ECLI:NL:RBMNE:2022:59

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
C/16/526849 / JE RK 21-1692
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling na tijdelijk stopzetten van omgang tussen kinderen en vader

Op 13 januari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, een beschikking gegeven in een zaak betreffende de zorgregeling voor drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak werd aanhangig gemaakt door de gecertificeerde instelling De Jeugd & Gezinsbeschermers (GI) die verzocht om een zorgregeling vast te stellen na een tijdelijk stopzetten van de omgang tussen de kinderen en hun vader. De rechtbank heeft eerder op 24 september 2021 een tussenbeschikking gegeven en de mondelinge behandeling voortgezet op 8 oktober 2021, waarbij de vader en moeder bijgestaan werden door hun advocaten. De ouders zijn in 2020 gescheiden en het ouderlijk gezag over de kinderen wordt gezamenlijk uitgeoefend. De kinderen verblijven bij de moeder.

De GI heeft geconstateerd dat de kinderen zich verzetten tegen omgang met de vader, wat leidde tot de tijdelijke stopzetting van de omgang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de GI bevoegd was om in te grijpen, gezien de omstandigheden en het ontbreken van een officiële zorgregeling. De rechtbank heeft het verzoek van de GI toegewezen en een zorgregeling vastgesteld die inhoudt dat de omgang tussen de kinderen en de vader tijdelijk wordt stopgezet, met de bedoeling om de contactmomenten geleidelijk terug te brengen naar begeleid contact. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader om de GI te vervangen en om een zorgregeling vast te stellen afgewezen, en benadrukt dat de GI de regie heeft over de verdere hulpverlening en het herstel van de ouder-kindrelatie.

De rechtbank heeft in haar beslissing de belangen van de kinderen vooropgesteld en benadrukt dat de GI moet zorgen voor een veilige en ondersteunende omgeving voor de kinderen, waarbij aandacht is voor hun emotionele en psychologische welzijn. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaaknummer: C/16/526849 / JE RK 21-1692
Beschikking van de meervoudige kamer d.d. 13 januari 2022
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
De Jeugd & Gezinsbeschermers, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [2009] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [2011] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] , en
[minderjarige 3], geboren op [2013] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vader], hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats]
,
advocaat mr. J.G.M. Ter Avest,
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Bosman.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft in deze zaak op 24 september 2021 een tussenbeschikking gegeven. In die tussenbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de mondelinge behandeling wordt voortgezet op een nadere zitting en iedere verdere beslissing aangehouden. Voor het verloop van de procedure tot 24 september 2021 verwijst de rechtbank naar de tussenbeschikking.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het e-mailbericht namens de moeder van 4 oktober 2021, met productie 1;
  • het e-mailbericht namens de moeder van 5 oktober 2021, met productie 2;
  • het verweerschrift met producties 1 en 2 namens de moeder tegen de zelfstandige verzoeken van de vader van 5 oktober 2021;
  • de brief met bijlage van de GI van 5 oktober 2021;
  • de brief namens de vader van 6 oktober 2021, met producties 32 tot en met 42;
  • de brief namens de moeder van 7 oktober 2021;
  • de brief van de vader van 7 oktober 2021;
  • de brief met bijlage namens de vader van 7 oktober 2021.
1.3.
De mondelinge behandeling van de verzoeken is vervolgens voortgezet op
8 oktober 2021. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat en mr. S. Abawi;
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [A] , mevrouw [B] en mevrouw [C] namens de GI;
  • mevrouw [D] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen de Raad).
Tijdens de zitting heeft de advocaat van de vader de rechtbank gewraakt, waarna de procedure is geschorst.
1.4.
De wrakingskamer van deze rechtbank heeft het verzoek tot wraking op
5 november 2021 ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
1.5.
Daarna heeft de rechtbank nog de volgende stukken ontvangen:
  • de brief namens de moeder van 22 november 2021, met producties 1 tot en met 4;
  • de brief namens de vader van 29 november 2021, met producties 43 tot en met 48.
