ECLI:NL:RBMNE:2022:587

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
16/318541-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van grooming en veroordeling voor ontucht met een minderjarig meisje

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van grooming en ontucht met een minderjarig meisje. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, namelijk het voorstellen van een ontmoeting met het slachtoffer met het oog op ontuchtige handelingen. De rechtbank oordeelde dat niet was aangetoond dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het slachtoffer, een meisje van vijftien jaar, jonger was dan zestien jaar. De communicatie tussen de verdachte en het slachtoffer voldeed niet aan de vereisten van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht, omdat er geen concrete voorbereidingen waren getroffen voor een ontmoeting.

Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het tweede feit, ontuchtige handelingen met het minderjarige meisje. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2018 tot 2 maart 2018 ontuchtige handelingen had gepleegd met het slachtoffer. De rechtbank baseerde haar oordeel op de gedetailleerde verklaring van het slachtoffer, die beschreef hoe de verdachte haar had aangeraakt en seksuele handelingen had verricht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van de kwetsbaarheid van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/318541-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2022. De verdachte is op die terechtzitting in persoon verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. O.P. Kuit, advocaat te ‘s-Gravenhage.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
Feit 1: in de periode van 1 januari 2017 tot 2 maart 2018 te Oudewater en/of Voorburg via een communicatiedienst een ontmoeting heeft voorgesteld met [slachtoffer 1] , van wie hij wist of moest vermoeden dat zij de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt, met als doel ontuchtige handelingen te plegen, terwijl hij ook enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting;
Feit 2: in de periode van 1 januari 2018 tot 2 maart 2018 te Oudewater met [slachtoffer 1] , die de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte wist dat hij communiceerde met een meisje dat de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt. Daarbij is de leeftijd geobjectiveerd en is het handelen van verdachte ook strafbaar als hij de leeftijd niet wist. Verdachte had beter moeten weten. Hij heeft zowel bij de politie als ter zitting gezwegen. Dat maakt duidelijk dat verdachte enkel bezig is met zijn eigen verlangens en dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor wat hij [slachtoffer 1] en - hoewel niet ten laste gelegd - [slachtoffer 2] heeft aangedaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en onder feit 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft zich met betrekking tot feit 1 op het standpunt gesteld dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat [slachtoffer 1] jonger was dan zestien jaar. Dat [slachtoffer 1] jonger was dan 16 jaar kon op drie manieren bij verdachte bekend zijn, namelijk doordat (i) [slachtoffer 1] dit aan verdachte had verteld, (ii) [slachtoffer 1] andere informatie met hem deelde waaruit haar leeftijd bleek of (iii) verdachte dit kon zien op de foto’s en/of video’s die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem toezonden. De raadsman meent dat van geen van deze drie situaties sprake is geweest. Het onderdeel “van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt” kan derhalve niet wettig en overtuigend bewezen worden, waarmee de strafbaarheid van de gedragingen wegvalt.
Verder stelt de raadsman zich op het standpunt dat geen sprake is van het “voorstellen van een ontmoeting”. Alleen [slachtoffer 1] verklaart dat verdachte zou hebben voorgesteld haar te ontmoeten, maar zij is de enige bron. Uit de skypegesprekken in het procesdossier blijkt niet dat verdachte een voorstel heeft gedaan om [slachtoffer 1] te ontmoeten. Het enkel zinspelen op een ontmoeting is geen strafbare handeling, de verdachte dient willens en wetens een voorstel tot ontmoeting te hebben gedaan. Dit is niet gebeurd.
Er is volgens de raadsman evenmin bewijs voor het oogmerk tot het plegen van ontuchtige handelingen of het maken van een afbeelding, waardoor ook hier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor is.
Ten slotte dient te worden bewezen dat er enige handeling door verdachte is ondernomen gericht op de verwezenlijking van het voorstel tot de ontmoeting met [slachtoffer 1] . Een of meer uitvoeringshandelingen dienen ook in de tenlastelegging te worden uitgeschreven, hetgeen niet is gebeurd. De tenlastelegging voldoet op dit punt niet aan de wettelijke vereisten. Bovendien is er geen sprake van voldoende concrete en bepaalbare handelingen gericht op verwezenlijking van een ontmoeting met [slachtoffer 1] , noch van aantoonbare gerichtheid op de verwezenlijking van een ontmoeting.
