ECLI:NL:RBMNE:2022:584

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
1632774520
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing van slachtoffers door minderjarige verdachte in vereniging met anderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die ervan beschuldigd werd in vereniging met anderen slachtoffers te hebben afgeperst. De tenlastelegging betrof het dwingen van de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], tot het afgeven van geldbedragen onder bedreiging met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, de slachtoffers heeft bedreigd en gedwongen om in totaal ongeveer 820 euro af te geven. De rechtbank heeft het feit wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij de betrokkenheid van de verdachte bij de afgifte van geldbedragen is vastgesteld in de periode van 27 november 2020 tot en met 2 december 2020.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, met de mogelijkheid tot omzetting in jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk heeft gesteld voor de materiële en immateriële schade die de slachtoffers hebben geleden als gevolg van de afpersing. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf de datum van de feiten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte, die als first offender wordt beschouwd. De rechtbank heeft benadrukt dat de afpersing een ernstige inbreuk op de veiligheid van de slachtoffers heeft veroorzaakt en dat dergelijk gedrag niet getolereerd kan worden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/327745-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 september 2021 en 24 december 2021. [verdachte] was bij deze zittingen aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Omdat [verdachte] ten tijde van het ten laste gelegde feit minderjarig was, heeft de behandeling van de zaak achter gesloten deuren plaatsgevonden. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 14 januari 2022, waarna de rechtbank meteen uitspraak heeft gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsvrouw mr. P. van der Geest naar voren hebben gebracht. Daarnaast was op zitting aanwezig de heer S. Hafsi , medewerker van SAVE.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte] ervan dat hij:
tussen 27 november 2020 en 24 december 2020 in Zeist samen met anderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (onder bedreiging) met geweld heeft gedwongen tot het afgeven van meerdere geldbedragen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er sprake was van een zodanig samenwerkingsverband tussen [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] , (in wiens zaak de rechtbank Midden Nederland op 19 augustus uitspraak deed, ECLI: 2021:3893) dat medeplegen bewezen kan worden. [verdachte] hanteerde dezelfde werkwijze als [medeverdachte] . Net als [medeverdachte] stelde [verdachte] de beide aangevers verantwoordelijk voor het kwijtraken van drugs. Om dit ‘verlies’ te compenseren moesten de beide aangevers geldbedragen aan [verdachte] afgeven. [verdachte] kon daardoor meeliften op de leidende rol van [medeverdachte] , zoals die uit het onderzoek naar [medeverdachte] naar voren kwam. De officier van justitie hecht weinig waarde aan de gewijzigde verklaringen van aangevers, waarin zij aangeven dat zij [medeverdachte] ten onrechte beschuldigd zouden hebben in hun eerste verklaring. Er zijn voldoende aanwijzingen dat de broer van [medeverdachte] druk heeft uitgeoefend op de aangevers om hun verklaringen te wijzigen, dan wel in te trekken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de beoordeling van het handelen van [verdachte] de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zoals afgelegd op 24 december 2020, als uitgangspunt moeten worden genomen. Uit die aangiften volgt dat [verdachte] de beide aangevers samen met zijn neef [medeverdachte 1] heeft bedreigd waarna er geld is afgegeven. Uit de verklaringen van aangevers blijkt ook dat [verdachte] niet meer in beeld is als er over de bedreigingen van [medeverdachte] wordt gesproken. De raadsvrouw voert aan dat het handelen van medeverdachte [medeverdachte] , [verdachte] niet verweten kan worden. [verdachte] zou tot 3 december 2020 contact hebben gezocht met aangevers en hebben gesproken over geld, daarna spreken beide aangevers alleen over [medeverdachte] en andere jongens en is [verdachte] niet meer in beeld. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de bewezenverklaarde periode te verkorten, namelijk van 28 november 2020 tot en met 2 december 2020. Daarom verzoekt de raadsvrouw [verdachte] partieel vrij te spreken van de laatste twee gedachtestreepjes.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring [1]
Het feit is door [verdachte] begaan. [verdachte] heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 24 december 2021 [2] ;
- de aangifte van [slachtoffer 2] [3] ;
- de aangifte van [slachtoffer 1] [4] .
