ECLI:NL:RBMNE:2022:5684

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
C/16/537894 / FL RK 22-391
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Raadsonderzoek naar gezag en omgang in een complexe gezinssituatie met betrekking tot kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 december 2022 een tussenbeschikking gegeven in een familiezakenprocedure tussen de vader en de moeder van twee minderjarige kinderen. De vader verzoekt om gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige 1 (voornaam)] en een zorgregeling, terwijl de moeder zich verzet tegen deze verzoeken en een hogere kinderalimentatie eist. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader om gezag en omgang nog niet beoordeeld, maar heeft besloten om de beslissing hierover zes maanden uit te stellen. Dit is gedaan om de Raad voor de Kinderbescherming de gelegenheid te geven om onderzoek te doen naar de omgangsregeling en de vraag of het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader momenteel een omgangsregeling heeft van eens per maand en dat er zorgen zijn over de impact van deze regeling op [minderjarige 1 (voornaam)], die speciale zorg en begeleiding nodig heeft. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie beoordeeld en vastgesteld dat de vader € 109,- per maand moet betalen, met ingang van 1 december 2022. De moeder had verzocht om een hoger bedrag, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft de alimentatie uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/537894 / FL RK 22-391
Beschikking van 28 december 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F.B. Flooren,
tegen
[verweerster],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.G. Ton.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vader (met bijlagen), binnengekomen op 11 april 2022;
  • het verweerschrift van de moeder (met bijlagen);
  • een bericht van 7 november 2022 (met bijlagen) van de vader;
  • een bericht van 8 november 2022 (met bijlagen) van de moeder.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
15 november 2022. Daarbij waren aanwezig: partijen met hun advocaten en mevrouw
[A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Partijen is verzocht nog nadere financiële stukken over te leggen.
1.3.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
  • een bericht van 23 november 2022 (met bijlage) van de moeder;
  • een bericht van 24 november 2022 (met bijlagen) van de vader.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • de inmiddels jongmeerderjarige [B] , geboren op [geboortedatum 1] 2002, en
  • de minderjarige
[minderjarige 1 (voornaam)] en [B (voornaam)] wonen bij de moeder.
2.3.
De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] . Dat betekent dat zij alleen de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1 (voornaam)] kan nemen.
2.4.
De moeder heeft nog een kind samen met de heer [C] (hierna: [C] ): [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2021 (hierna: [minderjarige 2 (voornaam)] ). [minderjarige 2 (voornaam)] woont bij de moeder.
2.5.
De vader is getrouwd met mevrouw [D] (hierna: [D] ). Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2020 (hierna: [minderjarige 3 (voornaam)] ), en
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 5] 2022 (hierna: [minderjarige 4 (voornaam)] ).
2.6.
De vader verzoekt:
  • hem gezamenlijk met de moeder met het gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] te belasten;
  • een zorgregeling tussen hem en [minderjarige 1 (voornaam)] vast te stellen waarbij [minderjarige 1 (voornaam)] wordt opgehaald in [woonplaats van de moeder] bij de moeder eens in de veertien dagen op vrijdag in onderling overleg en de moeder [minderjarige 1 (voornaam)] weer ophaalt op zondag om 17.00 uur in [woonplaats van de vader] bij de vader, alsmede de helft van de feestdagen en vakanties, waarbij jaarlijks in december een jaarschema wordt gemaakt;
  • een door hem aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1 (voornaam)] vast te stellen van € 109,- per maand.
2.7.
De moeder is het niet eens met de verzoeken van de vader en verzoekt deze af te wijzen. Zij meent dat de vader ten behoeve van [minderjarige 1 (voornaam)] € 279,- per maand aan kinderalimentatie aan haar moet betalen.

3.De beoordeling

Nog geen beslissing over gezag en omgang
3.1.