1.6.
De mondelinge behandeling van de verzoeken is vervolgens door de meervoudige kamer van de rechtbank voortgezet op 2 december 2021. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat en mr. S. Abawi;
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [A] en mevrouw [B] namens de GI;
  • de heer [E] namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn getrouwd geweest en in 2020 gescheiden.
2.2.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders. De kinderen verblijven bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 13 juli 2021 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld tot
13 juli 2022.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt een zorgregeling vast te stellen of te wijzigen, in die zin dat de zorgregeling met de vader tijdelijk wordt stopgezet, om vervolgens de contactmomenten tussen de kinderen en de vader terug te brengen naar begeleid contact. Daarbij wil de GI de regie hebben om vanuit de begeleide contactmomenten tussen de kinderen en de vader, met passende hulpverlening toe te werken naar een ruimere zorgregeling, en indien mogelijk naar een 50/50 verdeling. De GI zou een periode willen aanhouden van een half jaar om dit te verwezenlijken en in ieder geval goed te evalueren.
3.2.
De vader verzoekt het verzoek van de GI af te wijzen. De vader verzoekt zelf een zorgregeling vast te stellen, zoals tussen partijen is afgesproken, inclusief de vakantie- en feestdagenregeling, danwel een regeling die de rechtbank geraden acht. Daarnaast verzoekt de vader de GI te vervangen door Jeugdbescherming West of Samen Veilig
Midden-Nederland, danwel een door de rechtbank aan te wijzen gecertificeerde instelling.
3.3.
De moeder verzoekt het verzoek van de GI toe te wijzen en de zelfstandige verzoeken van de vader af te wijzen.

4.De beoordeling

De zorgregeling
4.1.
De rechtbank zal het verzoek van de GI toewijzen. De rechtbank zal dus een zorgregeling vaststellen, die inhoudt dat de omgang tussen de kinderen en de vader tijdelijk wordt stopgezet, om vervolgens de contactmomenten tussen de kinderen en de vader terug te brengen naar begeleid contact. De GI zal de regie hebben om vanuit de begeleide contactmomenten tussen de kinderen en de vader, met passende hulpverlening toe te werken naar een ruimere zorgregeling, en indien mogelijk naar een 50/50 verdeling. Het verzoek van de vader over de zorgregeling zal de rechtbank afwijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
4.2.
De rechtbank kan op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een zorgregeling vaststellen voor zover dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. [1] Dat is hier het geval.
De aanloop
4.3.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het verzoek van de GI allereerst acht geslagen op de voorgeschiedenis, om de context van de beslissing van de GI goed te kunnen beoordelen. Voor die beoordeling vindt de rechtbank de volgende omstandigheden die uit het dossier naar voren komen met name van belang.
Begin december 2019 heeft de moeder aangekondigd te willen gaan scheiden. Bij de vader is daarop een acute stressstoornis ontstaan en als gevolg daarvan heeft hij de volgende dag een suïcidepoging gedaan. Hij is vanwege deze klachten vrijwillig korte tijd opgenomen geweest in een instelling. Daarna heeft het gezin niet meer voltallig samengewoond. .
De ouders hebben vervolgens via het buurtteam hulp gevraagd om tot invulling van de verdeling van de zorgregeling te komen. Daarbij is Family Supporters ingeschakeld om de ouders en kinderen te ondersteunen.
De ouders zijn vervolgens in gezamenlijk overleg gescheiden en hebben op 19 mei 2020 een ouderschapsplan ondertekend. In het ouderschapsplan is, onder het kopje ‘zorg- en contactregeling’ onder meer het volgende opgenomen:
“4.2 Ten tijde van de ondertekening van dit ouderschapsplan geldt er een
bezoekregeling tussen vader en de kinderen waarbij vader de kinderen onder toezicht
van [F] van Family Supporters 2x per week 1 uur ziet. De ouders streven
naar een gelijkwaardigere verdeling van de zorg- en contactregeling op termijn. [G]
van Family Supporters zal de begeleiding en monitoring van het ouderschap oppakken en met partijen de uitbreiding van de regeling bespreken.”