De raadsman merkt ten aanzien van feit 2 op dat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs, nu er naast de verklaring van [slachtoffer 1] geen ander bewijsmiddel is. Hetgeen [slachtoffer 1] beschrijft in de gesprekken met [slachtoffer 2] (pagina 130 en 131) over een afspraak in een parkje is bovendien summier. Zij noemt daarin noch verdachte, noch de locatie Oudewater . Zonder de vermelding van een specifiek herleidbaar persoon kan onmogelijk worden vastgesteld dat het in de verklaring van [slachtoffer 1] over verdachte gaat. Gezien het feit dat [slachtoffer 1] met meerdere mannen op internet contact had, zoals volgt uit haar verklaringen en uit het dossier, valt volgens de raadsman niet uit te sluiten dat de verklaring van [slachtoffer 1] ziet op een van de andere mannen die worden genoemd in het dossier.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
Voor strafbaarheid van ‘grooming’ ex artikel 248e Wetboek van Strafrecht is het wezenlijk dat de communicatiefase uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting. Er dient dus sprake te zijn van het treffen van concrete voorbereidingen gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting. Daarnaast is vereist dat het oogmerk is gericht op het plegen van ontuchtige handelingen waar een persoon bij is betrokken die de leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt heeft.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat er een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 1] (moment 1: zie hierna onder feit 2) en dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] via Skype chat heeft gevraagd om bij hem thuis te komen (moment 2). Met betrekking tot beide momenten geldt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte op dat moment wist dat [slachtoffer 1] de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren weliswaar dat verdachte op de hoogte was van hun leeftijd, maar uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer 1] dat voorafgaand aan de ontmoeting met verdachte op moment 1 heeft verteld, noch dat [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dat voorafgaand aan moment 2 hebben verteld. De berichten op pagina 65, gelezen in combinatie met pagina 76, over de leeftijd van [slachtoffer 1] , lijken geen betrekking te hebben op berichten tussen [slachtoffer 1] en verdachte maar op berichten tussen [slachtoffer 1] en een andere man. Met betrekking tot moment 2 is de rechtbank bovendien van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat sprake is van een concrete uitvoeringshandeling gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting.
Omdat niet is voldaan aan deze vereisten van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 1.
Bewezenverklaring feit 2
Bewijsmiddelen [1]
Uit het verhoor van [slachtoffer 1] blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik had geld nodig en moest daarom een baantje gaan zoeken. Ik zocht op een Nederlandse site van [chatsite 1] . [chatsite 2] of iets dergelijks. Daar op die website was volgens mij dat [slachtoffer 2] erbij kwam. [2]
Die persoon waar [slachtoffer 2] en ik samen mee hadden gepraat, heb ik een keer ontmoet. Dat was in een park in de buurt bij mij, een beetje afgelegen. We spraken rond 11 uur in de ochtend af. Er stond een auto en hij liet zijn schoenen er uithangen. Ik stapte in en de deur ging dicht. Hij vroeg wil je een stukje gaan lopen. Ik zei: dat is goed. Niemand kon ons daar zien. Hij vroeg mij: Vind je het erg dat ik aan je zit? Ik zei: Op zich niet. Hij begon met zijn hand aan mijn kont te zitten met zijn hand in mijn kontzak. Hij ging met zijn hand tussen mijn benen zitten. Hij maakte mijn broek open en zei dat het zo wat makkelijker ging. Hij begon met zijn hand tussen mijn benen er over heen te gaan, aan het begin aan het clitoris gedeelte, aan mijn vagina. Hij zat dus met zijn hand in mijn broek en ook in mijn onderbroek, aan mijn clitoris maar niet erin, niet in mijn vagina. Hij vroeg iets over zoenen, ook al aan het begin. Ik ben daar een keer op ingegaan. Volgens mij had hij gerookt, dat proefde ik. Ik denk dat we heel kort gezoend hebben, oppervlakkig, geen tong erbij. Ik vond het goor, het smaakte naar rook. Op een gegeven moment ben ik zelf naar achteren gestapt en heb mijn broek dicht gedaan zo van: "doe maar niet". We liepen terug naar de auto. Hij had iets gezegd om een rustig plekje te zoeken om in de auto wat te doen. Hij zei: "Ga maar vast achterin zitten, dat is makkelijk voor straks. Hij reed achteraan in de Ruigeweide . Ik vroeg toen: "kunnen we nog terug" toen we daar achteraan waren. Hij zat toen al half achterin bij mij in de auto met de deur open. Hij zei: ja als je echt niet wil. [3]
V: Wanneer is dit gebeurd?
