ECLI:NL:RBMNE:2022:5819

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
10026736 UE VERZ 22-238 MT/48380
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over rechtsgeldigheid arbeidsovereenkomst en loonbetaling tussen fractiemedewerker en politieke partij

In deze zaak is [verzoeker], een fractiemedewerker bij de politieke partij [verweerder], in dienst getreden op 1 april 2021. Op 19 mei 2022 heeft hij een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden gekregen, waarover discussie is ontstaan, met name over de rechtsgeldigheid van deze overeenkomst en de verplichtingen van de werkgever met betrekking tot loonbetalingen. De kantonrechter heeft op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat de nieuwe arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is en dat [verweerder] verplicht is om [verzoeker] het afgesproken salaris van € 670,66 bruto per maand te betalen, inclusief 8% vakantietoeslag, totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd is. Tevens werd [verweerder] veroordeeld om [verzoeker] toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden en zich in te spannen voor zijn benoeming als commissielid van de commissie [commissie]. De rechter heeft ook geoordeeld dat [verweerder] deugdelijke salarisspecificaties moet verstrekken en dat wettelijke verhogingen en rente over het achterstallige salaris verschuldigd zijn. De kantonrechter heeft de proceskosten voor [verzoeker] toegewezen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10026736 UE VERZ 22-238 MT/48380
Beschikking van 7 oktober 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E. Weijer,
tegen:
de stichting
[verweerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. F.R. Boelhouwer.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met producties;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de aanvullende producties van [verzoeker] ;
  • de aanvullende producties van [verweerder] ;
  • de wijziging van verzoek.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 9 september 2022. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden.
1.3.
Tijdens deze mondelinge behandeling heeft [verzoeker] spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
1.4.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] is een politieke partij. De partij heeft vijf fractiemedewerkers in dienst, waaronder [verzoeker] . De fractievoorzitter [verweerder] is de heer [A] (hierna: [A] ).
2.2.
[verzoeker] , geboren op [1976] , is sinds 1 april 2021 in dienst van [verweerder] , als fractiemedewerker. Deze arbeidsovereenkomst liep tot 16 maart 2022. Het loon van [verzoeker] bedroeg € 336,96 bruto per maand bij een 8-urige werkweek (inclusief 8% vakantietoeslag).
2.3.
Als fractiemedewerker was [verzoeker] verantwoordelijk voor de portefeuilles: [portefeuilles] . Tevens nam [verzoeker] als commissielid deel aan de commissie [commissie] .
2.4.
Op 19 mei 2022 is aan [verzoeker] en vier collega’s, onder andere mevrouw [B] , een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden.
2.5.
In de op 19 mei 2022 door [verzoeker] ondertekende arbeidsovereenkomst is onder andere het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 1. Aanvang en duur
Deze overeenkomst gaat in op 1 april 2022 en is aangegaan voorbepaaldetijd van 12 maanden. Deze arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op 1 april 2023 (laatste werkdag) zonder dat opzegging is vereist. Beide partijen zijn gerechtigd deze arbeidsovereenkomst tussentijds te beëindigen, mits een opzegtermijn van 1 maand in acht wordt genomen.
Artikel 2. Functie, taak en standplaats
(…)
De werkzaamheden die bij deze functie horen zijn alle werkzaamheden alle werkzaamheden die door of namens Werkgever in redelijkheid kunnen worden opgedragen en met de organisatie van werkgever in verband staan, waaronder het voorbereiden van fractievergaderingen, communicatiewerkzaamheden, alsmede allerhande commissiewerkzaamheden.
Het is werknemer niet toegestaan om zonder toestemming van Werkgever (betaalde of onbetaalde) nevenactiviteiten te verrichten, tenzij Werkgever aantoont dat de uitoefening daarvan de belangen van Werkgever op geen enkele wijze kan schaden.