4.4.
De moeder zegt dat er in december 2020 door Family Supporters is geconcludeerd dat de kinderen niet veilig waren bij de vader en dat Family Supporters er toen mee wilde ophouden. Daarna is er een andere hulpverlener gekomen, die haar onder druk heeft gezet om de kinderen naar de vader te sturen. De moeder heeft in februari 2021 te kennen gegeven dat zij niet langer wilde meewerken aan deze hulpverlening en liever zelf met de vader tot een oplossing wilde komen. Volgens de vader heeft Family Supporters in het voorjaar van 2021 juist vastgesteld dat er bij of door de moeder sprake is van ouderverstoting.
De vrijwillige hulpverlening is daarop tot stilstand gekomen.
4.5.
De rechtbank heeft op 13 juli 2021 – op grond van onderzoek van de Raad en met instemming van beide ouders – een ondertoezichtstelling uitgesproken.
De Raad heeft in haar onderzoek onder meer geconstateerd dat [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] in de echtsscheidingssituatie onderdeel zijn geworden van / worden ingezet in de strijd tussen ouders en langdurig worden belast met volwassenproblematiek, waardoor zij ernstig in hun loyaliteit worden belast. De ouders verschillen van mening over de oorzaak van deze situatie, hun eigen aandeel daarin, de oplossingen en aanpak en de vorm van hulpverlening die nodig is. Het gezin heeft, in aanloop naar, tijdens en na de scheiding en in het verloop van de hulpverlening veel meegemaakt. Beide ouders zijn lijnrecht tegenover elkaar komen te staan doordat zij beiden ernstige kwetsuren hebben ervaren door de andere ouder. Hierdoor is hun visie op de andere ouder negatiefgekleurd en het wantrouwen in elkaar fors gegroeid. Beide ouders uiten forse zorgen over de opvoedingsomgeving / opvoedersvaardigheden van de andere ouder. Dit vormt, bij het gebrek aan communicatie onderling, bovenop de reeds complexe situatie een extra belemmering in de weg naar een oplossing. De hulpverlening in het vrijwillig kader is samen met de ouders in een dynamiek terecht gekomen waarin de onderlinge verhoudingen nog verder op scherp zijn komen te staan. Hierdoor is een toenemende polarisatie ontstaan, waarbij de moeder geen mogelijkheden tot samenwerken met de vrijwillige hulpverleningsinstantie ervaart en de hulp heeft stopgezet.
De Raad heeft zorgen om het gedrag van alle drie de kinderen bij de vader. Zij stellen zich grenzeloos en gezagsondermijnend op bij vader. Zij accepteren hem niet als ouder en wijzen hem af. Deze situatie wordt afgewisseld met periodes waarin zij vaders gezag wel accepteren, zich veilig en thuis bij hem voelen en er een warme ouder-kind relatie te zien is.
Dit geeft de ambivalentie van de kinderen aan in deze situatie van belaste loyaliteit.
Bij [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn er aandachtspunten op sociaal-emotioneel en cognitief gebied; bij [minderjarige 1] is er naast externaliserend gedrag door het gezag van de vader niet te accepteren, ook internaliserende problematiek. Enerzijds is zij uitgesproken negatief over haar vader, anderzijds laat zij grote behoefte aan affectie en nabijheid zien jegens vader en is hun band met momenten sterk en liefdevol. Er zijn bij [minderjarige 1] verder kenmerken van parentificatie: er zijn signalen dat zij zich genoodzaakt ziet om de visie en gevoelens van de andere ouder over te nemen en haar gedrag aan te passen aan de ouder bij wie ze op dat moment verblijft. Ze uit bij moeder enkel verdriet, angst en afwijzing jegens vader, wat zij bij vader wisselend laat zien. Ze voelt zich verantwoordelijk voor het welzijn van haar zusjes bij vader en ze laat zien dat ze last heeft van de ingrijpende levensgebeurtenissen die er zijn geweest in het gezin. Daarbij hebben vader en [minderjarige 1] een tegengestelde manier van communiceren, waardoor zij elkaar vaak niet begrijpen.
