ECLI:NL:RBMNE:2022:579

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
533814 / HA RK 22-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in herroepingsprocedure

In deze wrakingszaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. V. van Dam, de behandelend rechter in een herroepingsprocedure. De wraking is ingediend na een verzoek tot herstel van een eerder vonnis, waarin verzoekster vier fouten in het vonnis van 3 november 2021 aanvoert. Verzoekster stelt dat deze fouten duiden op partijdigheid van de rechter, omdat de tegenpartij ten onrechte zou zijn bevoordeeld. De wrakingskamer heeft op 1 februari 2022 de zaak in het openbaar behandeld, waarbij zowel verzoekster als mr. Van Dam aanwezig waren. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek ongegrond is, omdat het enkele feit dat er mogelijk fouten zijn gemaakt in een vonnis, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer heeft ook geoordeeld dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek, omdat de kantonrechter nog moet beslissen op het herstelverzoek. De wrakingskamer heeft de beslissing op 15 februari 2022 openbaar uitgesproken, waarbij het verzoek tot wraking is afgewezen en de procedure in de oorspronkelijke stand moet worden voortgezet.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 533814 / HA RK 22-15
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 15 februari 2022
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoekster),
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoekster van 20 januari 2022
- de schriftelijke reactie van mr. V. van Dam van 28 januari 2022
- de schriftelijke reactie van verzoekster van 30 januari 2022.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 1 februari 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling zijn verzoekster en mr. Van Dam verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. V. van Dam als behandelend rechter (hierna te noemen: de kantonrechter), in de zaak met het zaaknummer 8992856 MC EXPL 21-626. Deze zaak betreft een herroepingsprocedure in de zin van artikel 382 Rv van een eerder op 23 september 2020 gewezen vonnis in een zaak tussen verzoekster en haar voormalig advocaat (zaaknummer 8268841 MC EXPL 20-278). In de herroepingsprocedure heeft de kantonrechter op 3 november 2021 beslist (hierna: het vonnis) en de vordering van verzoekster afgewezen. Op 20 januari 2022 heeft verzoekster een verzoek tot herstel van het vonnis ingediend, omdat er volgens verzoekster sprake is van vier fouten in het vonnis. Het wrakingsverzoek is tegelijk met het herstelverzoek ingediend.
2.2.
Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de kantonrechter zich partijdig heeft getoond door in het vonnis van 3 november 2021 vier ernstige fouten te maken waardoor de tegenpartij ten onrechte is bevoordeeld. Om die reden wil verzoekster dat het herstelverzoek door een andere rechter van een andere locatie of rechtbank wordt beoordeeld.
Volgens verzoekster heeft de rechter de conclusie van repliek niet gelezen en heeft dit – samengevat – tot de volgende fouten geleid:
In overweging 3.3 van het vonnis staat ten onrechte vermeld dat er “behalve het feit dat [A] niet “p/o” of “in opdracht van” bij zijn handtekening heeft geschreven” geen andere aanwijzingen zijn dat [B] doelbewust het oogmerk tot misleiding van verzoekster heeft gehad. Volgens verzoekster blijkt uit haar conclusie van repliek dat er wel nog een andere aanleiding voor misleiding aanwezig is. Die conclusie van repliek heeft de rechter dus niet gelezen.
In dezelfde overweging staat ten onrechte dat verzoekster niet duidelijk heeft gemaakt wat het oogmerk van de misleiding was. Dat heeft verzoekster in haar conclusie van repliek namelijk wel gedaan.
In overweging 3.4 van het vonnis staat ten onrechte vermeld dat verzoekster haar stelling niet heeft onderbouwd. Volgens verzoekster heeft zij dat in haar conclusie van repliek wel gedaan.
Tot slot is de rechter in het vonnis ten onrechte alleen ingegaan op het door haar ingeroepen artikel 382 sub a Rv, maar heeft de kantonrechter het eveneens door verzoekster ingeroepen artikel 382 sub b Rv niet beoordeeld.
2.3.
De kantonrechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich allereerst op het standpunt dat het wrakingsverzoek niet tijdig is gedaan in de zin van artikel 37 Rv. Het wrakingsverzoek is ingediend op 20 januari 2022, terwijl de beslissing dateert van 3 november 2021. Daarnaast gaat het in dit geval om een eindbeslissing. Nadat er een eindbeslissing is gewezen, kan de behandelend rechter niet meer worden gewraakt nu met het geven van een eindbeslissing een einde is gekomen aan de inhoudelijke behandeling van de zaak. De omstandigheid dat verzoekster ook een herstelverzoek in de zin van art. 31 Rv heeft ingediend, maakt dit niet anders omdat een dergelijk verzoek niet leidt tot een nieuwe behandeling van de zaak. Het is enkel bedoeld als herstelmogelijkheid voor een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout in het vonnis die zich voor eenvoudig herstel leent. Tot slot voert de kantonrechter aan dat gezien het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in een wrakingsprocedure geen oordeel kan worden gegeven over de juistheid van (de motivering van) beslissingen, tenzij de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden opgevat dan dat de beslissing met vooringenomenheid van de rechter is gegeven. Daarvan is in dit geval geen sprake.