A: Volgens mij waren mijn moeder en zusje naar de winkel of zoiets. Het was denk ik dit jaar. De dag nadat ik hem ontmoet had op de website. Ik dacht op een vrijdag. Ik weet wel dat ik 15 jaar was. Dit jaar. Ik denk na 1 januari 2018 en voor 2 maart 2018.
V: Wat weet je van die persoon?
A: [verdachte] , hij werkt in de IT. Dat had hij gezegd. Hij heeft een vrouw, volgens mij geen kinderen, drie katten. [4]
V: Welke strafbare feiten zijn er volgens jou met jou gebeurd ?
A: Dat er iemand aan mij heeft gezeten die te oud is voor mij, die ontmoeting met [verdachte] . [5]
Uit het e-mailbericht van [slachtoffer 1] aan de Kindertelefoon blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik moest geld hebben voor een uitwisseling van school, zodat ik daar dingen kon kopen. Ik ben online gaan zoeken en kwam al snel op een [chatsite 1] (suikeroom) uit. Ik maakte een profiel en wachtte af. Ik kreeg als snel reacties en raakte aan de praat. Ik bleef praten met 1 man (± 40) en die vroeg uiteindelijk of ik naaktfoto’s en -filmpjes wilde sturen en dat ik daar dan geld voor kreeg. Ik deed het en heb uiteindelijk zo’n € 75 in totaal van hem gekregen. Ik had hem ook een keer ontmoet in het echt. Hij heeft aan me gezeten maar ik vond het niet fijn en we waren gestopt. [6]
Uit het verhoor van getuige [slachtoffer 2] blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
V: Vertel eens in je eigen woorden wat er is gebeurd ?
A: [slachtoffer 1] vertelde over [verdachte] . Dat ze een keer met hem had afgesproken. Ik durfde niet af te spreken met [verdachte] . Zeker niet na wat ze vertelde.
V: Je zei dat je met haar gesproken had over [verdachte] . Wanneer is dat begonnen?
A: Voor mijn verjaardag, dus voor 11 februari volgens mij dit jaar maar dat weet ik niet meer precies. [7]
V: Met wie had [slachtoffer 1] een afspraak?
A: Met [verdachte] . Ik weet alleen wat er die dag gebeurd is. Ze zou met hem afspreken in het park in Oudewater . Ze hebben gepraat en hij ging met zijn hand bij haar billen en in haar broek. Dat wilde ze niet en toen stopte hij. [8]
Uit een proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 17 november 2020 werd door mij, verbalisant, een nader onderzoek ingesteld naar de inhoud van de computer van [slachtoffer 2] middels het programma Magnet AXION examine. Hierbij is door mij specifiek gezocht op de naam die in de aangifte genoemd was namelijk [verdachte] . Uit onderzoek is gebleken dat er door [slachtoffer 2] , via Skype, is gechat met een persoon genaamd [verdachte] . De chat met [verdachte] is van 17 januari 2018 tot en met 31 januari 2018. De chat is als bijlage 1 bij dit proces-verbaal gevoegd. [9]
Door mij zijn de foto’s bekeken die in die periode op/door de laptop zijn bewaard. Hierbij werden door mij een aantal foto’s aangetroffen van [verdachte] . Twee foto’s van [verdachte] zijn als bijlage 2 bij dit proces-verbaal gevoegd.
Uit de chats bleek ook dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] samen hebben gechat. De complete chat tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is begonnen op 30 november 2016 en geëindigd in april 2018. In verband met de hoeveelheid gesprekken is er door mij voor gekozen om niet relevante stukken uit de chat te halen en de attachments niet te bekijken. De chat is als bijlage 5 bij dit proces-verbaal gevoegd. [10]
Bijlage 5: Skype chat tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] [11]
[slachtoffer 1]
17-1-2018
19: 59:29
Ik had nog wel 2 mensen waarmee ik praatte en nu ook nog steeds doe
[slachtoffer 1]
17-1-2018
19:59:53
Eentje heeft me in totaal al €65 gegeven
[slachtoffer 1]
17-1-2018
20:00:08
Maar de dingen die ik daarvoor moet doen zijn alleen een beetje..
[slachtoffer 1]
17-1-2018
20:00:24
Hij wilde dus zulke foto's
[slachtoffer 1]
17-1-2018
20:00:38
En ik had ook al met hem afgesproken na 2 dagen. 0.0
[slachtoffer 2]
17-1-2018
20:01:04
Woww, hoe doe jij dat zonder dat je ouders dan weten?
