ECLI:NL:RBMNE:2022:583

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
C/16/534165 / KG ZA 22-37
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen een B.V. en een LTD

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] Ltd. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Jong, vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. B. Sujecki, was gelegd. De gedaagde had van 2017 tot november 2021 advieswerkzaamheden verricht voor de eiseres en had een vordering ingediend op basis van onbetaalde facturen. De eiseres betwistte de vordering en stelde dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten, waardoor zij niet meer verplicht was om te betalen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiseres afgewezen, omdat niet summierlijk was aangetoond dat de vordering van de gedaagde ondeugdelijk was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de gedaagde bij handhaving van het beslag zwaarder woog dan het belang van de eiseres bij opheffing van het beslag. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die tot dat moment op € 1.692,00 waren begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/534165 / KG ZA 22-37
Vonnis in kort geding van 22 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J. Jong te Zaandam,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
[gedaagde] LTD.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde,
advocaat mr. B. Sujecki te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] B.V. en [gedaagde] Ltd. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, inclusief producties 1-8
  • het herstelexploot van [eiseres] B.V., inclusief e-mailcorrespondentie hierover met de advocaat van [gedaagde] Ltd.
  • de akte overleggen producties van [gedaagde] Ltd., inclusief producties 1-19
  • de pleitnota van [eiseres] B.V.
  • de pleitnota van [gedaagde] Ltd..
1.2.
Op 8 februari 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Op de mondelinge behandeling is aan partijen kenbaar gemaakt dat het vonnis zal worden gewezen op 22 februari 2022.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde] Ltd. heeft van 2017 tot en met november 2021 advieswerkzaamheden verricht voor [eiseres] B.V. Hiertoe werd door partijen telkens een overeenkomst gesloten voor de duur van één jaar. De laatste overeenkomst tussen partijen (hierna: 'de overeenkomst’) dateert van 4 januari 2021. In deze overeenkomst is bepaald dat [gedaagde] Ltd. haar werkzaamheden per uur zal factureren aan [eiseres] B.V. [eiseres] B.V. heeft de overeenkomst op 30 november 2021 opgezegd. Nadien heeft [gedaagde] Ltd. geen werkzaamheden meer verricht voor [eiseres] B.V. Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst inmiddels is geëindigd.
2.2.
[eiseres] B.V. heeft op 30 november 2021 aan [gedaagde] Ltd. kenbaar gemaakt de facturen van [gedaagde] Ltd. over de maanden mei 2021 tot en met november 2021 niet te willen betalen. Volgens [eiseres] B.V. zijn deze facturen namelijk onjuist, omdat [gedaagde] Ltd. meer uren heeft gefactureerd dan zij heeft gewerkt.
2.3.
In december 2021 hebben partijen overleg gevoerd over de beëindiging van de overeenkomst en de financiële afwikkeling hiervan. Volgens [eiseres] B.V. heeft dit overleg geleid tot de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst op 9 december 2021 (hierna: ‘de vaststellingsovereenkomst’), waarin partijen het door [eiseres] B.V. aan [gedaagde] Ltd. te betalen bedrag tegen finale kwijting hebben vastgelegd. Dit betekent dat [eiseres] B.V. de onbetaald gebleven facturen niet meer hoeft te betalen.
Volgens [gedaagde] Ltd. is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. [gedaagde] Ltd. stelt zich dan ook op het standpunt dat [eiseres] B.V. de onbetaalde facturen alsnog moet betalen.
2.4.
[gedaagde] Ltd. heeft op 24 januari 2022 aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om repeterend verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van [eiseres] B.V. onder ABN AMRO Bank N.V. Op 25 januari 2022 is dit beslagverlof verleend, waarbij de beslagvordering is begroot op € 114.748,72. Op 28 januari 2022 is vervolgens het beslag gelegd.
De vordering
2.5.
[eiseres] B.V. vordert de opheffing van het beslag en daarnaast een verbod om uit krachte van hetzelfde beslagverlof nogmaals beslag te leggen onder ABN AMRO Bank N.V. Volgens [eiseres] B.V. is de vordering van [gedaagde] Ltd. namelijk ondeugdelijk. Daarnaast stelt [eiseres] B.V. dat de continuïteit van haar bedrijfsvoering door het beslag onder druk staat en dat haar belang bij opheffing van het beslag daarom zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] Ltd. bij handhaving van het beslag.

