Overwegingen
1. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde
spoed” dat vereist. Vergunninghouders hebben verklaard dat zij begin maart 2022 met de bouwwerkzaamheden gaan starten. Verweerder heeft meegedeeld dat de beslissing op bezwaar naar verwachting in april 2022 zal worden genomen. Verzoeker heeft daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
2. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in dit stadium van de procedure (de
bezwaarfase) in beginsel alleen dan aanleiding wanneer de omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
3. De voorzieningenrechter zal in deze uitspraak eerst beoordelen of het besluit naar het
voorlopige oordeel rechtmatig is of niet. Daarna zal zij afwegen of de belangen van verzoeker bij het treffen van een voorziening al dan niet zwaarder moeten wegen dan het belang van verweerder en vergunninghouders om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoeker.
De rechtmatigheid van het besluit
4. Op het perceel is de Beheersverordening Woonkernen 2006 (de
Beheersverordening) van toepassing. Het perceel ligt binnen Besluit-vak Woonkernen.
Op grond van artikel 2.1, onder a, onder 1, van de Beheersverordening gelden ter plaatse van dit Besluit-vak de regels over gebruik, bouwen en uitvoeren van werken en werkzaamheden uit de regeling die in bijlage 1 bij de Beheersverordening is opgenomen.
5. Het perceel heeft de bestemming Woondoeleinden. In artikel 10, tweede lid, onder d,
van de voorschriften is bepaald dat op de gronden met deze bestemming de goothoogte van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven. Voor het perceel is op de plankaart een goothoogte van 6 meter opgenomen.
Het bouwplan is in strijd met dit voorschrift omdat daarin een goothoogte van 7,3 meter is opgenomen.
6. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van de
binnenplanse afwijkingsmogelijkheid die is opgenomen in artikel 10, vierde lid, onder c, van de voorschriften. Deze afwijkingsmogelijkheid heeft betrekking op dakopbouwen bij woningen waarvan de dakhelling niet meer dan 35 graden bedraagt
.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat de door verweerder gebruikte
afwijkingsmogelijkheid alleen van toepassing is ter plaatse van de aanduiding “zone lagere goothoogte”. Uit de plankaart blijkt dat deze aanduiding niet geldt voor het perceel. De enige andere afwijkingsmogelijkheid uit artikel 10, vierde lid, van de voorschriften, heeft betrekking op dakopbouwen bij woningen die plat zijn afgedekt. Omdat de woning een hellend dak heeft is ook deze afwijkingsmogelijkheid niet van toepassing. Dit betekent dat verweerder de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend met toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Het besluit is in zoverre gebrekkig.
8. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat dit gebrek in de bezwaarfase kan en zal
worden hersteld door toepassing te geven aan de kruimelgevallenregeling, meer specifiek artikel 4 van bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht (BOR). Verweerder heeft voor het toepassen van de kruimelgevallenregeling beleid vastgesteld, namelijk het ‘Beleid planologische afwijkingsmogelijkheden volgens artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gemeente De Ronde Venen 201’ (het beleid). Daarin is weer verwezen naar de Leidraad Dakopbouwen De Ronde Venen.
9. Artikel 3.4.3 van het beleid luidt als volgt:
Per concreet geval moet een afweging worden gemaakt of afwijking wordt verleend. Hierbij is de door het college op 22 november 2007 vastgestelde “Leidraad Dakopbouwen De Ronde Venen” bepalend voor het grondgebied van de voormalige gemeente De Ronde Venen. Voor het overige wordt bij de afweging aansluiting gezocht bij deze Leidraad en de al verleende vergunningen in de omgeving.
10. Verweerder wil met toepassing van dit artikel een omgevingsvergunning verlenen onder
verwijzing naar de in de wijk al gerealiseerde dakopbouwen. De woningen aan de [adres 3] tot en met [adres 4] hebben vergelijkbare dakopbouwen. Ook heeft verweerder er op gewezen dat uit de welstandsnota met betrekking tot gebied 17, waarbinnen het perceel ligt, blijkt dat op-aan- en uitbouwen bij voorkeur per cluster/rij van hetzelfde model zijn.
11. Gelet op deze toelichting van verweerder ter zitting, waaruit blijkt dat het bouwplan past
binnen het door verweerder vastgestelde beleid, komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig rechtmatigheidsoordeel dat de omgevingsvergunning na heroverweging in bezwaar in stand kan blijven omdat het gebrek kan worden hersteld.
12. De voorzieningenrechter moet de belangen van verzoeker die pleiten vóór het schorsen
van de omgevingsvergunning afwegen tegen de belangen van verweerder en vergunninghouders.
13. Verzoeker heeft op zitting aangevoerd dat hij door het plaatsen van een dakopbouw
belemmerd wordt in het plegen van onderhoud en het uitvoeren van reparaties aan zijn dak(kapel). Verweerder heeft toegelicht dat de dakkapel past binnen het kruimelgevallenbeleid en de welstandsnota en in dat kader gewezen op het belang eenheid in dakopbouwen te behouden.
14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van vergunninghouders
om de bouwwerkzaamheden te kunnen starten en het belang van verweerder, zoals op de zitting is toegelicht, zwaarder dan het belang van verzoeker. Zijn belang ziet uitsluitend op onderhoud en reparatie, wat niet heel frequent aan de orde zal zijn.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een
proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.