Bewijsoverwegingen
Uit het dossier blijkt dat aangever [slachtoffer 2] op 29 november een bedrag van € 820,00 pint en dit geldbedrag gedwongen afgeeft. Aangever [slachtoffer 2] verklaart dat hij deel van dit afgestane geldbedrag, te weten € 200,00, voor aangever [slachtoffer 1] heeft voorgeschoten omdat aangever [slachtoffer 1] op dat moment geen geld had. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet alleen aangever [slachtoffer 2] , maar ook aangever [slachtoffer 1] op 29 november 2020 door [verdachte] en [medeverdachte 1] onder bedreiging met geweld is gedwongen tot afgifte van een geldbedrag.
Partiële vrijspraak
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een kortere periode dan is ten laste gelegd, te weten de periode van 27 november 2020 tot en met 2 december 2020. De rechtbank is van oordeel dat de betrokkenheid van [verdachte] bij de afgifte van geldbedragen na 2 december niet kan worden vastgesteld. Op 3 december 2020 is er weliswaar nog een bedrag betaald aan [medeverdachte] , maar uit het dossier blijkt niet dat verdachte hierbij betrokken is geweest. In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . De latere verklaringen van aangevers dat ook het geld van 3 december 2020 bedoeld was voor verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] , worden door de rechtbank als onbetrouwbaar ter zijde geschoven nu in het dossier aanwijzingen bestaan dat aangevers geld is beloofd om hun verklaringen aan te passen.
Gelet op vorenstaande wordt verdachte vrijgesproken van de laatste 4 gedachtestreepjes van de tenlastelegging nu deze gedragingen of buiten de bewezenverklaarde periode vallen of niet tot de afgifte van enig geldbedrag hebben geleid.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 27 november 2020 tot en met 2 december 2020 te Zeist, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) 820 euro dat geheel aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toebehoorde, immers hebben verdachte en zijn mededader,
- die [slachtoffer 2] opgebeld en gezegd dat hij naar ‘het hok’ moest komen en
- die [slachtoffer 1] opgezocht bij zijn (flat)woning en
- tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezegd dat “zij een probleem hadden als de hasj niet voor 15:00 uur terug zou zijn” en – zakelijk weergegeven – dat zij verantwoordelijk waren voor het kwijtraken van de hasj en
- tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedreigd dat er geld betaald moest worden en gezegd
– zakelijk weergegeven - dat er dingen zouden gebeuren als ze niet zouden betalen en
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezegd: “of je wilt je ouders er buiten laten en het nu zelf oplossen met ons. Dan gaan we niet met de eigenaar naar je ouders. Je kunt nu ons zelf geld betalen”, en
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij naar een pinautomaat moest rijden en (vervolgens) bij de pinautomaat gezegd – zakelijk weergegeven – dat hij geen smoesjes moest verzinnen en gewoon geld moest opnemen en betalen en
- via snap chat aan die [slachtoffer 2] meerdere berichten gestuurd met de woorden: “luister morgen 425€ Als dat niet zo is heb je een probleem. Die blok van mij 425. Nahom op mij moeder ik ben met [medeverdachte] ” en “Ey bro ik pak jou morgen ik neuk jou kkr kkr kkr hard abro. Je gaat sws zien je gaat hele harde klappe krijgen als ik je pak. Wacht Maar”.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het zorgelijk [verdachte] verder te laten gaan zonder enige vorm van toezicht of begeleiding. Anderzijds voelt de officier van justitie niet de vrijheid om tegen het advies van de heer Hafsi in, zoals toegelicht ter zitting, bijzondere voorwaarden op te leggen met in het achterhoofd de (grote) kans op het falen en het overtreden van de voorwaarden. Dit mede gezien het verloop van de schorsing. De officier van justitie wijkt vanwege het recidive en het stroeve verloop van het toezicht gedurende de schorsing af van de richtlijn in het nadeel van [verdachte] .
