In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] Ltd. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Jong, vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. B. Sujecki, was gelegd. De gedaagde had van 2017 tot november 2021 advieswerkzaamheden verricht voor de eiseres en had een vordering ingediend op basis van onbetaalde facturen. De eiseres betwistte de vordering en stelde dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten, waardoor zij niet meer verplicht was om te betalen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiseres afgewezen, omdat niet summierlijk was aangetoond dat de vordering van de gedaagde ondeugdelijk was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de gedaagde bij handhaving van het beslag zwaarder woog dan het belang van de eiseres bij opheffing van het beslag. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die tot dat moment op € 1.692,00 waren begroot.