De Raad heeft geconstateerd dat het nodig is dat:
- [minderjarige 1] individuele begeleiding krijgt om haar ervaringen te verwerken en haar eigen menig en gevoelens helder te krijgen;
- [minderjarige 1] en vader begeleiding krijgen in het herstellen van hun ouder-kindrelatie;
- [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een laagdrempelig traject spelenderwijs hun ervaringen verwerken en gesterkt worden in het opgroeien in deze situatie;
- moeder opvoedondersteuning krijgt in het afschermen van haar eigen ervaring en beleving van het verleden en de persoon van vader en hoe ze richting de kinderen kan uitstralen dat vader een positief onderdeel uitmaakt van hun leven;
- moeder ondersteuning krijgt in het verwerken van haar ervaringen waardoor haar wantrouwen en angst voor de veiligheid van de kinderen bij vader een minder grote rol gaat spelen;
- vader opvoedondersteuning krijgt in het herpakken van zijn gezagspositie en zich weer als gelijkwaardig ouder gaat positioneren;
- vader ondersteuning krijgt in het verwerken van zijn ervaringen waardoor zijn angst voor het verliezen van de kinderen en zijn wantrouwen jegens moeder een minder grote rol gaat spelen;
- beide ouders begeleiding krijgen in het verbeteren van hun communicatie en het vergroten van het begrip voor de ervaringen en positie van de andere ouder.
De beslissing van de GI
4.5
De GI stelt dat zij, op het moment dat ze voor het eerst met de kinderen kennismaakte bij de moeder thuis, hevig geëmotioneerde kinderen aantrof die heel duidelijk aangaven dat zij niet naar de vader wilden gaan. De kinderen zouden naar hun vader moeten gaan volgens de dan informele zorgregeling van ‘2 om 5’ dagen, maar zij verzetten zich heftig door te schreeuwen, te huilen en te vechten bij het idee, ook als de moeder hen daar toe aanzette. Ze lieten grote tegenzin en angst zien om naar hun vader te moeten gaan. De GI heeft toen geconstateerd dat er met het na de vakantie zonder meer hervatten van de zorgregeling, voorbij werd gegaan aan de belangen van de kinderen en de werkelijkheid van de kinderen zoals zij die beleefden. Na overleg met de gedragswetenschapper van de GI heeft zij daarom de omgang met de vader tijdelijk stopgezet. Het plan was om vervolgens direct de omgang weer op te bouwen, door een herstelgesprek en een plan voor systeemtherapie, waarbij zowel de vader en de moeder als de kinderen betrokken zouden zijn.
4.6.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de GI bevoegd was om hierin in te grijpen: het ouderschapsplan bevatte geen concrete invulling van de zorgregeling en er was geen beschikking van de rechtbank waar in de zorgverdeling was vastgelegd. De vader stelt dat de regeling zoals die door Family Supporters werd opgebouwd naar een verdeling van 50/50 de tussen partijen geldende regeling was, maar de moeder heeft betwist dat zij het daarmee eens was. De rechtbank constateert dat er dus geen overeenstemming was over een zorgverdeling; de feitelijke situatie van ‘2 om 5’- dagen was ontstaan onder de vrijwillige hulpverlening. De moeder wenste daar niet meer aan mee te werken.