Artikel 3. Werktijden
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor 12 uur per week. De tijden waarop wordt gewerkt worden door Werkgever tijdig aangegeven, waarbij Werknemer zich ermee akkoord verklaart dat de werkzaamheden, gezien de aard van de politiek bestuurlijke omgeving waarin de werkzaamheden verricht worden, niet altijd goed gepland kunnen worden. Werknemer realiseert zich dat de aard van de werkzaamheden eveneens met zich mee brengt dat overwerk tot de mogelijkheden behoort en dat dit niet apart wordt vergoed doch reeds zit inbegrepen bij het overeengekomen loon.
Artikel 4. Salaris en vakantietoeslag
Het bruto salaris van Werknemer bedraagt € 670,66 maand bij een 12-urige werkweek (inclusief 8% vakantietoeslag). De vakantietoeslag zal conform afspraak, maandelijks worden uitgekeerd, bovenop het salaris. Het maandsalaris wordt rond de 24e van iedere kalendermaand overgemaakt op bankrekeningnummer (…), onder aftrek van de wettelijke verplichte alsmede overeengekomen inhoudingen.
Er is geen sprake van reiskostenvergoeding.
Artikel 5. Vakantie
Bij een dienstverband van 12 uur per week heeft Werknemer per gewerkte periode van 12 maanden recht op 6 vakantiedagen (48). De vakantieduur wordt vastgesteld naar evenredigheid van het door Werknemer gewerkte uren.
Indien tussen partijen geen overeenstemming wordt bereikt omtrent de data van vakantie, stelt Werkgever die data eenzijdig vast. In verband met de aard van de werkzaamheden van Werkgever neemt Werknemer de vakantiedagen steeds op in de periode van politiek reces. Werknemer is daarmee bekend en garandeert dit te doen. Werknemer realiseert zich dat aldus daarnaast geen vakantiedagen meer over zijn om buiten perioden van reces vakantie op te nemen.
(…)”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
als voorlopige voorziening
bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [verweerder] te
veroordelen tot:
betaling aan [verzoeker] van het salaris over de periode van 16 maart 2022 tot 1 april 2022 ad € 196,08 inclusief 8% vakantiebijslag;
betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 670,66 bruto per maand inclusief 8% vakantiebijslag vanaf 1 april 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
betaling aan [verzoeker] van de vergadertoeslag van € 179,00 bruto per maand vanaf 1 april 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
het binnen 24 uur na betekening van de ten deze te wijzen beschikking toelaten van [verzoeker] tot de overeengekomen werkzaamheden tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [verweerder] na betekening van deze beschikking in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
het binnen 48 uur na betekening van de ten deze te wijzen beschikking zich ertoe in te spannen dat [verzoeker] door de gemeente Utrecht wordt beëdigd als commissielid van de commissie [commissie] , zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [verweerder] na betekening van deze beschikking in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
in de kosten van de voorlopige voorzieningenprocedure;
en verder
primair
I. te verklaren voor recht dat partijen op 19 mei 2022 een nieuwe dan wel gewijzigde arbeidsovereenkomst zijn aangegaan en dat deze nog voortduurt;
II. te verklaren voor recht dat partijen overeengekomen zijn dat [verweerder] [verzoeker] in de maanden waarin er geen commissievergaderingen plaatsvinden een vergoeding betaalt van € 179,00 bruto;
III. [verweerder] te veroordelen [verzoeker] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. het salaris van € 670,66 bruto per maand inclusief 8% vakantiebijslag, over de periode vanaf 16 maart 2022 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd zal zijn;
b. de vergadertoeslag van april, juli en augustus 2022 van € 537,00 bruto;
c. een schadevergoeding van € 1.611,00;
d. de maximale wettelijke verhoging over het onder III sub a en b verzochte wegens vertraging van het aan [verzoeker] toekomende loon ex art. 7:625 BW;
e. de buitengerechtelijke incassokosten van € 430,51 inclusief btw;
f. de wettelijke rente over de onder III sub a, b, c en d genoemde verzoeken vanaf het opeisbaar worden tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [verweerder] te veroordelen [verzoeker] binnen 24 uur na betekening van de te wijzen beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [verweerder] na betekening van deze beschikking in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen, althans een door U E.A. in goede justitie te bepalen dwangsom;
V. [verweerder] te veroordelen om zich binnen 48 uur na betekening van de ten deze te wijzen beschikking in te spannen om [verzoeker] te laten beëdigen als commissielid van de commissie [commissie] , zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [verweerder] na betekening van deze beschikking in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
Subsidiair