[slachtoffer 1]
17-1-2018
20:01:52
Was ik ook echt heen want daar hadden we afgesproken
[slachtoffer 1]
17-1-2018
20:01:40
Ik had een briefje neergelegd dat ik naar het parkje was
[slachtoffer 1]
17-1-2018
20:02:15
Hij stond helemaal aan het einde
[slachtoffer 2]
17-1-2018
20:02:05
en toen?
[slachtoffer 2]
17-1-2018
20:01:55
Heel onschuldig naar het parkje :D
[slachtoffer 1]
17-1-2018
20:02:06
Is een beetje afgelegen, daarom
[slachtoffer 1]
17-1-2018
20:01:24
Ik had precies geluk dat ik weg kon want precies op dat moment was niemand er. [..]
[slachtoffer 2]
18-1-2018
18:42:54
Ik heb trouwens een foto opdracht gekregen :D
[slachtoffer 2]
18-1-2018
18:44:25
Dit stuurde hij: Ok :) ik zou je graag met alleen stringetje aan op je bed willen zien, met een hand in je slipje en je benen wijd en eentje staand helemaal naakt
[slachtoffer 1]
18-1-2018
18:45:30
Dat was ook een van de eerste opdrachten bij mij
[slachtoffer 1]
18-1-2018
18:52:09
Nou, dat is hem dan
[slachtoffer 1]
18-1-2018
18:53:56
Hij heeft ook lang haar
[slachtoffer 2]
18-1-2018
18:54:38
Hij is niet eens zo heel lelijk
[slachtoffer 1]
18-1-2018
18:55:46
Valt op zich nog mee he
[slachtoffer 1]
18-1-2018
18:55:58
Hij is in het echt net ietsje langer dan mij
Bijlage 1: Skype chat tussen verdachte en [slachtoffer 2] [12]
Verzender
Datum en tijd
Bericht
[verdachte]
18-1-2018
18:24:42
Heb je nog sexy foto's kunnen maken? Ik betaal voor foto's en filmpjes, maar dan wel dat je doet wat ik wil en ik wil altijd dat je er helemaal op. Staat Vind je dat ok?
[slachtoffer 2]
18-1-2018 18:39:33
[…] ja is goed, wat voor foto's wil je dat ik maak?
[verdachte]
18-1-2018 18:39:58
Kan je dat nu doen?
[slachtoffer 2]
18-1-2018 18:40:21
Ja, want m'n ouders zijn weg.
[verdachte]
18-1-2018 18:41:30
Ok :) ik zou je graag met alleen stringetje aan op je bed willen zien, met een hand in je slipje en je benen wijd. En eentje dat je helemaal naakt staat. Ok?
Uit een e-mailbericht van verbalisant [verbalisant 2] blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
[verdachte] speelt een behoorlijke rol in het faciliteren van de zaakjes van de meiden. [slachtoffer 1] verklaart dat hij in de ICT zit. En dat ze hem 39 schat en dat hij een vrouw heeft. In een chatgesprek stuurt hij ook foto’s van zichzelf.
Vervolgens heb ik gegoogled op [verdachte] ik kwam een LinkedIn profiel tegen. De afbeelding hierbij leek op afbeelding in de chat. Het LinkedIn profiel gaf aan dat hij bij [bedrijf] werkt en uit [plaats] komt. Blijkens GBA woont er in [plaats] een [verdachte] 39 jaar. In een van de bluespot registraties die deze man heeft, geeft hij als emailadres [verdachte] @ [bedrijf] op. Het bedrijf van het LinkedIn profiel. Vervolgens heb ik een pasfoto van hem opgevraagd bij de gemeente [plaats] . Deze heb ik door deskundigen van de KMAR laten vergelijken met de foto uit de chat. Deze verklaren dat het 100% dezelfde persoon is. Waarschijnlijk noemt hij zich [verdachte] in plaats van [verdachte] omdat er natuurlijk een bekende voetballer [verdachte] heet. [13]
Uit het proces-verbaal bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Bij onderlinge vergelijking van de gelaatskenmerken, van de personen die staan afgebeeld op de 3 verschillende afdrukken (afkomstig van paspoort (gemeente), afkomstig van gegevensdrager en afkomstig van internet), zien wij verbalisanten dat:
- de vorm van het hoofd op de 3 afdrukken gelijk is;
- de hoogte van het voorhoofd op de 3 afdrukken gelijk is;
- de vorm en de grootte van de wenkbrauwen op de 3 afdrukken gelijk zijn;
- de vorm en de grootte van de bovenste oogleden op de 3 afdrukken gelijk zijn;
- de vorm en de onderlinge positie van de ogen op de 3 afdrukken gelijk zijn;
- de vorm van de oren op de 3 afdrukken gelijk is;
- de vorm en het formaat van de neus op de 3 afdrukken gelijk zijn;
- de afstand van de onderzijde van de neus tot de bovenzijde van de bovenlip op de 3 afdrukken gelijk is;
- de vorm en het formaat van de mond op de 3 afdrukken gelijk zijn;
- de vorm en grootte van de lippen op de 3 afdrukken gelijk zijn.