Nu een tussen partijen overeengekomen of een door de rechter vastgestelde zorgregeling ontbrak, was de GI – op basis van haar toezichthoudende taak uit artikel 1:262 BW in samenhang met de bevoegdheid om een zorgregeling te laten vaststellen en/of wijzigen ingevolge artikel 1:265 g BW - bevoegd om in te grijpen in een situatie die naar haar oordeel schadelijk was voor de kinderen. Dat is gebeurd door de beslissing om de omgang tijdelijk te stoppen en dat besluit in een verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling aan de rechtbank voor te leggen; daarbij heeft de GI de rechtbank verzocht het verzoek met spoed op de zitting te zetten.
4.7.
De vader stelt dat dit besluit onzorgvuldig en vooringenomen was van de GI en dat dit nooit had mogen gebeuren. De rechtbank begrijpt dat de beslissing van de GI om de omgang tijdelijk stop te zetten totaal onverwacht kwam voor de vader. Het feit dat de gezinsvoogden op dat moment nog niet met de vader persoonlijk kennis hadden gemaakt, maar hem alleen kort telefonisch hadden gesproken, heeft mogelijk voor de vader de lading van de beslissing nog groter gemaakt. Het was immers een forse koerswijziging en daarmee een ingrijpende beslissing. Dat de vader hier boos op heeft gereageerd, vanuit de angst om de omgang met de kinderen opnieuw te verliezen, is niet onbegrijpelijk. Zeker nu de vader, met Family Supporters, meent dat de moeder aan ouderverstoting doet, is een beslissing die in de ogen van de vader de moeder bevoordeelt en de vader buiten spel zet, een gevoelige kwestie. De GI heeft echter op basis van de signalen van de kinderen in hun belang tot tijdelijke stopzetting beslist. De GI heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank binnen haar bevoegdheid gehandeld omdat er zoals gezegd geen officiële zorgregeling was.
Is de door de GI gevraagde zorgregeling passend?
4.8.
De rechtbank vindt de verzochte zorgregeling passend: er is geen reden om aan de feitelijke constatering van de GI over de gemoedstoestand van de kinderen te twijfelen. Ook in de verslagen tijdens het vrijwillige onderzoek en het onderzoek van de Raad was al duidelijk dat het gedrag van de kinderen zowel bij de vader (grenzeloos, gezagsondermijnend) als bij de moeder (grote weerstand om naar vader te gaan, en schreeuwen en vechten tegen moeder) de bronnen van zorg waren.
4.9.
De vader meent dat dit gedrag van de kinderen veroorzaakt wordt door de moeder. Hij leidt dat af uit het feit dat de kinderen zich niet zo gedragen wanneer ze bij hem zijn. Hij stelt dat de kinderen een plezierige tijd bij hem hebben en dat er een liefdevolle band is. Dat blijkt uit de filmfragmenten die de vader in de vorm van een usb-stick aan de rechtbank heeft overgelegd. De vader heeft verder benadrukt dat de Raad na onderzoek en Family Supporters ook na onderzoek en vele uren begeleide omgang hebben geconcludeerd dat de situatie bij hem wél veilig is. De rechtbank begrijpt hieruit dat de vader, vanwege de door hem gestelde achtergrond van het gedrag van de kinderen, de beslissing om de omgang tussen de kinderen en hem stop te zetten, volstrekt onjuist vindt. Voor de vader voelt dit alsof hij gestraft wordt, terwijl juist de moeder de veroorzaker is van het gedrag. Er zou daarom volgens de vader eerder een beslissing over de omgang met kinderen moeten worden genomen die de moeder benadeelt, en niet hem. Dat komt ook naar voren in de opmerking van de vader op de laatste zitting dat het in deze situatie eerder voor de hand ligt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, en een omgangsregeling met de moeder vast te stellen.
4.10.