VI. te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst van 1 april 2021 op 16 maart 2022 stilzwijgend is voortgezet en niet is beëindigd;
VII. te verklaren voor recht dat partijen overeengekomen zijn dat [verweerder] [verzoeker] in de maanden waarin er geen commissievergaderingen plaatsvinden een vergoeding betaalt van € 179,00 bruto;
VIII. [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. het salaris van € 372,90 bruto per maand inclusief 8% vakantiebijslag over de periode van 16 maart 2022 tot 1 juli 2022;
b. het salaris van € 379,64 bruto per maand inclusief 8% vakantiebijslag over de periode vanaf 1 juli 2022 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd zal zijn;
c. de vergadertoeslag van april, juli en augustus 2022 van € 537,00 bruto;
d. een schadevergoeding van € 1.611,00;
e. de maximale wettelijke verhoging over het onder VIII sub a, b en c verzochte wegens vertraging van het aan [verzoeker] toekomende loon ex art. 7:625 BW;
f. de buitengerechtelijke incassokosten van € 430,51 incluis btw;
g. de wettelijke rente over de onder VIII sub a, b, c, d en e genoemde verzoeken vanaf het opeisbaar worden tot aan de dag der algehele voldoening;
IX. [verweerder] te veroordelen [verzoeker] binnen 24 uur na betekening van de te wijzen beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [verweerder] na betekening van deze beschikking in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
X. [verweerder] te veroordelen om zich binnen 48 uur na betekening van de ten deze te wijzen beschikking in te spannen om [verzoeker] te laten beëdigen als commissielid van de commissie [commissie] , zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [verweerder] na betekening van deze beschikking in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
Meer subsidiair
XI. De opzegging te vernietigen;
XII. [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. het overeengekomen salaris inclusief 8% vakantiebijslag over de periode vanaf 16 maart 2022 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd zal zijn;
b. de vergadertoeslag van april, juli en augustus 2022 van € 537,00 bruto;
c. een schadevergoeding van € 1.611,00;
d. de maximale wettelijke verhoging over het onder XII sub a en b verzochte wegens vertraging van het aan [verzoeker] toekomende loon ex art. 7:625 BW;
e. de buitengerechtelijke incassokosten van € 430,51 incluis btw;
f. de wettelijke rente over de onder XII sub a, b, c en d genoemde verzoeken vanaf het opeisbaar worden tot aan de dag der algehele voldoening;
XIII. [verweerder] te veroordelen [verzoeker] binnen 24 uur na betekening van de te wijzen beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [verweerder] na betekening van deze beschikking in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
XIV. [verweerder] te veroordelen om zich binnen 48 uur na betekening van de ten deze te wijzen beschikking in te spannen om [verzoeker] te laten beëdigen als commissielid van de Commissie [commissie] , zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [verweerder] na betekening van deze beschikking in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
Meer meer subsidiair
XV. voor het geval wordt geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst op 2 juni 2022 is geëindigd door een rechtsgeldig ontslag, [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. het salaris over de periode van 16 maart 2022 tot en met 2j uni 2022 van
€ 911,57 bruto inclusief 8% vakantiebijslag;
b. de openstaande vakantie-uren van € 706,80 bruto;
c. de vergadertoeslag van april 2022 van € 179,00 bruto;
d. een schadevergoeding van € 358,00;
e. de maximale wettelijke verhoging over het onder XV sub a en b verzochte wegens vertraging van het aan [verzoeker] toekomende loon ex art. 7:625 BW;
f. de wettelijke transitievergoeding van € 106,15 bruto;
g. de buitengerechtelijke incassokosten van € 430,51 incluis btw;
h. de wettelijke rente over de onder XV sub a, b, c, d, e en f genoemde verzoeken vanaf het opeisbaar worden tot aan de dag der algehele voldoening;
Primair, subsidiair, meer subsidiair en meer meer subsidiair
XVI. [verweerder] te veroordelen binnen veertien dagen na betekening van de ten deze te wijzen beschikking over te gaan tot het verstrekken van correcte salarisspecificaties over de periode vanaf 16 maart 2022 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd zal zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 75,00 voor iedere dag dat [verweerder] na betekening van de beschikking in gebreke blijft deze te verstrekken;
XVII. [verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen het salaris van gemachtigde, de verschotten en de nakosten (overeenkomstig het hiervoor geldende liquidatietarief), indien en voor zover [verweerder] niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twee dagen na betekening van de ten deze te wijzen beschikking, aan de beschikking heeft voldaan.
