2] ” verleend voor een periode van tien jaar. De gewaarmerkte ruimtelijke onderbouwing bij de vergunningaanvraag maakt deel uit van de vergunning. Eiser heeft bezwaar tegen deze vergunning gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 20 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft het college:
  • het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard;
  • het primaire besluit herzien;
  • de aangevraagde omgevingsvergunning na een heroverweging verleend met een aanpassing en uitbreiding van de motivering van dit besluit.
De omgevingsvergunning is daarmee herroepen en met een nadere motivering weer verleend.
1.6.
Het college heeft het bestreden besluit ten aanzien van de buitenruimte als volgt nader onderbouwd. Vanuit de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering sluit de maatschappelijke functie van de dagbesteding het meest aan bij een kinderopvang, milieucategorie 2. Daarvoor geldt een richtafstand van 30 meter waarbij het aspect geluid bepalend is. In dit geval gaat het om kleinschalige kinderopvang/logeerhuis, zonder intensief gebruik van de buitenruimte en zonder speeltoestellen. Het aangrenzend buitenterrein ten zuiden wordt hoofzakelijk extensief en voor agrarische doeleinden gebruikt. De inrit en het parkeren ligt op ongeveer 15 meter afstand van de woning. De aangrenzende woning aan [adres 1] wordt grotendeels afgeschermd door schuren. Volgens het college is geluidsoverlast vanwege de kleinschalige kinderopvang/logeerhuis bij omwonenden niet te verwachten. De richtafstand is weliswaar 30 meter maar er is in dit geval sprake van kleinschalig en geen intensief gebruik van de buitenruimte, in ieder geval niet in de buurt van de naastgelegen woningen. Daarom verwacht het college dat omwonenden in dit specifieke geval geen onaanvaardbare hinder ondervinden.
1.7.
Ten aanzien van de binnenruimte heeft het college nader onderbouwd dat voor deze locatie geen sprake is van een vergunningplichtige verbouwing. Daarom worden er geen eisen aan de verbouwing gesteld. Ook bij een vergunningvrije verbouwing moet worden voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit, aldus het college.
1.8.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op [adres 2] september 2022. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Toetsingskader
2. De vergunningaanvraag is in strijd met artikel 23.1 van het bestemmingsplan “Buitengebied 2015”(bestemmingsplan). In dit bestemmingsplan heeft het perceel aan de [adres 2] in [woonplaats] als bestemming Wonen en Waarde-Archeologie 3. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, onder 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (BOR). Dit wordt ook wel de kruimelgevallenregeling genoemd.
3. Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke ordening bevat.
4. Artikel 4, onder 11, van bijlage II bij het BOR bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 2, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt: ander gebruik van gronden of bouwwerken als bedoeld in de onderdelen één tot en met tien, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
5. Het college heeft beleidsruimte bij de besluitvorming of het de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan wil verlenen. Het dient daarbij een belangenafweging te maken. De rechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen, heeft kunnen komen. [1]
6. Het college hanteert voor de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid de Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede houdende regels omtrent planologische afwijkingen 2021 (beleidsregel). Deze beleidsregel komt erop neer dat een afwijking van het bestemmingsplan moet worden voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat?
7. Eiser voert aan dat het college het bestreden besluit onzorgvuldig heeft genomen en niet goed heeft gemotiveerd. Het college heeft bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen. Met de verleende omgevingsvergunning wordt het gebruik van het perceel direct naast zijn woning en tuin aanzienlijk verzwaard waardoor er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Volgens de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" moet er tussen de dagbesteding en zijn woning een afstand van 30 meter worden aangehouden. [2] Die afstand wordt niet gehaald. Eiser vreest voor geluidshinder van kinderen die spelen, dagbestedingsactiviteiten doen, in de woning logeren en de woning tijdelijk bewonen. Volgens eiser had het college akoestisch onderzoek moeten doen naar de geluidsaspecten van de dagbesteding om onaanvaardbare geluidshinder te voorkomen.
8. Het college heeft de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” van toepassing geacht en heeft de door vergunninghouder gewenste dagbesteding gelijk gesteld aan een kinderdagverblijf. Op grond van de VNG-richtlijn geldt een richtafstand van 30 meter tussen een kinderdagverblijf en een woonfunctie. De rechtbank stelt vast dat die richtafstand niet wordt behaald aangezien de woning en de buitenruimte van het perceel zich direct naast de woning en de tuin van eiser bevinden. Het college heeft erkend dat deze richtafstand niet wordt behaald.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling heeft de VNGbrochure een indicatief en globaal karakter en is afwijking van de in de VNGbrochure opgenomen aanbevolen afstanden mogelijk. Dit moet dan wel voldoende worden gemotiveerd en moet worden afgewogen in het licht van het doel van deze normen. De enkele omstandigheid dat de afstand tot een woning kleiner is dan de in de VNG-brochure gegeven richtafstand, maakt niet dat een ontwikkeling niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Er is dan ook geen verplichting om de genoemde richtafstand aan te houden. Daarnaast volgt uit een uitspraak van de Afdeling [3] dat daargelaten onder welk bedrijfstype een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling in de VNG-brochure valt, geldt dat realisering van een bouwplan, voor zover daarvoor van het bestemmingsplan wordt afgeweken, niet mag leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit betekent dat de vraag die moet worden beantwoord is of aanleiding bestaat voor het oordeel dat realisering van een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eiser als gevolg van de toename van de geluidsbelasting.
10. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat de richtafstand van 30 meter in de feitelijke situatie wel zal worden behaald omdat de dichtstbijzijnde ruimte waar eventueel activiteiten kunnen plaatsvinden ter hoogte van de hagen is. De afstand tussen die plek en de woning van eiser bedraagt ongeveer 80 meter. De afstand naar de dichtstbijzijnde hoek op het perceel van eiser dat is ingericht als tuin bedraagt 50 meter. Dit betekent dat als eiser in zijn tuin op de dichtstbijzijnde plek zit, er nog steeds een afstand van 50 meter is naar de plek waar activiteiten worden gehouden, aldus het college.
11. De rechtbank stelt vast dat dit niet juist is. De moestuin op het perceel van vergunninghouder ligt direct naast, en daarmee op minder dan 30 meter afstand van, de tuin van eiser. Vergunninghouder heeft op de zitting toegelicht dat de moestuin door cliënten van de dagbesteding wordt gebruikt om in te werken. Verder staat het cliënten van vergunninghouder vrij om zich overal in de binnen- en buitenruimte van het perceel te bevinden. Zowel de woning als de tuin van eiser liggen direct naast de tuin en de woning die vergunninghouder gebruikt voor de dagbesteding. Ten aanzien van de binnenruimte heeft het college zich niet uitgelaten over genoemde richtafstand.
12. Volgens het college staan er geen speeltoestellen op het perceel en zullen die ook niet worden geplaatst. De rechtbank stelt echter vast dat vergunninghouder ten behoeve van cliënten van de dagbesteding een trampoline in de tuin van het perceel achter de hagen heeft geplaatst. De rechtbank beschouwt een trampoline als een speeltoestel dat bovendien op elke plek op het perceel kan worden verplaatst. De trampoline kan dus ook worden neergezet binnen een afstand van 30 meter vanaf de woning en tuin van eiser.
13. Volgens het college zal eiser geen onaanvaardbare hinder als gevolg van de dagbesteding ondervinden, omdat het om een kleinschalige kinderopvang / een kleinschalig logeerhuis gaat, zonder intensief gebruik van de buitenruimte. Het aangrenzend buitenterrein ten zuiden van de woning wordt voor agrarische doeleinden gebruikt. Het college heeft in het verweerschrift nader toegelicht dat de woning zeer ruim is en makkelijk het verblijf van acht kinderen en twee begeleiders verdraagt. Het bestemmingsplan laat ook twee extra inwoners buiten het gezin toe. Volgens het college is daarom niet ondenkbaar dat er onder het oude regime evenveel mensen zouden wonen. Bovendien wordt de woning van eiser afgeschermd door een schuur.
14. Hoewel sprake is van kleinschalige opvang en de intensiteit van de dagbesteding en logeerfunctie mogelijk kleiner is dan bij een kinderopvang, moet er rekening mee worden gehouden dat het in dit geval om een dagbesteding ten behoeve van kwetsbare kinderen gaat. De rechtbank vindt dat de dagbesteding niet kan worden vergeleken met bewoning van het perceel door een regulier gezin. Een gezin is op andere momenten op het perceel aan- en afwezig en maakt op een andere manier gebruik van het perceel. De stelling van het college dat het aangrenzend buitenterrein voor agrarische doeleinden wordt gebruikt, is niet juist. Het buitenterrein wordt immers gebruikt voor dagbestedingsactiviteiten, te weten het werken in de moestuin en het gebruik van de trampoline, en mogelijk andere activiteiten die buiten plaatsvinden. Het college heeft gesteld dat de woning van eiser van de buitenruimte wordt afgeschermd door een schuur, maar deze schuur wordt juist voornamelijk gebruikt voor dagbestedingsactiviteiten.