Hierin volgt de rechtbank de vader niet. De GI heeft in het verzoek en ook ter zitting benadrukt dat zij het gedrag dat de kinderen laten zien en de gevoelens die zij uitspreken, serieus nam en met aandacht daarvoor de omgang direct opnieuw wilde gaan opbouwen. De rechtbank onderschrijft die aanpak: dergelijk problematisch en zorgelijk gedrag en geuite gevoelens moeten serieus genomen worden. De GI moet daar oog voor hebben, het zijn immers drie pientere kinderen, waarvan twee (bijna) puber, wat ook de oorzaak of reden van hun gedrag zou kunnen zijn: een loyaliteitsconflict, ouderverstoting, gevoelens van onveiligheid en/of iets anders. Het ís de taak van de GI om een inschatting te maken van het gedrag en de gevoelens van de kinderen die onder toezicht zijn gesteld. De GI mag en moet handelen als het belang van die kinderen dat vereist. Juist die gevoelens van de kinderen en het gedrag dat daar uit voortkwam, was de reden voor de ondertoezichtstelling. De doelen zoals die in het raadsrapport zijn omschreven, gaven invulling aan hoe hier verder mee moet worden omgegaan. Daarmee worden de kinderen individueel geholpen en wordt ook aan de moeder en de vader handvatten gegeven om met de ontstane situatie als ouders verder te kunnen gaan. Dat zijn de voor de hand liggende stappen om de onderlinge banden te herstellen. Als het nodig is om daarvoor even pas op de plaats te maken met de omgang, dan past dat binnen de ondertoezichtstelling.
4.11.
Voor de rechtbank is verder belangrijk dat het verzoek van de GI ziet op een tijdelijke stopzetting van de omgang, het hervatten daarvan na een gesprek tussen de vader en de kinderen en het verder werken aan het herstel van de verhoudingen door een uitgebreid plan van systeemtherapie. De GI heeft daarin naar het oordeel van de rechtbank terecht ingeschat dat als de kinderen - zonder dat er aandacht aan hun gedrag werd gegeven – toch gedwongen zouden worden om langere perioden naar de vader te gaan, de druk op de relatie met de vader verder zou oplopen en de kinderen juist nog meer verwijderd zouden raken van een fijn en ontspannen contact met hun vader. Uit de overgelegde stukken is ook gebleken dat de gezinsvoogd geprobeerd heeft direct met de vader afspraken te maken voor een herstelgesprek en het in opbouw hervatten van de omgang met de kinderen. De vader heeft er echter tot nu toe voor gekozen daar niet op in te gaan, waardoor de omgang ook daadwerkelijk is stil komen te liggen.
4.12.
Juist vanwege de heftige ervaringen van de ouders en de kinderen in de aanloop en nasleep van de echtscheidingsstrijd, is de rechtbank van oordeel dat aandacht voor de gevoelens en het gedrag van de kinderen, nodig is voor het herstellen van vertrouwen en het hervatten van het contact van de kinderen met de vader. Daarbij past begeleiding en opbouw, met de hulpverlening die wordt ingezet, zoals de GI in het verzoek vraagt.
Het past op dit moment niet om een concrete zorgregeling vast te leggen. Wel zal de rechtbank de bedoeling van de ouders om te streven naar een meer gelijkwaardiger verdeling, zoals afgesproken in het ouderschapsplan, vast leggen.
4.13.
De vader heeft benadrukt dat begeleide omgang niet nodig is, nu er vanaf januari 2020 vele uren begeleide omgang tussen hem en de kinderen zijn geweest en er daarbij niet gebleken is van onveiligheid in hun contact. De rechtbank volgt dat niet: de begeleiding van de omgang in het besluit van de GI ziet op de huidige situatie, waarin de kinderen psychische hulpverlening krijgen en er met de hulpverlening samen weer gewerkt zal worden aan herstel van het contact tussen de kinderen en de vader. Dat is een andere situatie dan eerder. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van de vader over de zorgregeling af.
Vervanging van de GI
4.14.
De rechtbank zal het verzoek van de vader om de GI te vervangen door een andere gecertificeerde instelling afwijzen en wel om de volgende reden.