3.2.
[verweerder] voert gemotiveerd verweer tegen de verzoeken en concludeert tot afwijzing van het verzochte.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
4.1.
[verzoeker] is op 1 april 2021 als fractiemedewerker bij [verweerder] in dienst getreden. Vervolgens is op 19 mei 2022 aan [verzoeker] een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden. In deze arbeidsovereenkomst is een nevenwerkzaamhedenbeding opgenomen waarover tussen partijen discussie is ontstaan. Het gaat in deze zaak om de vraag of deze arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerder] rechtsgeldig is en of [verweerder] op grond van deze overeenkomst (of het bepaalde in artikel 7:668 BW) nog loon aan [verzoeker] verschuldigd is. Daarnaast moet onder andere worden beoordeeld of [verweerder] gehouden kan worden (zich in te spannen) tot het laten benoemen/beëdigen benoemen van [verzoeker] als lid van de commissie [commissie] , en of [verweerder] een vergoeding aan [verzoeker] verschuldigd is voor het bijwonen van commissievergaderingen door [verzoeker] .
De arbeidsovereenkomst van 19 mei 2022
4.2.
[verzoeker] stelt dat op 19 mei 2022 tussen partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen met ingang van 1 april 2022. [verweerder] betwist dit. Zij voert aan dat zij op 19 mei 2022 een nieuwe arbeidsovereenkomst aan [verzoeker] heeft aangeboden, maar dat [verzoeker] dit aanbod niet onvoorwaardelijk heeft aanvaard. [verzoeker] was het namelijk volgens haar niet eens met het nevenwerkzaamhedenbeding en heeft door dit beding, artikel 2 lid 3 (overweging 2.3.), een kras gezet. Omdat de bepaling voor [verweerder] een wezenlijk onderdeel van de aangeboden arbeidsovereenkomst vormde, is door de niet aanvaarding ervan geen wilsovereenstemming bereikt over een nieuwe arbeidsovereenkomst.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter faalt dit verweer op grond van het volgende.
Niet in geschil is dat [verzoeker] tijdens het gesprek tussen partijen in de fractiekamer van [verweerder] op 19 mei 2022 de arbeidsovereenkomst (productie 2 bij verweerschrift) heeft ondertekend en dat hij daarna de arbeidsovereenkomst niet meer onder ogen heeft gezien. Als [verzoeker] een kras heeft gezet door het nevenwerkzaamhedenbeding moet dit dus op 19 mei 2022 zijn gebeurd. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak heeft [verzoeker] uitdrukkelijk verklaard geen kras door de betreffende bepaling te hebben gezet. [A] heeft bij de mondelinge behandeling namens [verweerder] verklaard geen actieve herinneringen te hebben aan het moment van ondertekenen van de arbeidsovereenkomst door [verzoeker] . De kantonrechter leidt hieruit af dat [A] niet (meer) weet of [verzoeker] al dan niet een kras door het nevenwerkzaamhedenbeding heeft gezet. Dat maakt dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling dat [verzoeker] op 19 mei 2022 niet onvoorwaardelijk akkoord is gegaan met de hem aangeboden arbeidsovereenkomst. Weliswaar heeft [A] tijdens de mondelinge behandeling nog verklaard dat mevrouw [C] wel heeft gezien dat [verzoeker] de kras door het beding heeft gezet, maar deze stelling is nieuw en onvoldoende onderbouwd. Uit niets blijkt namelijk dat [C] bij het betreffende gesprek aanwezig is geweest en wat ze dan heeft gezien en hoe dat is gegaan. Van [verweerder] had mogen worden verwacht dat zij dit aspect deugdelijk had onderbouwd, omdat zij zich op de gevolgen van het doorkrassen van het nevenwerkzaamhedenbeding beroept, zeker als [C] de enige getuige van het voorval zou zijn. In het dossier bevindt zich wel een verklaring van [C] , maar niet op dit punt. Dat maakt dat er vooralsnog geen aanknopingspunten zijn voor de stellingen van [verweerder] . Een concreet bewijsaanbod is niet gedaan, dus concludeert de kantonrechter dat zij het verweer van [verweerder] op dit punt als onvoldoende onderbouwd en onaannemelijk mag passeren.