Naar aanleiding van bovenstaande overeenkomsten zijn wij, verbalisanten, ervan overtuigd dat de personen, die staan afgebeeld op 3 verschillende afdrukken van gelaatsfoto's, in werkelijkheid één en dezelfde persoon is. [14]
Bewijsoverweging
De eerste vraag die de rechtbank bij de beoordeling van het feit moet beantwoorden is of er sprake is van voldoende wettig bewijs. De rechtbank stelt daarbij voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - het bewijs dat de verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het voorschrift van artikel 342, tweede lid, Sv leidt ertoe dat - in een geval als het onderhavige, waarin de verklaringen van het slachtoffer en verdachte tegenover elkaar staan en er geen getuigenverklaringen voorhanden zijn - de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van het slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van het slachtoffer volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad kan van steunbewijs ook sprake zijn als verklaringen van aangevers/slachtoffers elkaar over en weer ondersteunen voor wat betreft de aard van de aan een verdachte verweten en door hem gepleegde handelingen en de wijze waarop die handelingen plaatsvonden.
In strafzaken moeten aangiftes c.q. verklaringen van slachtoffers kritisch, zorgvuldig en behoedzaam worden bezien. Dit geldt temeer in zedenzaken, waarin doorgaans naast de verklaringen van het slachtoffer en verdachte, indien deze verklaart, geen zelfstandige getuigenverklaringen voorhanden zijn.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer 1] vrij uitvoerig en gedetailleerd is. Ook stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] niet alleen belastende verklaringen over verdachte aflegt. [slachtoffer 1] verklaart dat zij met verdachte had afgesproken in een parkje, dat verdachte aanvankelijk aan haar vroeg of zij het erg vond als hij aan haar zat en dat zij antwoordde dat op zich niet erg te vinden. Verdachte is [slachtoffer 1] daarna gaan aanraken. Verder geeft [slachtoffer 1] aan dat verdachte haar niet tegen hield om weg te gaan en dat als zij iets niet wilde, dat het dan niet hoefde. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 1] dan ook betrouwbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] steun vindt in de volgende in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waardoor voldaan is aan het bewijsminimum. De rechtbank ziet allereerst steunbewijs in het e-mailbericht van [slachtoffer 1] aan de Kindertelefoon. [15] [slachtoffer 1] verklaart bij de politie dat zij met één persoon daadwerkelijk heeft afgesproken. Dat verdachte die persoon is, blijkt tevens uit het e-mailbericht aan de Kindertelefoon. Ook ziet de rechtbank steunbewijs in de verklaring van [slachtoffer 2] waaruit volgt dat [slachtoffer 1] haar heeft verteld dat zij met verdachte had afgesproken in het park in Oudewater en dat toen de seksuele handelingen zijn verricht die [slachtoffer 1] noemt. Dat [slachtoffer 1] aan [slachtoffer 2] heeft verteld dat zij met verdachte had afgesproken volgt, voorzien van meer details, ook uit de Skype chat tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Dat er bij die ontmoeting tussen verdachte en [slachtoffer 1] seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank bovendien aannemelijk gelet op het feit dat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] geld verdiende door voor verdachte diensten te verrichten van seksuele aard (namelijk het in opdracht van verdachte maken van naaktfoto’s en video’s waarin zij seksuele handelingen met zichzelf verrichtte). Het uiteindelijk afspreken om seksuele handelingen te verrichten ligt in het verlengde daarvan. Daar tegenover heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank merkt nog op dat de in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht genoemde leeftijden zijn geobjectiveerd, zodat - anders dan in artikel 248e Wetboek van het Strafrecht - opzet of schuld daaromtrent niet vereist is. De bescherming van de minderjarige staat in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht centraal. Dat betekent dat verdachte een vergaande onderzoeksplicht had om achter de (werkelijke) leeftijd van de betrokken minderjarige te komen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 2:
op één tijdstip in de periode van 1 januari 2018 tot 2 maart 2018 te Oudewater , met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het voelen aan de kont van die [slachtoffer 1] en
- het voelen aan de vagina en/of clitoris van die [slachtoffer 1] en
