In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de vennootschap onder firma [handelsnaam] en de gedaagden [achternaam gedaagden 1 t/m 3] over de huur van een bedrijfsruimte waarin een restaurant is gevestigd. De eiseres, [handelsnaam], heeft sinds 1 mei 2014 de bedrijfsruimte gehuurd en heeft in 2020 een nieuwe huurovereenkomst gesloten. De eiseres stelt dat zij overlast heeft ondervonden van renovatiewerkzaamheden die door de gedaagden zijn uitgevoerd, wat heeft geleid tot schade en een belemmering van de bedrijfsvoering. De eiseres vordert schadevergoeding en de voltooiing van de renovatiewerkzaamheden, terwijl de gedaagden in reconventie ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vorderen wegens huurachterstand en andere tekortkomingen van de eiseres.
De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiseres voor een deel toegewezen, met name de vordering tot schadevergoeding voor het gebruik van water en elektriciteit door de aannemer, maar heeft de vorderingen tot schadevergoeding voor misgelopen winst en andere kosten afgewezen. De gedaagden zijn in hun vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelt dat de tekortkomingen van de eiseres niet van dien aard zijn dat ontbinding gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft de gedaagden ook bevolen om een douche en een aansluiting voor de wasmachine te realiseren, en heeft de eiseres opgedragen om de elektrische installatie te onderhouden en te repareren.