Te weinig ontvangen salaris
4.4.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond gaat de kantonrechter er van uit dat partijen met ingang van 1 april 2022 een nieuwe arbeidsovereenkomst zijn aangegaan en dat deze van rechtswege eindigt op 1 april 2023. Het loon van [verzoeker] bedraagt volgens de getekende arbeidsovereenkomst € 670,66 bruto per maand bij een 12-urige werkweek (inclusief 8% vakantietoeslag). [verweerder] zal worden veroordeeld tot het maandelijks betalen van dit bedrag totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd zal zijn. Ook de verzochte verklaring voor recht dat partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst zijn aangegaan en dat deze nog voortduurt kan worden toegewezen.
Salarisspecificatie(s)
4.5.
Omdat [verweerder] zal worden veroordeeld tot betaling van salaris heeft [verzoeker] belang bij het ontvangen van deugdelijke salarisspecificaties. Ook dit verzoek zal dus worden toegewezen.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
4.6.
Over het verschuldigde loon zal de gevorderde wettelijke verhoging worden toegewezen op grond van artikel 7:625 BW tot het wettelijk maximum van 50%. Er zijn geen gronden gebleken voor matiging van dit percentage.
4.7.
De door [verzoeker] verzochte rente is niet afzonderlijk betwist en dus toewijsbaar. Over de loonbedragen is [verweerder] wettelijke rente verschuldigd vanaf de data waarop deze uitbetaald hadden moeten worden.
De periode 16 maart 2022 tot 1 april 2022
4.8.
De in overweging 2.2. genoemde arbeidsovereenkomst liep tot 16 maart 2022. Hiervoor is geoordeeld dat partijen met ingang van 1 april 2022 een nieuwe arbeidsovereenkomst zijn aangegaan. [verzoeker] verzoekt [verweerder] tevens te veroordelen tot het betalen van loon over de periode 16 maart 2022 tot 1 april 2022. Dit gedeelte van het verzoek van [verzoeker] heeft betrekking op de aanzegplicht ingevolge het sedert 1 januari 2015 geldende artikel 7:668 lid 1 BW. Uit hoofde van deze bepaling is [verweerder] verplicht om [verzoeker] uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van zes maanden of langer van rechtswege eindigt schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten ervan. Indien [verweerder] deze aanzegverplichting in het geheel niet is nagekomen, is [verweerder] krachtens het bepaalde in het derde lid van genoemd artikel een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand. Is [verweerder] die verplichting niet tijdig nagekomen, dan is zij aan [verzoeker] een vergoeding naar rato verschuldigd.
4.9.
Allereerst dient ambtshalve beoordeeld te worden of dit gedeelte van het verzoek tijdig is ingediend. Per 1 januari 2015 is eveneens artikel 7:686a lid 4 onderdeel e BW in werking getreden. Daarin is bepaald dat de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen vervalt na drie maanden na de dag waarop de verplichting op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan, indien het verzoek een vergoeding betreft zoals bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW. De in overweging 2.2. genoemde arbeidsovereenkomst tussen partijen liep tot 16 maart 2022. Dit betekent dat [verzoeker] met betrekking tot dit gedeelte van zijn verzoek niet-ontvankelijk is, omdat hij het verzoekschrift niet tijdig heeft ingediend. [verzoeker] heeft het verzoek ingediend op 1 augustus 2022 en daarmee dus niet binnen de in artikel 7:686a lid 4 onderdeel e BW genoemde termijn van drie maanden na de dag waarop de verplichting voor [verweerder] op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan.