- het zoenen van die [slachtoffer 1] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het kwalijk dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor wat hij [slachtoffer 1] heeft aangedaan en dat er, door zijn zwijgende houding, geen inzicht is in het risico op herhaling. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 12 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt, bij een veroordeling, rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte. Verdachte heeft een voltijdsbaan en deze zal hij verliezen bij detentie. Ook zal zijn relatie ten einde komen als hij de gevangenis in moet. Verder dateren de ten laste gelegde feiten van begin januari 2018 en verzoekt de raadsman rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een minderjarig meisje van vijftien jaar. Verdachte was op dat moment zelf 39 jaar. Hij heeft [slachtoffer 1] gezoend, haar billen aangeraakt, haar broek los gemaakt, is met zijn hand in haar broek en onderbroek gegaan en heeft haar vagina aangeraakt. Vervolgens heeft verdachte voorgesteld om met de auto een rustig plekje te zoeken “om wat te doen” en gezegd dat [slachtoffer 1] “maar vast achterin moest gaan zitten, dat was makkelijker voor straks”. Verdachte heeft op deze manier misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van een minderjarige en alleen oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Hij heeft zich niet bekommerd om de psychische schade die dit bij [slachtoffer 1] heeft kunnen veroorzaken. Het is een feit van algemene bekendheid dat met name jeugdige slachtoffers van dit soort delicten, vaak nog lang nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Nederlands Justitieel Documentatieregister van 19 december 2021, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dit in het voordeel, noch in het nadeel van verdachte mee.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Daarom moet de rechtbank rekening houden met het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Gelet hierop kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu verdachte pas op 21 april 2021 is aangehouden en verhoord. De rechtbank heeft bij de strafoplegging niettemin in aanmerking genomen dat het hier gaat om een oude zaak.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63, 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat een gedeelte van
2 maandenvan de gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, mrs. H.F. Koenis en L.M. Reijnierse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 februari 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot 2 maart 2018 te Oudewater en/of Voorburg door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst, te weten Skype en/of Whatsapp en/of Kik en/of
[chatsite 2] een persoon [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen,
met die [slachtoffer 1] te plegen en/of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die [slachtoffer 1] is betrokken te vervaardigen, terwijl verdachte enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, door met die [slachtoffer 1] af te spreken op een bepaalde locatie en tijdstip en/of door zich op dat afgesproken tijdstip naar die afgesproken locatie te begeven;
( art 248e Wetboek van Strafrecht )
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot 2 maart 2018 te Oudewater , met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het voelen aan de kont van die [slachtoffer 1] en/of
- het voelen aan de vagina en/of clitoris van die [slachtoffer 1] en/of
- het zoenen van die [slachtoffer 1] ;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 april 2021, genaamd 03Waag18 / 2018115707, opgemaakt door politie Midden-Nederland, genummerd PLO900-2018115707, doorgenummerd 1 tot en met 307. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal verhoor van slachtoffer [slachtoffer 1] van 8 mei 2018, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 2] , p. 16.
3.Het proces-verbaal verhoor van slachtoffer [slachtoffer 1] van 8 mei 2018, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 2] , p. 17.
4.Het proces-verbaal verhoor van slachtoffer [slachtoffer 1] van 8 mei 2018, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 2] , p. 18.
5.Het proces-verbaal verhoor van slachtoffer [slachtoffer 1] van 8 mei 2018, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 2] , p. 22.
6.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een e-mailbericht van slachtoffer [slachtoffer 1] aan de Kindertelefoon van 25 maart 2018, p. 27.
7.Het proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 2] van 22 mei 2018, opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 2] , p. 34.
8.Het proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 2] van 22 mei 2018, opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 2] , p. 37.
9.Het proces-verbaal van bevindingen van 3 november 2020, inclusief bijlagen, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 96.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van 3 november 2020, inclusief bijlagen, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 97.
11.Het proces-verbaal van bevindingen van 3 november 2020, inclusief bijlagen, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 125.
12.Het proces-verbaal van bevindingen van 3 november 2020, inclusief bijlagen, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 98.
13.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een e-mailbericht van verbalisant [verbalisant 2] met betrekking tot de identiteit van verdachte van 16 augustus 2018, p. 51.
14.Het proces-verbaal van bevindingen van 6 augustus 2018, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 53.
15.Vgl. Hoge Raad 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354,