De rechtbank zal nu nog geen beslissing over de door de man verzochte wijziging van het gezag en de vast te stellen omgangs-/zorgregeling nemen, maar de beslissing nog zes maanden uitstellen. Hierna zal worden uitgelegd waarom de rechtbank deze beslissing neemt.
3.2.
Op dit moment heeft de vader eens per maand gedurende een weekend omgang met [minderjarige 1 (voornaam)] , waarbij de vader [minderjarige 1 (voornaam)] bij de moeder ophaalt en haar naar de moeder terugbrengt. [minderjarige 1 (voornaam)] verblijft ook een deel van de vakanties bij de vader.
[minderjarige 1 (voornaam)] volgt speciaal onderwijs. Volgens de moeder is [minderjarige 1 (voornaam)] moeilijk lerend en heeft [minderjarige 1 (voornaam)] een laag IQ. [minderjarige 1 (voornaam)] heeft veel zorg, begeleiding en structuur nodig. Zij staat op de wachtlijst bij [instelling] voor (thuis)begeleiding.
De vader wil dat de omgang wordt uitgebreid naar eens in de twee weken een weekend en hij wil dat het halen en brengen tussen de ouders wordt gedeeld. Ook wil hij samen met de moeder worden belast met het gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] .
De moeder voorziet problemen als de vader mede met het gezag wordt belast, omdat de ouders nu nauwelijks met elkaar communiceren. Zij spreken elkaar alleen kort tijdens de overdrachtsmomenten. Daarbij komt dat de vader volgens de moeder te weinig betrokken is bij [minderjarige 1 (voornaam)] .
Verder maakt de moeder zich zorgen over de door de vader gewenste uitbreiding van de omgang. [minderjarige 1 (voornaam)] heeft nu volgens de moeder, nadat zij terug komt van de vader, steeds een paar dagen nodig om te landen. Wisselingen van de omgeving hebben veel impact op [minderjarige 1 (voornaam)] .
Over het halen en brengen van [minderjarige 1 (voornaam)] in het kader van de omgang heeft de moeder naar voren gebracht dat van haar niet kan worden verwacht dat zij [minderjarige 1 (voornaam)] brengt of haalt. Zij moet dan met [minderjarige 2 (voornaam)] , die nog jong is, te lang in de auto zitten en zij is hiertoe fysiek, vanwege de ziekte fybromyalgie, niet in staat. Daarbij heeft zij opgemerkt dat het de keuze van de vader is geweest om vanuit [woonplaats van de moeder] naar [woonplaats van de vader] te verhuizen.
3.3.
De Raad heeft tijdens de zitting aangeboden te onderzoeken wat [minderjarige 1 (voornaam)] aan kan wat betreft de omgang met haar vader en of een wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] is. De ouders hebben te kennen gegeven dat zij zich kunnen vinden in een onderzoek door de Raad.
3.4.
Gelet op het voormelde en omdat het voor de rechtbank op dit moment niet duidelijk is welke beslissing in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] is, zal de rechtbank de Raad vragen om onderzoek te doen. Binnen uiterlijk zes maanden wil de rechtbank graag het advies van de Raad ontvangen. Na ontvangst van het Raadsrapport zal de rechtbank de advocaten van partijen in de gelegenheid stellen om schriftelijk te reageren op de inhoud van dat rapport.
3.5.
De rechtbank vraagt de Raad om te onderzoeken:
  • welke omgangs-/zorgregeling in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] is;
  • of de door de vader gewenste wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] is.
3.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de huidige omgangsregeling op dit moment voorlopig, in afwachting van de uitkomst van het Raadsonderzoek, te wijzigen.
3.7.
Tijdens de zitting is gesproken over belcontact tussen de vader en [minderjarige 1 (voornaam)] . De rechter heeft de ouders de opdracht gegeven om, eventueel in overleg met hun advocaten, afspraken te maken over een dag en tijdstip waarop de vader met [minderjarige 1 (voornaam)] iedere week belcontact zal hebben. Daarbij is besproken dat de moeder voorafgaand aan dat belcontact via WhatsApp of e-mail de vader laat weten hoe het met [minderjarige 1 (voornaam)] gaat en wat haar bezighoudt, zodat de vader daarover met [minderjarige 1 (voornaam)] kan praten.
