ECLI:NL:RBMNE:2022:5899
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering onroerende zaak en WOZ-waarde in geschil met heffingsambtenaar
In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning in [woonplaats], beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Blaricum, Eemnes en Laren, die de WOZ-waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2021 had vastgesteld op € 586.000,-. Eiser ontving deze aanslag op 26 februari 2021, waarbij de waardepeildatum 1 januari 2020 was. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 10 december 2021. Eiser betwistte de vastgestelde waarde en voerde aan dat deze te hoog was, vooral gezien de aankoopprijs van € 592.000,- op 15 september 2020, kort na de waardepeildatum.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 september 2022, waarbij eiser en zijn echtgenote aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de heffingsambtenaar en een taxateur. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de waarde in het economisch verkeer, zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar, overeenkomt met de prijs die de meestbiedende koper zou betalen. Eiser's argument dat hij te veel had betaald in een oververhitte markt werd verworpen, omdat hij de meestbiedende koper was.
De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning op de toestandsdatum, 1 januari 2021, niet lager was dan de vastgestelde waarde. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel werd ook afgewezen, omdat de woningen die hij noemde niet identiek waren aan zijn woning. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar uitgesproken op 14 december 2022.