ECLI:NL:RBMNE:2022:567

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/1250
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Vereniging Vrienden van 't Gooi (VVG) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum. De VVG had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college, waarin een handhavingsverzoek met betrekking tot een volleybalveld was toegewezen, maar het verzoek om handhaving van de strandverbreding en verhardingen was afgewezen. De VVG heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, maar dit beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn was ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepstermijn is aangevangen op 22 januari 2021, de dag na verzending van de beslissing op bezwaar. De VVG had het beroepschrift pas op 16 maart 2021 ingediend, wat betekent dat het na het verstrijken van de termijn was. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding de VVG redelijkerwijs kon worden verweten, omdat er geen reden was waarom de VVG niet al tijdens de beroepstermijn pro forma beroep had kunnen instellen. De rechtbank concludeerde dat de VVG niet voldoende had aangetoond dat de termijnoverschrijding niet aan haar te wijten was.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van termijnoverschrijding. De rechtbank verklaarde het beroep van de VVG niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1250

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen

Vereniging Vrienden van 't Gooi, uit Huizen, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Bekooy).
De partijen worden in het vervolg van deze uitspraak aangeduid als: de VVG en het college.

Inleiding

1. Bij de Stichtse Brug in Blaricum ligt het Voorland, een natuurgebied met een recreatiestrand. Het Voorland is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Begin 2019 is in opdracht van de gemeente het strand deels afgegraven en met zand opgehoogd. Ook zijn een volleybalveld en een pad aangelegd. De VVG heeft het college om handhaving verzocht.
2. In het besluit van 14 november 2019 heeft het college het handhavingsverzoek met betrekking tot het volleybalveld toegewezen en met betrekking tot de strandverbreding en de verhardingen afgewezen. De VVG heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. In de beslissing op bezwaar van 20 januari 2021 heeft het college de motivering van het besluit aangevuld. De VVG is het niet eens met die beslissing op bezwaar en heeft daartegen beroep ingesteld.
3. De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2021 op zitting behandeld, gelijktijdig met een beroepszaak over de plaatsing van een strandpaviljoen (UTR 21/98). De VVG is vertegenwoordigd door voorzitter ing. [A] en mr. [B] , vergezeld door deskundigen dr. J.A.M. Janssen en P.A. Bakker. Het college is vertegenwoordigd door gemachtigde mr. M. Bekooy, vergezeld door teamleider [C] en deskundige D. Grote Beverborg. Ook aanwezig was [D] , namens [bedrijf] B.V., de vergunninghouder van het strandpaviljoen.
4. Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden in verband met een nadere uitwisseling van stukken over de ontvankelijkheid van het beroep. Het college heeft stukken ingediend en de VVG heeft daarop gereageerd. Partijen hebben aangegeven geen gebruik te maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft op 6 januari 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

5. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van de VVG niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn is ingediend.
6. De rechtbank licht hierna toe hoe zij tot dit oordeel gekomen is.
Was er sprake van een termijnoverschrijding?
7. De beslissing op bezwaar is genomen op 20 januari 2021. Het college heeft stukken ingediend waaruit blijkt dat het besluit op 21 januari 2021 bij PostNL is aangeboden om aangetekend verzonden te worden. Uit de ‘Track & Trace’ gegevens van PostNL blijkt dat het poststuk op 26 januari 2021 bij het PostNL-punt is aangekomen en op 27 januari 2021 is afgehaald. Het pro forma beroepschrift is op 16 maart 2021 door de rechtbank ontvangen.
8. Aan de beslissing op bezwaar ligt een salderingsovereenkomst ten grondslag. Deze salderingsovereenkomst is niet met de beslissing op bezwaar meegezonden, maar is op verzoek van de VVG op 9 februari 2021 per e-mail naar de VVG verzonden. De VVG voert aan dat de beroepstermijn pas is aangevangen na de verzending van het salderingsbesluit, omdat dat een belangrijk onderdeel van de beslissing op bezwaar is. Volgens de VVG was eerder niet voldaan aan artikel 14 van de Bekendmakingswet.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is de beroepstermijn aangevangen op 22 januari 2021, de dag na verzending van de beslissing op bezwaar. Daarmee was het besluit op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Uit artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat dat de start van de beroepstermijn is. Dat de salderingsovereenkomst op dat moment niet is meegezonden maakt daarvoor geen verschil. Die overeenkomst ligt wel ten grondslag aan het besluit, maar is geen onderdeel van het besluit zelf. De overeenkomst is daarom niet bepalend voor de bekendmaking van het besluit, en daarmee ook niet voor de start van de beroepstermijn.
10. De beroepstermijn is op grond van artikel 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht 6 weken vanaf de dag na de verzenddatum. De rechtbank stelt vast dat de beroepstermijn afliep op 4 maart 2021. Het beroepschrift is op 16 maart 2021 ingediend, dus pas na het verstrijken van de beroepstermijn.
Was de termijnoverschrijding verwijtbaar?
11. Uit artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een beroep toch ontvankelijk is, als de termijnoverschrijding de indiener redelijkerwijs niet kan worden verweten.
12. De VVG voert aan dat het te laat indienen van het beroep haar niet kan worden verweten. De VVG stelt dat zij pas na ontvangst van de salderingsovereenkomst kon beoordelen of er reden was om beroep in te stellen. Vervolgens moest ook nog beslist worden of er een bureau zou worden ingeschakeld voor een contra-expertise, en welk bureau dat dan zou kunnen doen. De VVG wijst er ook op dat voor het instellen van beroep en het besteden van middelen uit de verenigingskas bestuursbesluiten nodig zijn en verantwoording moet worden afgelegd aan de leden, en dat kost ook tijd.
13. Naar het oordeel van de rechtbank kan de termijnoverschrijding de VVG redelijkerwijs worden verweten. Er was geen reden waarom de VVG niet al tijdens de beroepstermijn in ieder geval pro forma, dus nog zonder inhoudelijke gronden, beroep had kunnen instellen. Dat kon de VVG al doen vóór de ontvangst van de salderingsovereenkomst, en na ontvangst van de overeenkomst waren er bovendien ook nog ruim drie weken van de beroepstermijn over. Voor het instellen van beroep is het ook niet nodig dat er al is beslist over het inschakelen van een bureau voor een contra-expertise. Dat er tijd gemoeid is met interne besluiten en procedures binnen de vereniging komt voor risico van de VVG.
Conclusie
14. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 februari 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.