Kinderalimentatie
3.8.
Partijen zijn in het verleden een door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1 (voornaam)] overeengekomen. De vader heeft onbetwist gesteld dat hij aan de moeder € 205,06 per maand betaalt aan kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1 (voornaam)] .
3.9.
Ondanks dat de rechtbank nog geen eindbeslissing neemt over de omgang, zal de rechtbank wel een eindbeslissing nemen over de kinderalimentatie. Een eventuele wijziging van de omgang zal invloed kunnen hebben op de hoogte van de door de vader te betalen kinderalimentatie in verband met de zorgkorting zoals hierna zal worden besproken. In het geval de omgang tussen de vader en [minderjarige 1 (voornaam)] zal wijzigen, zullen partijen zelf, eventueel met behulp van hun advocaten, moeten kijken of dit tot een wijziging van de kinderalimentatie zal leiden en zo ja, moeten proberen afspraken over de kinderalimentatie te maken.
3.10.
De rechtbank zal beslissen dat de vader een bedrag van € 109,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen, vanaf 1 december 2022. Dit betekent dat het verzoek van de vader wordt toegewezen en het verzoek van de moeder wordt afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
De reden voor de wijziging
3.11.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Dat is hier het geval want beide partijen zijn onderhoudsplichtig geworden voor hun andere kind(eren).
De ingangsdatum
3.12.
Voordat de rechtbank opnieuw kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinderalimentatie gaat gelden. De rechtbank vindt dat de vader de nieuwe kinderalimentatie vanaf 1 december 2022 moet betalen. Hierna zal worden uitgelegd waarom de rechtbank dit vindt.
3.13.
Geen van beide partijen heeft iets verzocht of gesteld over de ingangsdatum van de gewenste wijziging van de kinderalimentatie. Gelet op de datum van de zitting (15 november 2022) en de geplande datum van de beschikking (13 december 2022) vindt de rechtbank het redelijk de ingangsdatum te bepalen op 1 december 2022. Per deze datum geldt ook de gewijzigde onderhoudsbijdrage ten behoeve van de jongmeerderjarige [B (voornaam)] , waarover de vader en [B (voornaam)] overeenstemming hebben bereikt.
Onderhoudsplichtigen
3.14.
De vader is onderhoudsplichtig ten aanzien van [B (voornaam)] , [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] .
De moeder is onderhoudsplichtig ten aanzien van [B (voornaam)] , [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] .
[D] is onderhoudsplichtig ten aanzien van [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] .
[C] is onderhoudsplichtig ten aanzien van [minderjarige 2 (voornaam)] .
De behoefte van de kinderen
3.15.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank zal hierna eerst de kosten van alle kinderen voor wie de vader en de moeder onderhoudsplichtig zijn bespreken.
De behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)]
3.16.
Vast staat dat partijen na de geboorte van [minderjarige 1 (voornaam)] niet met elkaar hebben samengewoond.
In het Rapport van de Expertgroep Alimentatienormen wordt aanbevolen de behoefte van een kind waarvan de ouders nooit in gezinsverband hebben samengeleefd te bepalen door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder. Beoordeeld wordt dan de welstand die het kind bij iedere ouder afzonderlijk zou hebben ervaren als het alleen bij die ouder zou zijn opgegroeid. Bij de bepaling van het inkomen van iedere ouder afzonderlijk wordt dan ook met de aanspraak op kindgebonden budget rekening gehouden en de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, indien aan de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen is voldaan.
3.17.