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 67 dagen, met aftrek van het voorarrest;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 30 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht aan [verdachte] een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen die gelijk te stellen is met het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
[verdachte] heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het afpersen van twee personen. Aangevers moesten, ter compensatie van zogenaamd verdwenen hasj, een geldbedrag aan [verdachte] en zijn mededader afgeven. Daartoe heeft [verdachte] samen zijn mededader, meerdere keren dreigementen geuit en gedreigd geweld te gebruiken als aangevers dit geldbedrag niet op tijd zouden betalen. Aangevers vreesden ervoor dat [verdachte] en zijn mededader hun dreigementen daadwerkelijk zouden uitvoeren, waardoor zij uiteindelijk geld aan hen hebben afgestaan.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] en zijn mededader door zo te handelen, de aangevers op een intimiderende en angstaanjagende manier onder druk hebben gezet. Met dit handelen is ernstig inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van de slachtoffers. [verdachte] heeft enkel financieel gewin voor ogen gehad en niet nagedacht over de gevolgen voor de aangevers. De aangevers hebben aangegeven bang te zijn geworden door de bedreigingen en intimidaties; zij voelden zich niet meer veilig op straat. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Dit rekent de rechtbank [verdachte] aan.
De persoon van [verdachte]
Uit het strafblad van [verdachte] blijkt dat hij voorafgaand aan de afpersing niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit. [verdachte] is dus een first offender. Dit heeft geen invloed op de straf. Uit het strafblad d.d. 27 november 2021 blijkt dat [verdachte] na het bewezenverklaarde op 17 december 2020 is veroordeeld voor een straatroof tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
[verdachte] was met ingang van 9 februari 2021 geschorst uit de voorlopige hechtenis, maar de schorsing werd op 21 mei 2021 opgeheven omdat [verdachte] (onder andere) niet meewerkte aan het ITB Harde Kern plan. [verdachte] is vervolgens met ingang van 14 juni 2021 opnieuw geschorst uit de voorlopige hechtenis. Tijdens de inhoudelijke behandeling op 17 september 2021 heeft de heer Hafsi verzocht de zaak aan te houden, omdat hij zich anders genoodzaakt zag een negatief advies over [verdachte] uit te brengen. Hij wilde [verdachte] nog één kans geven. Ter terechtzitting van 24 december 2021 bleek dat [verdachte] deze kans niet heeft aangegrepen. De heer Hafsi geeft ter zitting op 24 december 2021 aan dat de visie van SAVE inmiddels is dat aanvullende begeleiding of maatregelen voor [verdachte] niet zinvol zijn vanuit SAVE, dit is een gepasseerd station. [verdachte] is inmiddels 18 jaar en moet zichzelf nu redden. Er wordt ook geen inhoud meer gegeven aan de schorsingsvoorwaarden, nu het toezicht door SAVE is terug gemeld.
De rechtbank heeft op de zitting van 24 december 2021 – na de officier van justitie daarover te hebben gehoord – het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis opgeheven.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf onder meer acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor minderjarigen. Bij een afpersing geldt als vertrekpunt een taakstraf van 60 uren, dan wel een (dienovereenkomstige) jeugddetentie. Daarbij wordt uitgegaan van één slachtoffer en een verdachte die het feit alleen pleegt. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat [verdachte] twee aangevers heeft afgeperst en dat hij deze afpersingen samen met [medeverdachte 1] pleegde. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de volgende straf passend en geboden is: een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht (te weten 67 dagen, hetgeen omgerekend 134 uur werkstraf betreft).

9.BENADEELDE PARTIJ

Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 1.920,00. Dit bedrag bestaat uit € 1.070,00 materiële schade en € 850,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.250,00. Dit bedrag bestaat uit € 400,00 materiële schade en € 850,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De officier van justitie verzoekt de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot hetzelfde bedrag als in het vonnis van verdachte [medeverdachte] .
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De officier van justitie verzoekt de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot hetzelfde bedrag als in het vonnis van verdachte [medeverdachte] .
