ECLI:NL:RBMNE:2022:5881

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
22/1530
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de beoordeling van de zoekslag door het college

In deze zaak heeft eiser verzocht om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren heeft op 27 september 2021 besloten om 14 documenten openbaar te maken, waarbij persoonsgegevens zijn weggelakt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat door het college op 21 februari 2022 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 22 november 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van het college aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat het onderzoek naar de documenten volledig is geweest. Het college heeft verklaard dat het systeem 'Corsa' is geraadpleegd, maar kon niet specificeren welke zoektermen zijn gebruikt. Bovendien zijn er aanwijzingen dat er meer documenten zijn dan de 14 die openbaar zijn gemaakt. Eiser heeft bijvoorbeeld brieven en e-mails overgelegd die niet zijn opgenomen in de openbaar gemaakte documenten. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de mededeling van het college dat er geen verdere documenten zijn ongeloofwaardig is.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college moet onderzoeken of er nog meer documenten zijn. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, en is openbaar uitgesproken op 5 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1530

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren (het college)

(gemachtigden: mr. G. de Joselin en S. Paffen).

Inleiding

Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het college heeft bij besluit van 27 september 2021 besloten 14 documenten openbaar te maken, met weglakking van persoonsgegevens. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit heeft het college met het bestreden besluit van 21 februari 2022 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van alle stukken die betrekking hebben op de omgevingsvergunning die aan de bewoners van de woning aan de [adres] te [gemeente] is verleend. Het gaat eiser daarbij om alle stukken over de aanvraag, vergunningverlening, daarover gevoerde (bestuurlijke en rechterlijke) procedures, overleg en besluitvorming over in afwijking van de vergunning bouwen en stukken over het afzien van handhaving. Eiser heeft aangegeven in het bijzonder op zoek te zijn naar alle contacten die er zijn geweest en correspondentie die heeft plaatsgevonden in dit verband tussen alle partijen (ambtenaren, het college, aanvragers en andere betrokkenen).
2. Naar aanleiding van dit Wob-verzoek heeft de gemeente contact opgenomen met eiser om te bezien of het Wob-verzoek kon worden gespecificeerd. Eiser heeft toen (in ieder geval) gezegd dat hij de genomen besluiten in verband met de omgevingsvergunning al heeft. Op de zitting heeft het college aangegeven dat het Wob-verzoek verder in zijn volledige omvang is beoordeeld en als startpunt is gebruikt voor de zoekslag naar documenten. Er is volgens het college dus niet van een verdere specificatie of beperkter Wob-verzoek uitgegaan. De zoekslag heeft vervolgens geleid tot 14 documenten die het college – met uitzondering van persoonsgegevens – openbaar heeft gemaakt. Eiser denkt echter dat er meer moet zijn dan de documenten die nu openbaar zijn gemaakt. Volgens het college is dit alles.
3. De rechtbank stelt voorop dat als een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat bepaalde documenten niet onder het bestuursorgaan berusten en deze mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat die documenten toch onder dat bestuursorgaan rusten. Bij de beoordeling of een stelling van het bestuursorgaan de rechtbank niet ongeloofwaardig voorkomt, wordt betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht. [1]
4. De rechtbank vindt dat onvoldoende is gebleken dat het onderzoek van het college volledig is geweest. Op de zitting heeft het college toegelicht hoe het onderzoek naar informatie is verricht. Het college heeft gezegd dat het systeem dat het college gebruikt voor het opslaan van stukken (‘Corsa’) is geraadpleegd. Het college kon echter niet aangeven welke zoektermen daarbij zijn gebruikt. Het door het college uitgesproken vermoeden dat er is gezocht op ‘ [adres] ’ is onvoldoende. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat het systeem alle stukken bevat. Zo zitten er tussen de openbaar gemaakte documenten meerdere e-mails van de architect van de aanvragers aan de gemeente, maar geen enkele e-mail vanuit de gemeente terug aan de architect van de aanvragers. Desgevraagd kon het college dit niet verklaren op de zitting. Daarnaast heeft het college weliswaar gezegd dat alle verstuurde en ontvangen e-mails in het systeem moeten zitten, maar tegelijkertijd heeft het college gezegd dat dit niet geldt voor de e-mails van de wethouders. Voor de zakelijke e-mailaccounts van de wethouders zou de bestuurssecretaris moeten zijn bevraagd, maar dat is hier niet gebeurd. Het college vraagt daarnaast niet naar eventuele zakelijke e-mails die via privé e-mailaccounts zijn verstuurd. Ook heeft het college aangegeven dat ambtenaren van de gemeente handmatig de e-mails vanuit hun e-mailaccount moeten uploaden in een aan ‘Corsa’ gelinkt systeem, maar dat er vanuit kan worden gegaan dat dit gebeurt en dat alle e-mails dus in het systeem zijn terug te vinden. Echter, het college heeft ook gewezen op de als bijlage 10 van de openbaargemaakte stukken bijgevoegde e-mail waarin de betrokken ambtenaar zegt alle e-mailberichten te e-mailen aan de ambtenaar die het Wob-verzoek behandelt. Daarmee is niet gezegd dat die e-mails niet ook in ‘Corsa’ staan, maar het roept wel de vraag op of een zoekslag in dat systeem voldoende is om alle stukken waarom is verzocht, boven water te krijgen.
5. Eiser heeft bovendien aanknopingspunten aangedragen die erop wijzen dat het college over meer documenten beschikt dan die zijn gevonden. Zo heeft eiser bij zijn beroepschrift twee brieven aan de gemeente gevoegd (een handhavingsverzoek en ingebrekestelling die gaan over – kort gezegd – de omgevingsvergunning in kwestie) die niet bij de openbaar gemaakte documenten zitten. Desgevraagd heeft het college op de zitting aangegeven dat hij dit niet kan verklaren. Ook heeft eiser e-mails bijgevoegd tussen hem en de wethouders en een bij de omgevingsvergunning betrokken ambtenaar van de gemeente die niet bij openbaar te maken stukken zitten.
6. Dit alles maakt dat de mededeling van het college dat er niet meer stukken berusten bij het college de rechtbank ongeloofwaardig voorkomt. Eiser krijgt dus gelijk.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig voorbereid. De
rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat het college een nieuwe zoekslag zal moeten verrichten om te onderzoeken of er nog meer stukken zijn dan nu naar boven zijn gekomen. Als het college zich na de nieuw te verrichten zoekslag op het standpunt blijft stellen dat hij niet meer stukken kan vinden, dan dient hij dit inzichtelijk te motiveren.
8. De rechtbank draagt niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
9. De rechtbank bepaalt dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 februari 2022;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de volgende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling): de uitspraak van 28 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2555); de uitspraak van 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1743); en de uitspraak van 22 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1743).