In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 december 2022, in de zaak tussen verzoekster en de Belastingdienst/Toeslagen, is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 16 december 2021, waarin haar werd meegedeeld dat zij geen recht had op € 30.000,- in het kader van de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. In haar verzoek vroeg zij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de Belastingdienst/Toeslagen spoedig een beslissing op haar bezwaar zou nemen.
De voorzieningenrechter overwoog dat het aanwenden van een voorlopige voorziening niet de juiste manier is om een bestuursorgaan te dwingen een besluit te nemen. In plaats daarvan is het mogelijk om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen. Verzoekster gaf aan dat haar verzoek niet als een beroep tegen niet tijdig beslissen moest worden opgevat, waardoor de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet kon honoreren.
Daarnaast werd opgemerkt dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om een eindoordeel te geven over de rechtsvraag of verzoekster als gedupeerde moet worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.