ECLI:NL:RBMNE:2022:578

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
533475 HA RK 22-9
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen arbiters van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2022 een wrakingsverzoek behandeld van de Coöperatief Medisch Specialistisch Bedrijf IJsselland u.a. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de arbiters mr. [B], dr. [C] en drs. [D] van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Verzoekster verwijt de arbiters dat zij zich actief hebben ingemengd in de bewijspositie van de procespartijen door voorafgaand aan de zitting stukken op te vragen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de arbiters op grond van het Arbitragereglement bevoegd zijn om bewijs op te vragen en dat dit niet getuigt van vooringenomenheid. De voorzieningenrechter stelt vast dat de arbiters binnen hun bevoegdheden hebben gehandeld en dat het wrakingsverzoek ongegrond is. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 533475 HA RK 22-9
Beslissing van de voorzieningenrechter van 15 februari 2022
op het verzoek in de zin van artikel 17 van het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg (verder: Reglement) van:
Coöperatief Medisch Specialistisch Bedrijf IJsselland u.a.,
gevestigd te Capelle a/d IJssel,
(verder te noemen: verzoekster),
advocaat mr. A.J.H.W.M. Versteeg, te Amsterdam,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek van verzoekster van 10 januari 2022 met 3 producties
- de schriftelijke reactie van de arbiters met 3 producties
- de schriftelijke reactie van mr. Van Mieghem, advocaat van de belanghebbenden
- de pleitnotities van verzoekster.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 1 februari 2022 behandeld door de voorzieningenrechter. Bij de mondelinge behandeling zijn namens verzoekster verschenen de heer [A] , voorzitter van verzoekster en mr. Versteeg. Mr. [B] , voorzitter van het Scheidsgerecht heeft deelgenomen via videoverbinding. Dr. [C] en drs. [D] , beiden lid-arbiter, zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. [B] , dr. [C] en drs. [D] als behandelend arbiters (hierna te noemen: de arbiters), in de zaak met het zaaknummer 21/09 van Männlichen B.V., gevestigd te Middelburg, en [E] , wonende in [woonplaats] , tegen verzoekster. De zaak is een arbitrageprocedure, die wordt behandeld door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg.
2.2.
Verzoekster verwijt de arbiters blijk te hebben gegeven van vooringenomenheid door per e-mailbericht van 4 januari 2022, voorafgaande aan de mondelinge behandeling van 6 januari 2022, expliciet aan de verwerende partij te verzoeken om de aangezegde beslagstukken en een opgave van de gemaakte rechtsbijstand kosten in het geding te brengen. Dit terwijl de door het Scheidsgerecht in de e-mail van haar griffier van 29 september 2021 bepaalde sluitingstermijn voor het indienen van stukken op 29 december 2021 al was verstreken. Door na het verlopen van die termijn op eigen initiatief concrete stukken op te vragen, hebben de arbiters ingegrepen in de procespositie en bewijspositie van partijen in de procedure.
2.3.
De arbiters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie stellen zij zich kort gezegd op het standpunt dat zij met het opvragen van de betreffende (aangekondigde) bewijsstukken een bijdrage hebben willen leveren aan een efficiënte procesvoering en dat zij hierbij naar eer en geweten en onbevangen hebben gehandeld.
2.4.
De advocaat van de belanghebbenden heeft in zijn schriftelijke reactie geschreven dat de bewuste beslissing van de arbiters een procesbeslissing betreft, die niet vatbaar is voor wraking. Daarnaast blijkt uit de gebruikte bewoordingen in de e-mail van 29 september 2021 dat de datum van 29 december 2021 geen harde deadline was en dat ook daarna nog stukken konden worden ingediend. Tot slot merkt de advocaat nog op dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend, omdat verzoekster al op 4 januari 2022 op de hoogte was van alle relevante feiten en omstandigheden en heeft gewacht tot 6 januari 2022 om het wrakingsverzoek in te dienen.

3.Bevoegdheid voorzieningenrechter

3.1.
Op grond van artikel 17 lid 4 van het Arbitragreglement is de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland bevoegd om over het wrakingsverzoek te beslissen.

