ECLI:NL:RBMNE:2022:5894
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, de eigenaar van een woning in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 432.000,- voor het belastingjaar 2021, welke waarde was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 388.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de referentiewoningen in de taxatiematrix goed bruikbaar waren en dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. Eiser had nieuwe gronden ingediend tijdens de zitting, maar de rechtbank oordeelde dat deze gronden buiten beschouwing moesten worden gelaten wegens strijd met de goede procesorde.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.