3.De beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter wijst de vordering af. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Het toetsingskader
3.2.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481).
3.3.
Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
Deugdelijkheid van de vordering
3.4.
Voor opheffing van het beslag is dus nodig dat summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de vordering van [gedaagde] Ltd. Hiertoe heeft [eiseres] B.V. aangevoerd dat er tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, die in de plaats is getreden van de overeenkomst waar [gedaagde] Ltd. haar vordering op baseert. Ter onderbouwing van haar stelling dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, wijst [eiseres] B.V. op de e-mailcorrespondentie die zij als producties 6, 7 en 8 bij de dagvaarding in het geding heeft gebracht. Volgens [eiseres] B.V. blijkt uit het e-mailbericht van 9 december 2021 om 23:33 uur van [gedaagde] Ltd. aan [eiseres] B.V. dat [gedaagde] Ltd. de door [eiseres] B.V. voorgestelde vaststellingsovereenkomst ten minste op hoofdlijnen heeft aanvaard.
3.5.
[gedaagde] Ltd. betwist dat zij het aanbod van [eiseres] B.V. heeft aanvaard. [gedaagde] Ltd. motiveert deze betwisting door te wijzen op de e-mailcorrespondentie die is opgenomen in productie 20 bij haar beslagrekest. Hieruit blijkt dat [gedaagde] Ltd. op 9 december 2021 om 14:19 uur per e-mail aan [eiseres] B.V. te kennen heeft gegeven dat [gedaagde] Ltd. eerst haar advocaat wilde raadplegen, alvorens in te kunnen stemmen met de door [eiseres] B.V. voorgestelde vaststellingsovereenkomst.
3.6.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Het ligt in de eerste plaats op de weg van [eiseres] B.V. om aannemelijk te maken dat de vordering van [gedaagde] Ltd. ondeugdelijk is. Gelet op het voorgaande is [eiseres] B.V. daar niet in geslaagd. De voorzieningenrechter acht het namelijk niet onaannemelijk dat in de bodemzaak wordt geoordeeld dat géén vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, of dat de vaststellingsovereenkomst slechts tot stand is gekomen onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring van [gedaagde] Ltd. na raadpleging van haar advocaat Daarbij speelt een rol dat [eiseres] B.V. nog niet heeft voldaan aan de in de vaststellingsovereenkomst vastgelegde betalingsverplichting, naar eigen zeggen omdat er eerst nog bepaalde kwesties geregeld moesten worden aan de zijde van [gedaagde] Ltd. De voorzieningenrechter leidt daaruit af dat [eiseres] B.V. zelf óók vindt dat er nog onvoldoende overeenstemming was bereikt om uitvoering te geven aan de vaststellingsovereenkomst.
3.7.
Er is dus niet summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van het door [gedaagde] Ltd. ingeroepen recht.
De belangenafweging
3.8.
Om tot een beslissing te komen, zal de voorzieningenrechter ook nog een afweging moeten maken tussen het belang van [eiseres] B.V. bij opheffing van het beslag en het belang van [gedaagde] Ltd. bij handhaving van het beslag. Hierover overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
3.9.
[eiseres] B.V. stelt dat het beslag de continuïteit van haar bedrijfsvoering onder druk zet. Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] B.V. verklaard dat haar gemiddelde jaaromzet ongeveer € 1,1 miljoen bedraagt, terwijl haar vaste lasten ongeveer € 68.000,00 per maand bedragen, oftewel € 816.000,00 per jaar. [gedaagde] Ltd. heeft verklaard dat er naast deze vaste lasten nog een schuld is bij de belastingdienst, maar zij heeft niet aangegeven hoe hoog deze schuld is. De voorzieningenrechter constateert dat er na aftrek van de vaste lasten nog ongeveer
€ 300.000,00 van de te verwachten jaaromzet resteert voor het bekostigen van de overige uitgaven. Daarnaast is er na het beslag nog ongeveer € 100.000,00 vrij beschikbaar op de bankrekening van [eiseres] B.V. bij ABN AMRO Bank N.V. De voorzieningenrechter acht het daarom niet aannemelijk dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van [eiseres] B.V. op korte termijn in gevaar zal komen door het beslag.
3.10.
Daar staat tegenover dat [gedaagde] Ltd. bij opheffing van het beslag het risico loopt dat [eiseres] B.V. geen verhaal biedt voor haar eventuele vordering. [eiseres] B.V. heeft op de mondelinge behandeling immers verklaard dat zij de voorziening die zij aanhield met het oog op verwachte betalingen aan [gedaagde] Ltd. inmiddels voor andere zaken heeft aangewend. Daarnaast heeft [eiseres] B.V. verklaard niet in staat te zijn om vervangende zekerheid te stellen.
3.11.
Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat het belang van [gedaagde] Ltd. bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] B.V. bij opheffing van het beslag. De vorderingen van [eiseres] B.V. moeten daarom worden afgewezen.
De proceskosten
3.12.
[eiseres] B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] Ltd. worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00(factor 1,0 x tarief € 1.016,00)
Totaal € 1.692,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] B.V. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] Ltd. tot op heden begroot op € 1.692,00,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2022.