4.Verzoekster is ontvankelijk

4.1.
Het wrakingsverzoek is tijdig ingediend. Op grond van artikel 17 lid 3 van het Arbitragereglement moet een wrakingsverzoek worden ingediend binnen een week nadat de betreffende partij kennis kreeg van de wrakingsgrond. Op 4 januari 2022 ontving verzoekster het e-mailbericht van het Scheidsgerecht waarin de belanghebbenden verzoekt om de betreffende stukken over te leggen. Verzoekster heeft vervolgens binnen een week daarna, namelijk aan het begin van de zitting op 6 januari 2022, het wrakingsverzoek ingediend.

5.Wrakingsverzoek is ongegrond

5.1.
Artikel 17 lid 1 van het Arbitragereglement bepaalt onder andere dat een arbiter door een partij kan worden gewraakt indien er feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de onpartijdigheid van arbiters schade zou kunnen lijden.
5.2.
De voorzieningenrechter onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de arbiter schade lijdt. Daarvan kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de onpartijdigheid van arbiters schade.
5.3.
Verzoekster verwijt de arbiters kort gezegd dat zij zich actief hebben gemengd in de bewijspositie van de gedingvoerende partijen en daarmee vooringenomenheid hebben getoond. In het e-mailbericht van 29 september 2021 heeft de griffier van het Scheidsgerecht aan partijen medegedeeld dat de mondelinge behandeling is bepaald op 6 januari 2022 en dat partijen eventuele stukken nog tot uiterlijk 29 december 2021 ingediend kunnen worden. Daarnaast wordt in die e-mail vermeld dat stukken van na die datum in principe buiten beschouwing gelaten zullen worden en dat wanneer stukken toch na die datum worden ingediend de koerierskosten voor rekening van de indienende partij zullen zijn. Verzoekster heeft dit bericht zo geïnterpreteerd dat de daarin genoemde termijn een absolute termijn bevatte waarna geen stukken meer zouden kunnen worden ingediend.
5.4.
De vraag is in de eerste plaats of het Scheidsgerecht daarna nog stukken mocht opvragen. Het antwoord van de voorzieningenrechter is ja. Uit artikel 1043a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder af te korten tot: Rv) in verbinding met artikel 1039 Rv en met de artikelen 21 lid 1 en 22 van het Arbitragereglement volgt dat aan de arbiters een grote mate van vrijheid toekomt omtrent de inrichting van de procedure en de wijze van bewijsvoering. De arbiters kunnen van de eisende partij tot aan het moment van wijzen van het vonnis bewijs verlangen van de ingenomen stellingen. De e-mail van 29 september 2021 ontnam de arbiters dan ook niet de mogelijkheid om aan de eisende partij alsnog de mogelijkheid te geven zijn eis toe te lichten en daarvan bewijsstukken te overleggen.
5.5.
De voorzieningen vindt dat uit de beslissing van de arbiters om de betreffende stukken voorafgaande aan de mondelinge behandeling op te vragen naar objectieve maatstaven gemeten geen partijdigheid blijkt. De arbiters hadden immers de vrijheid om te beslissen die stukken voorafgaande aan de mondelinge behandeling op te vragen, net als zij hadden kunnen besluiten die stukken na afloop van de zitting alsnog op te vragen bij de eisende partij. Dit omdat de opgevraagde stukken betrekking hadden op het gevorderde en het binnen de grenzen van de normale scheidsgerechtelijke taak valt om die stukken op enig moment in de procedure op te vragen. Van ontoelaatbaar ingrijpen in de procespositie en bewijspositie van partijen was dan ook geen sprake.
5.6.
Verzoekster noemt een aantal eerdere ervaringen met het Scheidsgerecht waardoor zij zich niet goed behandeld heeft gevoeld. De voorzieningenrechter betrekt die ervaringen niet bij haar oordeel omdat die betrekking hebben op andere zaken en andere arbiters dan in de onderhavige zaak.
5.7.
Het verzoek tot wraking wordt ongegrond verklaard.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
6.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de arbiters waartegen het wrakingsverzoek is gericht, de griffier van het Scheidsgerecht en andere betrokken partijen;
6.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 21/09 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.