9.3Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Materiële schade
Uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer 2] in totaal een bedrag van € 820,00 aan [verdachte] heeft afgestaan. De rechtbank is van oordeel dat die materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en dat [verdachte] aansprakelijk is voor die schade. De vordering tot vergoeding van de materiële schade wordt dan ook tot dat bedrag toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2020 tot de dag van volledige
betaling.
Immateriële schade:
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder
andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon.
Afpersing zoals zich in onderhavig geval heeft voorgedaan vormt een ernstige inbreuk op de
lichamelijke en psychische integriteit en als algemene ervaringsregel kan worden
aangenomen dat dit leidt tot (ernstige) psychische gevolgen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met
betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg
van het bewezenverklaarde handelen van [verdachte] .
[slachtoffer 2] heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank vindt – mede gelet op bedragen die in andere zaken worden toegekend – een bedrag van € 400,00
billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade dan ook tot dat
bedrag hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2020 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank [verdachte] veroordelen tot
vergoeding van de door [slachtoffer 2] gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan [verdachte] de
verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 820,00 te
vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2020 tot de dag van
volledige betaling. Als door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling omdat [verdachte] nog minderjarig was ten tijde van het plegen van het feit.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan [verdachte] de
hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 400,00 te
vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2020 tot de dag van
volledige betaling. Als door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling omdat [verdachte] nog minderjarig was ten tijde van het plegen van het feit
Als [verdachte] aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de
andere.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Materiële schade
Uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer 1] in totaal een bedrag van € 400,00 heeft afgestaan aan [medeverdachte] . Nu benadeelde dit bedrag niet aan [verdachte] maar aan [medeverdachte] , heeft afgestaan, zal de rechtbank benadeelde [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de materieel gevorderde schadevergoeding.
Immateriële schade:
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder
andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon.
Afpersing zoals zich in onderhavig geval heeft voorgedaan vormt een ernstige inbreuk op de
lichamelijke en psychische integriteit en als algemene ervaringsregel kan worden
aangenomen dat dit leidt tot (ernstige) psychische gevolgen. Naar het oordeel van de
rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met
betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg
van het bewezenverklaarde handelen van [verdachte] .
[slachtoffer 1] heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank
vindt – mede gelet op bedragen die in andere zaken worden toegekend – een bedrag van
€ 400,00 billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade dan ook hoofdelijk tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2020 tot de dag van volledige betaling. met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank [verdachte] veroordelen tot
vergoeding van de door [slachtoffer 1] gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan [verdachte] de
hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 400,00 te
vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2020 tot de dag van
volledige betaling. Als door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling omdat [verdachte] nog minderjarig was ten tijde van het plegen van het feit.
Als [verdachte] aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de
andere.