ECLI:NL:RBMNE:2022:5891
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling WOZ-waarde van een woning en de procespositie van partijen
In deze zaak heeft eiser op 28 februari 2021 een aanslag ontvangen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), waarbij de waarde van zijn woning in [woonplaats] is vastgesteld op € 996.000,- per 1 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank Midden-Nederland. Tijdens de zitting op 27 juni 2022 heeft eiser zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen, terwijl de verweerder ook vertegenwoordigd was door een gemachtigde en een taxateur.
De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Eiser betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, met een eigen inschatting van € 735.000,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de waarde in het economisch verkeer moet worden vastgesteld aan de hand van vergelijkbare verkopen in de omgeving.
Eiser heeft tijdens de zitting nieuwe gronden ingediend, maar de rechtbank heeft deze buiten beschouwing gelaten omdat deze niet tijdig waren ingediend. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. Schuman op 16 november 2022, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.