De commissiewerkzaamheden
4.10.
De vraag die vervolgens voorligt is of [verzoeker] moet worden toegelaten tot het verrichten van commissiewerkzaamheden, en dan in het bijzonder of hij moet worden benoemd als lid van de commissie [commissie] . De kantonrechter overweegt het volgende. In artikel 2 lid 2 van de tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst (overweging 2.5.) is onder andere bepaald dat, naast fractiewerkzaamheden, allerhande commissiewerkzaamheden tot de werkzaamheden van [verzoeker] behoren. Commissiewerkzaamheden behoren dus tot de bedongen arbeid van [verzoeker] . Tussen partijen staat niet ter discussie dat [verzoeker] gedurende periode van de eerste arbeidsovereenkomst al lid was van de hiervoor genoemde commissie en het commissiewerk en het bijwonen van commissievergaderingen tot zijn werkzaamheden behoorde. Ook staat niet ter discussie dat het de bedoeling van partijen was dat het bijwonen van commissievergaderingen als commissielid, gedurende de periode van de nieuwe arbeidsovereenkomst, wederom onderdeel van de werkzaamheden van [verzoeker] zou zijn. Hieruit kan dus genoegzaam worden afgeleid dat het bijwonen van commissievergaderingen als commissielid onderdeel is van de door [verzoeker] bedongen arbeid.
4.11.
Van een goed werkgever mag worden verlangd dat een werknemer slechts tegen diens wil de mogelijkheid om de overeengekomen arbeid te verrichten wordt onthouden, als daarvoor een redelijke en voldoende zwaarwegende grond aanwezig is. Van een dergelijke zwaarwegende grond is niet gebleken. [verweerder] heeft aangevoerd dat zij degene die zij afvaardigt naar een commissie volledig moet kunnen vertrouwen. Blijkbaar is het standpunt van [verweerder] dat zij [verzoeker] niet (meer) kan vertrouwen. Waarom dit zo zou zijn kan uit de stukken niet worden afgeleid en lijkt een ongrijpbaar gevoel te zijn dat is ontstaan uit de discussies die partijen hebben gevoerd over de beloning en de mogelijkheid tot het vervullen van nevenwerkzaamheden. Dat levert onvoldoende basis op voor de weigering van [verweerder] mee te werken aan het kunnen vervullen van de overeengekomen werkzaamheden als commissielid. Dit betekent dus dat [verzoeker] moet worden toegelaten tot het verrichten van commissiewerkzaamheden, ook als lid van de commissie [commissie] . Daaruit vloeit voort dat [verweerder] zich moet inspannen om [verzoeker] te laten beëindigen als lid van deze commissie. Het verzoek zal op dit punt dus worden toegewezen.
De vergoeding voor en het bijwonen van commissievergaderingen
4.12.
[verzoeker] meent recht te hebben op een bedrag van € 179,00 aan maandelijkse vergadertoeslag voor het bijwonen van commissievergaderingen. Niet ter discussie staat dat die vergadertoeslag wordt betaald door de gemeente Utrecht. Maar [verzoeker] stelt dat mondeling tijdens een vergadering is afgesproken dat met ingang van 1 april 2022 [verweerder] als onderdeel van het loon een bedrag gelijk aan de vergadertoeslag zou betalen voor de maanden waarin geen commissievergadering plaatsvindt. [verweerder] betwist dat zo’n afspraak is gemaakt.
4.13.