De rechtbank zal de vader niet volgen in zijn stelling dat uitgegaan moet worden van de inkomens van partijen in 2004, zijnde het jaar waarin zij feitelijk uiteen zijn gegaan. [minderjarige 1 (voornaam)] was toen namelijk nog niet geboren. De rechtbank zal uitgaan van de inkomens van partijen in 2022 gelet op de ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie.
3.18.
Voor de bepaling van de behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] als zij bij de vader zou wonen gaat de rechtbank uit van het netto besteedbaar gezinsinkomen van de vader en [D] , omdat [D] in het geval [minderjarige 1 (voornaam)] bij haar vader zou wonen ook onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1 (voornaam)] zou zijn.
Wat betreft het inkomen van de vader gaat de rechtbank uit van de jaaropgave 2021 waarin een loon is vermeld van € 57.261,-. Niet gesteld of gebleken is dat het inkomen van de man in 2022 hier veel van afwijkt. Voormeld jaarloon levert een netto besteedbaar inkomen op van € 3.318,- per maand. [2]
Voor het inkomen van [D] gaat de rechtbank uit van de jaaropgave van 2021 waarin een loon is vermeld van € 29.912,-. Verder wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dit levert een netto besteedbaar inkomen op van € 2.318,- per maand. [3]
Het netto besteedbaar gezinsinkomen van de vader en [D] bedraagt dan, inclusief een bedrag van € 10,- per maand aan kindgebonden budget voor drie kinderen ( [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] ), € 5.646,- per maand.
3.19.
Voor het inkomen van de moeder gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie over oktober 2022. Hiervan uitgaande en rekening houdend met de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget voor twee kinderen ( [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ), bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de moeder € 2.184,- per maand. [4]
3.20.
Nu de rechtbank weet wat de moeder en vader en [D] te besteden hebben, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan [minderjarige 1 (voornaam)] wordt uitgegeven door de moeder en zou kunnen worden uitgegeven door de vader en [D] en wat dus de behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld.
De rechtbank gaat voor wat betreft de situatie dat [minderjarige 1 (voornaam)] bij de vader zou wonen uit van de tabel voor drie kinderen, omdat in het gezin van de vader de twee kinderen van hem en [D] wonen. Voor wat betreft de situatie bij de moeder gaat de rechtbank uit van de tabel voor drie kinderen, omdat [B (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ook bij haar wonen.
Uit die tabellen volgt dat de vader en [D] bij een besteedbaar inkomen van € 5.646,-, gemiddeld € 1.462,- per maand zouden kunnen uitgeven voor [minderjarige 1 (voornaam)] en de twee kinderen van hun samen. Voor [minderjarige 1 (voornaam)] zouden zij dan dus afgerond € 487,- per maand uitgeven.
De moeder geeft op basis van de tabellen bij een besteedbaar inkomen van € 2.184,- per maand, gemiddeld € 433,- per maand uit voor de drie kinderen die bij haar wonen. Voor [minderjarige 1 (voornaam)] geeft zij dan dus afgerond € 144,- per maand uit.
3.21.
Het gemiddelde van de behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] berekend op basis van de situatie waarin zij bij de vader zou wonen en de feitelijk situatie waarin zij bij haar moeder woont bedraagt dan afgerond ((487 + 144) / 2 =) € 316,- per maand.
De behoefte van [B (voornaam)]
3.22.
Niet duidelijk is wat de behoefte van [B (voornaam)] is. De vader heeft onbetwist gesteld dat de behoefte van [B (voornaam)] in 2004 € 185,- per maand bedroeg. De rechtbank zal hier dan ook van uitgaan. Na de jaarlijkse wettelijke indexering is dat nu een bedrag van afgerond € 254,- per maand.
De behoefte van [minderjarige 2 (voornaam)]
3.23.
Vast staat dat de moeder en [C] niet met elkaar samenwonen.
3.24.
De behoefte van [minderjarige 2 (voornaam)] zal dan ook worden berekend door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de moeder en de behoefte op basis van het inkomen van [C] . Hierbij verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 3.16.
