ECLI:NL:RBMNE:2022:5777
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking tewerkstellingsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, die een tewerkstellingsvergunning hadden voor een schoonmaker, hebben bezwaar gemaakt tegen de intrekking van deze vergunning door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op 24 november 2022. Ze vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelden dat de intrekking hen in een moeilijke situatie zou brengen, aangezien zij zelf geen schoonmaker meer zouden hebben voor hun woning en voor de woning van de vader van een van de verzoekers, waarvoor zij mantelzorg verlenen.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. De omstandigheden die door verzoekers zijn aangevoerd, zoals het gebrek aan een schoonmaker en de drukte van hun banen en gezin, zijn niet zodanig dat onmiddellijke actie vereist is. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de intrekking van de vergunning op 9 januari 2023 zou verlopen, wat de gevolgen in tijdsduur beperkt. Bovendien is het financiële belang dat verzoekers hebben gesteld, niet voldoende onderbouwd, aangezien er geen werkzaamheden tegenover staan.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals bepaald in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).