4.15.
De rechtbank vindt niet dat er sprake is van onzorgvuldig of vooringenomen handelen van de GI. De GI heeft in het belang van de kinderen gemeend aan de noodrem te moeten trekken en zoals hiervoor besproken onderschrijft de rechtbank die beslissing van de GI. De vader heeft geen vertrouwen in de GI en vindt dat sprake is van vooringenomenheid. De vader ziet het handelen van de GI als een keuze ‘voor moeder’; de rechtbank ziet het echter als een keuze voor de kinderen. Het gebrek aan vertrouwen van de vader in de GI vormt voor de rechtbank daarom geen aanleiding om de GI te vervangen. De rechtbank kan begrijpen dat de vader direct na de beslissing van de GI niet in staat was de bedoeling van de GI, om op deze manier een herstart te maken, als een neutrale beslissing te zien en dat hij hierin zijn angst bewaarheid zag dat hij het contact met de kinderen opnieuw zou kunnen verliezen. Een van de doelen in de ondertoezichtstelling is nu juist het ondersteunen van de vader bij het overkomen van die angst. Belangrijk in dit verband is dat de GI de regie moet voeren over inzet van hulpverleners, en in mindere mate zelf de praktische hulp verleent. Ook in die zin hoeft het conflict in het begin van de ondertoezichtstelling niet in de weg te staan aan het verdere verloop ervan. Het belangrijkste vindt de rechtbank dat er niet nog meer tijd verloren mag gaan. Vervanging zal zeker verdere vertraging met zich meebrengen en een herstel van het contact tussen de vader en de kinderen - onnodig - nog langer op zich laten wachten.
4.16.
Alles overziend concludeert de rechtbank dat intensieve hulp in het vrijwillig kader hier niet toereikend was. Daarom is er een GI aangesteld die er voor moet zorgen dat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen wordt weggenomen. Daar mag de GI de nodige instrumenten voor inzetten, ook als die een van de ouders of beide ouders niet welgevallig zijn. Dat is nu eenmaal de essentie van de ondertoezichtstelling. Het plan zoals de GI voor ogen had, kan nog steeds worden gevolgd. Zoals de Raad ook heeft vastgesteld: het gaat hier om zeer langdurige en complexe problematiek en specialistische hulp en maatwerk zijn vereist. Dat maatwerk heeft de GI voorbereid, met het belang van de kinderen voorop. Er is een psycholoog voor de kinderen gevonden, waar zij na een tijd op de wachtlijst nu terecht kunnen. Daarnaast is een plan met een systemische aanpak, dus voor het hele gezinssysteem, noodzakelijk. Dat plan kan door Youké worden uitgevoerd. De vader heeft op de zitting verklaard dat hij de noodzaak van een dergelijk plan inziet en Youké de hulpverlener zou kunnen zijn. De moeder heeft op zitting verklaard daarmee zo snel mogelijk aan de slag te willen gaan en bereid te zijn om – als zij iets doet wat ouderverstoting teweeg brengt – daarvoor aanwijzingen te krijgen en haar gedrag aan te passen. De rechtbank vindt het zeer noodzakelijk dat nu zo snel mogelijk een start wordt gemaakt met de noodzakelijke hulpverlening en het herstel van contact.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt een zorgregeling vast, die inhoudt de omgang tussen de kinderen en de vader tijdelijk wordt stopgezet, om vervolgens de contactmomenten tussen de kinderen en de vader terug te brengen naar begeleid contact;
5.2.
bepaalt dat de GI de regie heeft om vanuit de begeleide contactmomenten tussen de kinderen en de vader, met passende hulpverlening toe te werken naar een ruimere zorgregeling, en indien mogelijk naar een 50/50 verdeling;
5.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de verzoeken van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.M.M. van Amstel (voorzitter), mr. A.C. van den Boogaard en mr. A.R. Scharrenborg, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. J.M. van de Griendt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.