3.25.
De behoefte van [minderjarige 2 (voornaam)] op basis van de situatie bij de moeder is gelijk aan de behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] in die situatie. De rechtbank gaat dan ook uit van een behoefte van [minderjarige 2 (voornaam)] van € 144,- per maand.
3.26.
Voor het inkomen van [C] gaat de rechtbank uit van de overgelegde salarisspecificatie. Op deze salarisspecificatie is alleen een bruto maandsalaris van € 3.200,- te zien. De rest is onleesbaar gemaakt. Niet duidelijk is dan ook of er sprake is van bonussen, een 13e maand of een eindejaarsuitkering. De rechtbank acht het redelijk om ervan uit te gaan dat [C] een eindejaarsuitkering ontvangt waarvan de hoogte gelijk is aan de vakantietoeslag. Het netto besteedbaar inkomen van [C] bedraagt dan, rekening houdend met de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget waar [C] aanspraak op zou kunnen maken als [minderjarige 2 (voornaam)] bij hem zou wonen, € 3.239,- per maand. [5]
3.27.
Uit de tabellen volgt dat [C] bij een besteedbaar inkomen van € 3.239,-, gemiddeld € 416,- per maand zou kunnen uitgeven voor [minderjarige 2 (voornaam)] .
3.28.
Het gemiddelde van de behoefte van [minderjarige 2 (voornaam)] berekend op basis van de situatie waarin hij bij de [C] zou wonen en de feitelijk situatie waarin hij bij zijn moeder woont bedraagt dan ((144 + 416) / 2 =) € 280,- per maand.
De behoefte van [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)]
3.29.
Voor de hoogte van de behoefte van [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] gaat de rechtbank uit van het gezinsinkomen van de vader en [D] .
3.30.
Zoals hiervoor al is berekend bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man
€ 3.318,- per maand en het netto besteedbaar inkomen van [D] € 2.318,- per maand. Zij kunnen voor [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] geen aanspraak maken op kindgebonden budget. Het netto besteedbaar gezinsinkomen van de vader en [D] bedraagt dan € 5.636,- per maand.
3.31.
Uit de tabellen volgt dat de vader en [D] bij een gezinsinkomen van € 5.636,- gemiddeld € 1.294,- per maand uitgaven voor [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] , dus per kind € 647,- per maand.
De draagkracht van de ouders
3.32.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.
De draagkracht van de moeder
3.33.
De voor [minderjarige 1 (voornaam)] beschikbare draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op
€ 132,- per maand. De rechtbank zal uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.34.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van de moeder.
Het netto besteedbaar inkomen van de moeder bedraagt € 2.184,- per maand. Hierbij verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 3.19.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] .
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van 2.184 =) afgerond € 655,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimum bedrag aan overige vaste lasten van € 1.020,- per maand.
Van het netto besteedbaar inkomen van de moeder blijft dan een bedrag van (2.184 -/- 655 -/- 1.020 =) € 509,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Dat komt neer op een bedrag van afgerond € 356,- per maand. De overige 30% mag de moeder vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
3.35.
De moeder is onderhoudsplichtig voor drie kinderen. Haar draagkracht dient naar rato van behoefte te worden verdeeld over deze drie kinderen, nu er een duidelijk verschil in de behoefte van de kinderen bestaat. Een verdeling naar rato levert het volgende op:
kind behoefte verdeling naar rato van behoefte beschikbaar per kind
[B (voornaam)] € 254,00 254 / 850 = 0,30 * 356 € 107,00
[minderjarige 1 (voornaam)] € 316,00 316 / 850 = 0,37 * 356 € 132,00
[minderjarige 2 (voornaam)]
€ 280,00 + 280 / 850 = 0,33 * 356 € 117,00 +
Totaal € 850,00 1,00 € 356,00
De draagkracht van de vader
3.36.
