Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
3.VOORVRAGEN
4.WAARDERING VAN HET BEWIJS
5.BEWEZENVERKLARING
6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
8.OPLEGGING VAN STRAF
first offender) geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Hoewel de ernst van het feit de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou rechtvaardigen, acht de rechtbank het in onderhavige zaak niet opportuun om verdachte terug te sturen naar de gevangenis. Gelet op de persoon van verdachte zal de rechtbank dan ook aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van achtentwintig dagen, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Om verder uiting te geven aan de ernst van het feit legt de rechtbank aan verdachte ook een taakstraf op voor de duur van honderdtwintig uren, te vervangen door zestig dagen hechtenis, indien verdachte deze taakstraf niet (naar behoren) verricht.
9.BESLAG
10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
11.BESLISSING
een gevangenisstraf voor de duur van achtentwintig (28) dagen;
een taakstraf voor de duur van honderdtwintig (120) uren;