ECLI:NL:RBMNE:2022:5898
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoorplicht in bezwaar tegen WOZ-waarde vaststelling
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van zijn onroerende zaak beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 285.000,- met een waardepeildatum van 1 januari 2019, welke aanslag op 29 februari 2020 aan eiser was opgelegd. Eiser had bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 16 februari 2021, waarbij de waarde werd gehandhaafd.
De rechtbank behandelt het beroep op 22 november 2022, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door een taxateur, aanwezig zijn. De kern van het geschil betreft de vraag of de heffingsambtenaar zijn hoorplicht heeft geschonden. Volgens artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een bestuursorgaan de belanghebbende in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden voordat het op het bezwaar beslist. Echter, de rechtbank constateert dat eiser in bezwaar geen verzoek heeft ingediend om gehoord te worden, waardoor de heffingsambtenaar niet in gebreke is gebleven.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar uitgesproken op 24 november 2022. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.