De voor [minderjarige 1 (voornaam)] beschikbare draagkracht van de vader berekent de rechtbank op
€ 155,- per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.37.
Ook voor het bepalen van de draagkracht van de vader kijkt de rechtbank eerst naar zijn inkomen. De rechtbank gaat, net als bij de bepaling van de behoefte van de kinderen van de vader, uit van een netto besteedbaar inkomen van € 3.318,-. Hierbij verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 3.18.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen van de vader.
Daarvoor maakt de rechtbank net als bij de bepaling van de draagkracht van de moeder gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. De forfaitaire woonlast van de vader bedraagt (30% van € 3.318,- =) € 995,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimumbedrag voor overige vaste lasten van € 1.020,- per maand.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan een bedrag van (3.318 -/- 995 -/- 1.020 =) € 1.303,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus € 912,- per maand. De overige 30% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
3.38.
De vader is onderhoudsplichtig voor vier kinderen. Zijn draagkracht dient naar rato van behoefte te worden verdeeld over alle kinderen, nu er een duidelijk verschil in de behoefte van de kinderen bestaat. Een verdeling naar rato levert het volgende op:
kind behoefte verdeling naar rato van behoefte beschikbaar per kind
[B (voornaam)] € 254,00 254 / 1.864 = 0,13 * 912 € 119,00
[minderjarige 1 (voornaam)] € 316,00 316 / 1.864 = 0,17 * 912 € 155,00
[minderjarige 3 (voornaam)] € 647,00 647 / 1.864 = 0,35 * 912 € 319,00
[minderjarige 4 (voornaam)]
€ 647,00 + 647 / 1.864 = 0,35 * 912 € 319,00 +
Totaal € 1.864,00 1,00 € 912,00
De verdeling van de kosten van [minderjarige 1 (voornaam)]
3.39.
De gezamenlijke beschikbare draagkracht van de moeder en de vader voor [minderjarige 1 (voornaam)] van (132 + 155 =) € 287,- per maand is onvoldoende om in de behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] van
€ 316,- per maand te voorzien. Een berekening van wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen (zogenaamde ‘draagkrachtvergelijking’) kan dan ook achterwege worden gelaten.
3.40.
De rechtbank zal nu eerst bekijken of de gezamenlijke beschikbare draagkracht van de moeder en de vader voor [B (voornaam)] de behoefte van [B (voornaam)] overstijgt. In dat geval zal de resterende beschikbare draagkracht kunnen worden overgeheveld naar [minderjarige 1 (voornaam)] .
De verdeling van de kosten van [B (voornaam)]
3.41.
De gezamenlijke beschikbare draagkracht van de moeder en de vader voor [B (voornaam)] van (107 + 119 =) € 226,- per maand is onvoldoende om in de behoefte van [B (voornaam)] van
€ 254,- per maand te voorzien. Er kan dan ook geen draagkracht worden overgeheveld naar [minderjarige 1 (voornaam)] .
3.42.
De rechtbank zal hierna berekenen of de gezamenlijke beschikbare draagkracht van de vader en [D] voor hun twee kinderen de behoefte van die kinderen overstijgt. In dat geval zal de resterende beschikbare draagkracht van de vader kunnen worden overgeheveld naar [minderjarige 1 (voornaam)] .
De draagkracht van [D]
3.43.
De draagkracht van [D] berekent de rechtbank op € 422,- per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.44.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van [D] . Het netto besteedbaar inkomen van [D] bedraagt € 2.318,- per maand. Hierbij verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 3.18.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] .
Hierbij maakt de rechtbank net als bij de draagkracht van de moeder en de vader gebruik van de ‘draagkrachtformule’. De forfaitaire woonlast van [D] bedraagt (30% van 2.318 =) afgerond € 695,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimum bedrag aan overige vaste lasten van € 1.020,- per maand.