9.2
Het standpunt van de verdediging
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De raadsvrouw verzoekt primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren voor wat betreft de immaterieel gevorderde schade. Benadeelde [slachtoffer 2] is door [medeverdachte] en [verdachte] afgeperst. Nu niet is vast te stellen wie voor welk deel van de immateriële schade verantwoordelijk is, dient de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair voert de raadsvrouw aan dat de rol van [verdachte] kleiner is dan die van [medeverdachte] . Verder verzoekt de raadsvrouw de materieel gevorderde schade toe te wijzen tot een bedrag van € 820,00, dit is het deel dat benadeelde [slachtoffer 2] aan [verdachte] heeft afgestaan.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De raadsvrouw verzoekt primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren voor wat betreft de immaterieel gevorderde schadevergoeding, nu niet is vast te stellen wat de psychische schade van benadeelde [slachtoffer 1] is als gevolg van het handelen van [verdachte] . [slachtoffer 1] verklaart ook letterlijk dat hij veel banger werd nadat [medeverdachte] in beeld kwam. Daarnaast verzoekt de raadsvrouw de materieel gevorderde schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, nu dit bedrag door [slachtoffer 1] is afgestaan aan [medeverdachte] en niet aan [verdachte] .
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Materiële schade
Uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer 2] in totaal een bedrag van € 820,00 aan [verdachte] heeft afgestaan. De rechtbank is van oordeel dat die materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en dat [verdachte] aansprakelijk is voor die schade. De vordering tot vergoeding van de materiële schade wordt dan ook tot dat bedrag toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2020 tot de dag van volledige
betaling.
Immateriële schade:
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder
andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon.
Afpersing zoals zich in onderhavig geval heeft voorgedaan vormt een ernstige inbreuk op de
lichamelijke en psychische integriteit en als algemene ervaringsregel kan worden
aangenomen dat dit leidt tot (ernstige) psychische gevolgen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met
betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg
van het bewezenverklaarde handelen van [verdachte] .
[slachtoffer 2] heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank vindt – mede gelet op bedragen die in andere zaken worden toegekend – een bedrag van € 400,00
billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade dan ook tot dat
bedrag hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2020 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank [verdachte] veroordelen tot
vergoeding van de door [slachtoffer 2] gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan [verdachte] de
verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 820,00 te
vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2020 tot de dag van
volledige betaling. Als door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling omdat [verdachte] nog minderjarig was ten tijde van het plegen van het feit.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan [verdachte] de
hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 400,00 te
vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2020 tot de dag van
volledige betaling. Als door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling omdat [verdachte] nog minderjarig was ten tijde van het plegen van het feit
Als [verdachte] aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de
andere.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Materiële schade
Uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer 1] in totaal een bedrag van € 400,00 heeft afgestaan aan [medeverdachte] . Nu benadeelde dit bedrag niet aan [verdachte] maar aan [medeverdachte] , heeft afgestaan, zal de rechtbank benadeelde [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de materieel gevorderde schadevergoeding.
Immateriële schade:
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder
andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon.
Afpersing zoals zich in onderhavig geval heeft voorgedaan vormt een ernstige inbreuk op de
lichamelijke en psychische integriteit en als algemene ervaringsregel kan worden
aangenomen dat dit leidt tot (ernstige) psychische gevolgen. Naar het oordeel van de
rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met
betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg
van het bewezenverklaarde handelen van [verdachte] .
[slachtoffer 1] heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank
vindt – mede gelet op bedragen die in andere zaken worden toegekend – een bedrag van
€ 400,00 billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade dan ook hoofdelijk tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2020 tot de dag van volledige betaling. met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank [verdachte] veroordelen tot
vergoeding van de door [slachtoffer 1] gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan [verdachte] de
hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 400,00 te
vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2020 tot de dag van
volledige betaling. Als door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling omdat [verdachte] nog minderjarig was ten tijde van het plegen van het feit.
Als [verdachte] aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de
andere.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 80 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag (te weten 67 dagen, omgerekend is dat 134 uur werkstraf);
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.220,00, bestaande voor een bedrag van € 820,00 uit materiële schade en voor een bedrag van € 400,00 uit immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2020;
- veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling aan [slachtoffer 2] voor wat betreft het immateriële toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk en
bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 820,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2020, tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze verplichting aangevuld met 0 dagen gijzeling;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 400,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2020, tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze verplichting aangevuld met 0 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd
als hij of een ander op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden
begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 400,00, bestaande uit immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2020;
- veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling aan [slachtoffer 1] voor wat betreft het immateriële toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk en
bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 400,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2020, tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze verplichting aangevuld met 0 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd
als hij of een ander op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden
begroot op nihil.