Hiervoor is geoordeeld dat er voor [verweerder] geen reden bestaat waarom zij niet zou moeten meewerken aan de benoeming van [verzoeker] als commissielid. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de vergadertoeslag van € 179,00, op grond van het bepaalde in Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, door de gemeente aan [verzoeker] wordt betaald voor het bijwonen van commissievergaderingen. Bij de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat nog niet duidelijk was hoe vaak [verzoeker] zou gaan deelnemen aan commissievergaderingen. Die vergaderingen zouden namelijk rouleren onder de fractieleden. In de arbeidsovereenkomst die [verzoeker] naar zijn zeggen zonder voorbehoud heeft ondertekend staat over een compensatie voor “gemiste kansen” op commissievergaderingen ook niets geregeld, terwijl voor de hand had gelegen dat een daarvoor gemaakte afspraak in dit stuk zou zijn vastgelegd. Te meer omdat enige vorm van compensatie voor een “gemiste” toeslag voor het bijwonen van een commissievergadering ten opzichte van het totale loon dat is overeengekomen substantieel genoemd kan worden. De kantonrechter ziet dan ook geen aanknopingspunten voor iets anders dan door [verweerder] is gesteld: dat werd gesproken over de beloning voor het bijwonen van commissies en de wens van [verzoeker] om te kunnen beschikken over een vaste maandelijkse beloning, maar dat duidelijke afspraken op dit punt nog niet waren gemaakt. De verklaring van mevrouw [B] (productie 11 van de kant van [verzoeker] ) maakt het oordeel niet anders. Zij schrijft dat aan [verzoeker] een arbeidsovereenkomst is aangeboden voor 12 uur per week tegen een loon van € 671,00 per maand, te vermeerderen met € 179,00 in de maanden dat [verzoeker] niet aanwezig hoeft te zijn bij commissievergaderingen. Wanneer en op welke manier en tegen welke achtergrond het aanbod is gedaan en dat dat aanbod tot overeenstemming heeft geleid blijkt hier niet uit. Een en ander is ook uitdrukkelijk tijdens de mondelinge behandeling door [A] betwist. Dit gedeelte van het verzoek zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Dwangsommen
4.14.
Hiervoor in overwegingen 4.5., 4.10. en 4.11. is geoordeeld dat [verweerder] aan [verzoeker] deugdelijke salarisspecificaties dient te verstrekken, zij [verzoeker] dient toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, en zij zich dient in te spannen om [verzoeker] te laten beëindigen als commissielid. Omdat de kantonrechter ervan uitgaat dat [verweerder] aan deze veroordelingen zal meewerken ziet de kantonrechter geen aanleiding hieraan een dwangsom te verbinden.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
4.15.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft aangetoond dat de door hem verrichte incassowerkzaamheden meer hebben omvat dan een (eventueel herhaalde) sommatie of het doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier. [verweerder] heeft immers de stellingen van [verzoeker] betwist. De daarop betrekking hebbende kosten moeten daarom worden aangemerkt als verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. Dit gedeelte van het verzoek wordt daarom afgewezen.
4.16.
[verweerder] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze worden tot aan deze uitspraak vastgesteld op
€ 244,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde.
4.17.
De apart verzochte nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, omdat de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.18.
Tegen de door [verzoeker] verzochte uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordelingen van [verweerder] , heeft [verweerder] zich niet verzet. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die dit gedeelte van het verzoek in de weg staan. De veroordelingen worden daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De voorlopige voorziening
4.19.
Omdat in de hoofdzaak wordt beslist en deze uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, is er geen afzonderlijk belang meer bij een beslissing in voorlopige voorziening. Dat verzoek zal om die reden worden afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart van recht dat partijen op 19 mei 2022 een nieuwe arbeidsovereenkomst zijn aangegaan.
5.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen het salaris van € 670,66 bruto per maand inclusief 8% vakantiebijslag, over de periode vanaf 1 april 2022 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd zal zijn, te vermeerderen met 50 % wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallige salaris, en vermeerderd met de wettelijke rente over het achterstallige salaris en de wettelijke verhoging vanaf de dagen van opeisbaarheid tot de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] deugdelijke salarisspecificatie te verstrekken van voormeld loon c.a., binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking;
5.4.
veroordeelt [verweerder] om [verzoeker] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
5.5.
veroordeelt [verweerder] om zich binnen 48 uur na betekening van deze beschikking in te spannen om [verzoeker] te laten beëdigen als commissielid van de Commissie [commissie] ;
5.6.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] zijn proceskosten betalen, tot deze uitspraak begroot op € 991,00, waarin begrepen € 747,00 aan salaris gemachtigde;
5.7.
veroordeelt [verweerder] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [verzoeker] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde;
5.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2022.