Van het netto besteedbaar inkomen van [D] blijft dan een bedrag van (2.318 -/- 695 -/- 1.020 =) € 603,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Dat komt neer op een bedrag van afgerond € 422,- per maand. De overige 30% mag [D] vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
De verdeling van de kosten van [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)]
3.45.
De gezamenlijke beschikbare draagkracht van de vader en [D] voor [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] van ((2 x 319) + 422 =) € 1.060,- per maand is onvoldoende om volledig te voorzien in de kosten van [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] van € 1.294,- per maand. Er kan dan ook geen draagkracht van de vader worden overgeheveld naar [minderjarige 1 (voornaam)] .
3.46.
De rechtbank zal hierna berekenen of de gezamenlijke beschikbare draagkracht van de moeder en [C] voor [minderjarige 2 (voornaam)] de behoefte van [minderjarige 2 (voornaam)] overstijgt. In dat geval zal de resterende beschikbare draagkracht van de moeder kunnen worden overgeheveld naar [minderjarige 1 (voornaam)] . Als gevolg hiervan zal het aandeel van de vader in de kosten van [minderjarige 1 (voornaam)] lager worden waardoor hij meer draagkracht beschikbaar heeft voor [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] en wordt het tekort ten aanzien van hen kleiner.
De draagkracht van [C]
3.47.
De draagkracht van [C] berekent de rechtbank op € 647,- per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.48.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van [C] . Voor het inkomen gaat de rechtbank, net als bij de bepaling van de behoefte van [minderjarige 2 (voornaam)] , uit van een bruto maandloon van € 3.200 en een eindejaarsuitkering die gelijk is aan de vakantietoeslag. Hierbij verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 3.26. Het netto besteedbaar inkomen van [C] bedraagt dan € 2.777,- per maand (zonder kindgebonden budget en inkomensafhankelijke combinatiekorting). [6]
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van [minderjarige 2 (voornaam)] .
Hierbij maakt de rechtbank net als bij de draagkracht van de moeder, de vader en [D] gebruik van de ‘draagkrachtformule’. De forfaitaire woonlast van [C] bedraagt (30% van 2.777 =) afgerond € 833,- maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimum bedrag aan overige vaste lasten van € 1.020,- per maand.
Van het netto besteedbaar inkomen van [C] blijft dan een bedrag van (2.777 -/- 833 -/- 1.020 =) € 924,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Dat komt neer op een bedrag van afgerond € 647,- per maand. De overige 30% mag [C] vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
De verdeling van de kosten van [minderjarige 2 (voornaam)]
3.49.
De gezamenlijke beschikbare draagkracht van de moeder en [C] voor [minderjarige 2 (voornaam)] van (117 + 647 =) € 764,- per maand is voldoende om volledig te voorzien in de kosten van [minderjarige 2 (voornaam)] van € 280,- per maand. Gelet hierop zal de rechtbank een draagkrachtvergelijking maken.
3.50.
Zoals hiervoor is berekend bedraagt de beschikbare draagkracht van de moeder voor [minderjarige 2 (voornaam)] € 117,- per maand en de draagkracht van [C] € 647,- per maand. De moeder zal van de totale kosten van [minderjarige 2 (voornaam)] (117 / 764 x 280 =) € 43,- per maand moeten dragen. [C] moet van die kosten (647 / 764 x 280 =) € 237,- per maand dragen.
Beschikbare draagkracht van de moeder voor [minderjarige 1 (voornaam)]
3.51.
Gelet op het voormelde houdt de moeder van haar beschikbare draagkracht voor [minderjarige 2 (voornaam)] (117 -/- 43 =) € 74,- per maand over. Deze resterende draagkracht moet toekomen aan de andere twee kinderen voor wie de moeder onderhoudsplicht is, [B (voornaam)] en [minderjarige 1 (voornaam)] .
3.52.
Zoals hiervoor is vermeld gaat de rechtbank uit van een behoefte van [B (voornaam)] van
€ 254,- per maand en een behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] van € 316,- per maand. De totale behoefte van deze twee kinderen bedraagt dan € 570,- per maand.