.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. H.A. Gerritse en A. Scheper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 januari 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 27 november 2020 tot en met 24 december 2020 te Zeist, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) 820 euro en/of 250 euro en/of 20 euro en/of 250 euro en/of 400 euro, in elk geval enig goed en/of enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s),
- die [slachtoffer 2] opgebeld en/of gezegd dat hij naar ‘het hok’ moest komen en/of
- die [slachtoffer 1] opgezocht bij zijn (flat)woning en/of
- tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd dat “zij een probleem hadden als de hasj niet voor 15:00 uur terug zou zijn”, althans woorden van gelijke strekking en/of – zakelijk weergegeven – dat zij verantwoordelijk waren voor het kwijtraken van de hasj en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedreigd dat er geld betaald moest worden en gezegd – zakelijk weergegeven - dat er dingen zouden gebeuren als ze niet zouden betalen en/of
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd: “of je wilt je ouders er buiten laten en het nu zelf oplossen met ons. Dan gaan we niet met de eigenaar naar je ouders. Je kunt nu ons zelf geld betalen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij naar een pinautomaat moest rijden en/of (vervolgens) bij de
pinautomaat gezegd – zakelijk weergegeven – dat hij geen smoesjes moest verzinnen en gewoon geld moest opnemen en betalen en/of
- die [slachtoffer 2] bij de kraag gepakt en/of gezegd – zakelijk weergegeven – dat als zij naar de politie zouden gaan dat ze dan naar zijn ouders en huis zouden gaan en/of
- via snap chat aan die [slachtoffer 2] een of meerdere bericht(en) gestuurd met de woorden: “luister
morgen 425€ Als dat niet zo is heb je een probleem. Die blok van mij 425. Nahom op mij moeder ik ben met [medeverdachte] ” en/of “Ey bro ik pak jou morgen ik neuk jou kkr kkr kkr hard abro. Je gaat sws zien je gaat hele harde klappe krijgen als ik je pak. Wacht Maar” en/of “Sadd ik geef jou half uur om in centrum te zijn als je daar dan niet bent heb je een zieke probleem jou moeder gaat daar ook kapot van let maar op” en/of “Wat ziei die Wat Ah kk hoer. Die geld is van mij. Ik kom nu naar jou huis. Ik neuk jullie met ze alle” en/of “Ik ben er ong over 20 min. Met kipuh bij je osso” en/of “Je hebt sws problemen ben rond die 14:00 uur bij jou moeder thuis”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij die [slachtoffer 1] moest bellen en/of moest vertellen dat zij geld moesten betalen en/of - via snap chat aan die [slachtoffer 1] een of meerdere bericht(en) gestuurd met de woorden: “je kk leger Iedereen En screen dit ook. Dat je hasj in scooters laat Op mijn moeder ik ga naar je ouders met die hasj of naar sct Politie Geef nmmr van je broer als je balle hebt” en/of “Bro je houdt van negeren toch gaan we zien als ik je moeder pak je gaat eraan vriend Helemaal kapot ga je G” en/of
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer 1] gezegd: “ik sla je kankertanden naar beneden hier als het moet”
en/of gezegd – zakelijk weergegeven – dat hij hen nog moest betalen en dat hij het op korte
termijn moest fixen en/of
- ( dreigend) tegen die [slachtoffer 2] gezegd: “ik kan jou ook helemaal kapot slaan als ik zou willen. Maar dat doe ik niet, want jij bent mijn leeftijd niet”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of daarbij beweging te maken alsof iemand bij de keel werd gepakt en/of “Je gaat niet naar de politie. Je hebt al een paar zaken lopen en als je ooit mijn naam noemt naar de politie dan heb je grote problemen. Dan ga ik zitten en dan kom ik weer vrij en dan heb jij grote problemen. Je gaat maar naar je oom, je moeder, je tante of wie je maar wilt. Maar niet naar de politie.”
(Artikel art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 juni 2021, genaamd 3GZ20Water / MD3R020179 opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 222. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 24 december 2020, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 13-22.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 24 december 2020, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 44-47.