3.Verzoekster is ontvankelijk in haar wrakingsverzoek

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Het middel van wraking is toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter die tegenover een partij een vooringenomenheid koestert, althans aan een partij die daarover vrees heeft die objectief gerechtvaardigd is, (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben. Na een einduitspraak kan in beginsel daarom geen verzoek tot wraking meer worden ingediend.
3.3.
De wrakingskamer moet dus eerst beoordelen of verzoekster kan worden ontvangen in haar wrakingsverzoek. Aan de ene kant staat vast dat er een eindvonnis is gewezen op 3 november 2021. Verzoekster denkt dat met het indienen van een herstelverzoek de zaak heropend is. Voor zover verzoekster daarmee heeft bedoeld dat het eindvonnis niet meer bestaat, omdat er een herstelverzoek gedaan is waarop nog niet is beslist, is dat niet juist. Anderzijds moet de kantonrechter nog beslissen op het verzoek tot herstel van dat vonnis. Zij heeft ter zitting bevestigd dat zij de rechter is die dit verzoek zal behandelen. Er wordt aan de kantonrechter op dat punt dus nog wel een beslissing gevraagd. Dat betekent dat verzoekster nog een belang kan hebben bij wraking van de kantonrechter. In zoverre is verzoekster dan ook ontvankelijk.
3.4.
Verzoekster heeft het wrakingsverzoek ook niet te laat ingediend. Artikel 31 Rv stelt geen termijn aan het indienen van een herstelverzoek. Een dergelijk verzoek kan dan ook op elk moment worden gedaan. Het wrakingsverzoek is door verzoekster ingediend gelijktijdig met het door haar ingediende herstelverzoek van het vonnis en is daarmee dus tijdig gedaan.
3.5.
Verzoekster is dus ontvankelijk in haar wrakingsverzoek.

4.Wrakingsverzoek is ongegrond

4.1.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
4.2.
Volgens verzoekster blijkt de partijdigheid van de kantonrechter uit de door haar gemaakte fouten in het vonnis van 3 november 2021, waardoor de wederpartij is bevoordeeld. Maar het enkele gegeven dat er mogelijk fouten zouden zijn gemaakt in een vonnis, ook als die in het nadeel zijn van een van de procespartijen, levert nog geen aanwijzing op dat er sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter. Verder blijkt de stelling van verzoekster dat de kantonrechter de conclusie van repliek niet heeft gelezen, niet uit het vonnis, waarin de conclusie van repliek juist wordt genoemd als een van de stukken die onderdeel van de procedure uitmaken. Daarnaast heeft de kantonrechter in haar reactie op het wrakingsverzoek geschreven dat zij de conclusie van repliek uiteraard heeft betrokken bij haar beoordeling en dat dit uit de motivering van het vonnis blijkt. Andere (bijkomende) omstandigheden waaruit vooringenomenheid van de kantonrechter blijkt of zou kunnen blijken, zijn door verzoekster niet gesteld. De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking dan ook ongegrond.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de kantonrechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de kantonrechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
5.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 8992856 MC EXPL 21-626 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, en mr. D. Wachter en mr. M.E. Heinemann als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.