Dit betekent dat van de resterende draagkracht van de moeder voor [minderjarige 2 (voornaam)] een bedrag van
(316 / 570 x 74 =) € 41,- per maand naar [minderjarige 1 (voornaam)] kan worden overgeheveld.
De beschikbare draagkracht van de moeder voor [minderjarige 1 (voornaam)] wordt dan (132 + 41 =) € 173,- per maand.
De verdeling van de kosten van [minderjarige 1 (voornaam)]
3.53.
Uitgaande van voormelde overheveling van de beschikbare draagkracht van de moeder voor [minderjarige 2 (voornaam)] naar [minderjarige 1 (voornaam)] hebben de moeder en de vader gezamenlijk nu voldoende draagkracht (155 + 173 = 328) om in de kosten van [minderjarige 1 (voornaam)] van € 316,- per maand te voorzien. Gelet hierop zal de rechtbank een draagkrachtvergelijking maken.
Zoals hiervoor is berekend bedraagt de beschikbare draagkracht van de moeder voor [minderjarige 1 (voornaam)]
€ 173,- per maand en de draagkracht van de vader € 155,- per maand. De moeder zal van de totale kosten van [minderjarige 1 (voornaam)] (173/328 x 316 =) € 167,- per maand moeten dragen. De vader moet van die kosten (155/328 x 316 =) € 149,- per maand dragen.
De zorgkorting
3.54.
Tot slot krijgt normaal gesproken de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op die alimentatie, omdat die ouder al een deel van de kosten betaalt op het moment dat het kind bij hem/haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
3.55.
Uitgaande van de huidige omgangsregeling, waarbij [minderjarige 1 (voornaam)] eens in de maand een weekend en een deel van de vakanties bij de vader verblijft, vindt de rechtbank een zorgkorting van 15 % van de behoefte redelijk, dus (15 % van 316 =) € 47,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (149 -/- 47 =) € 102,- per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van [minderjarige 1 (voornaam)] .
Conclusie
3.56.
Het door de vader verzochte vast te stellen bedrag van € 109,- per maand is de ondergrens voor het door de rechtbank vast te stellen bedrag aan kinderalimentatie. De rechtbank zal dan ook de door de man te betalen kinderalimentatie vaststellen op € 109,- per maand.
De alimentatie moet vooruit worden betaald
3.57.
De rechtbank zal beslissen dat de vader de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.58.
De rechtbank zal de beslissing over de kinderalimentatie uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten aanzien van [minderjarige 1 (voornaam)] , zoals die eerder tussen partijen is overeengekomen, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 1 december 2022 € 109,- per maand bedraagt;
4.2.
houdt de beslissing over het gezag en de omgang aan, in afwachting van de uitkomst van het Raadsonderzoek, waarbij de advocaten na ontvangst van het Raadsrapport in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk te reageren op de inhoud van dat rapport;
4.3.
verzoekt de Raad onderzoek te doen en de rechtbank binnen uiterlijk zes maanden na de datum van deze beschikking schriftelijk te adviseren over de vragen:
  • welke omgangs-/zorgregeling in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] is;
  • of de door de vader gewenste wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] is;
4.4.
wijst het verzoek van de moeder over de kinderalimentatie af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M. Weistra, (kinder)rechter in samenwerking met mr. J.K. Franken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 december 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de vader
Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen [D]
Bijlage 3: netto besteedbaar inkomen van de moeder
Bijlage 4: netto besteedbaar inkomen van [C] (behoefte)
Bijlage 5: netto besteedbaar inkomen van [C] (draagkracht)

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de vader
3.Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen van [D]
4.Bijlage 3: netto besteedbaar inkomen van de moeder
5.Bijlage 4: netto besteedbaar inkomen van [C] (behoefte)
6.Bijlage 5: netto besteedbaar inkomen van [C] (draagkracht)