Conclusie en gevolgen15. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderzocht of realisering van de dagbesteding leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eiser als gevolg van een toename van de geluidsbelasting. Een goede motivering over de aanvaardbaarheid van een kortere richtafstand dan 30 meter ontbreekt. De woningen en tuinen van nummers [adres 2] en [adres 1] liggen direct naast elkaar. Het staat cliënten van vergunninghouder vrij om zich overal op het perceel te bevinden, zowel in de woning als in de tuin. Cliënten werken in de moestuin die direct aan de tuin van eiser grenst. Vergunninghouder heeft ten behoeve van cliënten een speeltoestel in de tuin geplaatst dat op elke gewenste plek in de buitenruimte kan worden verplaatst. Er gelden immers geen voorschriften. Verder komen cliënten van vergunninghouder in weekenden en vakanties in de woning logeren en bestaat de mogelijkheid dat zij hier tijdelijk komen wonen. Het college heeft zich in zijn ruimtelijke onderbouwing alleen over de te verwachten geluidsoverlast in de buitenruimte uitgelaten, niet over de binnenruimte.

16. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd is met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel. Dit levert gebreken op in het bestreden besluit. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de aard van de gebreken, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank draagt het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij moet het college een akoestisch onderzoek (laten) verrichten naar de onder 15. genoemde geluidsaspecten voor zowel de binnen- als buitenruimte als gevolg van realisering van de dagbesteding.
Griffierecht en proceskostenvergoeding17. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,-.

BeslissingDe rechtbank:- verklaart het beroep gegrond;- vernietigt het bestreden besluit van 20 januari 2022;- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;- veroordeelt het college tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 december 2022. De rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4263.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2860 (kindcentrum Woldwijk).
3.Uitspraak van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2817.