ECLI:NL:RBMNE:2022:5663

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
9709841 \ UC EXPL 22-1364
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een klacht over verhuurder door de kantonrechter na uitspraak van de Huurcommissie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en STICHTING PATRIMONIUM WOONSERVICE. [eiser] huurt sinds 2 juni 1998 een woning van Patrimonium en heeft op 29 november 2020 een klacht ingediend bij de Huurcommissie over overlast van zijn bovenbuurman. De Huurcommissie heeft deze klacht op 13 december 2021 ongegrond verklaard, waarop [eiser] de kantonrechter verzocht om de klacht opnieuw te beoordelen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat hij niet bevoegd is om de uitspraak van de Huurcommissie te herzien, aangezien de klacht niet onder de reikwijdte van artikel 7:262 BW valt. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en geoordeeld dat Patrimonium voldoende maatregelen heeft genomen om de overlast te adresseren. [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van Patrimonium, vastgesteld op € 150,-, en de nakosten werden eveneens toegewezen. De proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 9709841 \ UC EXPL 22-1364
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.P. Harten,
tegen
STICHTING PATRIMONIUM WOONSERVICE,
gevestigd in Veenendaal ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Patrimonium ,
gemachtigde: mr. M.J. Jeths.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 en 2,
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2,
- de mondelinge behandeling van 28 oktober 2022.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiser] huurt sinds 2 juni 1998 van Patrimonium de woning aan de [adres] in [plaats] .
2.2.
[eiser] heeft op 29 november 2020 een klacht over een gedraging van Patrimonium bij de Huurcommissie ingediend. De klacht van [eiser] hield – kort gezegd – in dat hij overlast ondervindt van zijn bovenbuurman en Patrimonium geen actie heeft ondernomen om een einde te maken aan deze overlast.
2.3.
De Huurcommissie heeft de klacht van [eiser] op 13 december 2021 ongegrond verklaard. De Huurcommissie vindt dat Patrimonium zich voldoende heeft ingespannen om de gestelde overlast te stoppen dan wel te verminderen. [eiser] is het niet eens met deze uitspraak en vraagt de kantonrechter zijn klacht opnieuw te beoordelen en gegrond te verklaren alsook Patrimonium te veroordelen in de proceskosten.
2.4.
Patrimonium voert verweer tegen de vordering van [eiser] en vordert dat [eiser] haar proceskosten betaalt.

3.De beoordeling

3.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
3.2.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De uitspraak van de Huurcommissie kan niet aan de kantonrechter worden voorgelegd
3.3.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de kantonrechter op grond van artikel 7:262 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bevoegd is om een uitspraak te doen over
het punt waarover de Huurcommissie heeft beslist. De klacht die [eiser] ter beoordeling aan de Huurcommissie heeft voorgelegd, is echter op grond van artikel 4 lid 5 Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte door de Huurcommissie beoordeeld. Het betreft namelijk een klacht over een gedraging van de verhuurder. Een dergelijke klacht valt niet onder het bereik van artikel 7:262 lid 1 van het BW. Het laatstgenoemde artikel ziet immers op de uitspraken van de Huurcommissie over – samengevat – bepaalde vergoedingen. [eiser] kan zich dus niet wenden tot de kantonrechter om zijn klacht opnieuw te laten beoordelen. De kantonrechter wijst daarom de vordering van [eiser] af.
De door [eiser] ervaren overlastsituatie
3.4.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] met zijn vordering, gezien de inhoud van de dagvaarding en de toelichting van [eiser] daarop tijdens de mondelinge behandeling, in feite een verklaring van recht van de kantonrechter wenst te verkrijgen over de gedraging van Patrimonium . Ook als de kantonrechter de vordering van [eiser] op die manier opvat, is die niet toewijsbaar. Hierbij is het volgende van belang.
3.5.
[eiser] ervaart sinds jaren overlast die wordt veroorzaakt door zijn bovenbuurman, de heer [A] , zo stelt hij. De overlast bestaat volgens [eiser] uit het vervuilen van zijn balkon, het vervuilen en vernielen van zijn ramen en deuren, mishandeling en geluidsoverlast. [eiser] durft hierdoor niet meer naar buiten. Hij is bang dat zijn bovenbuurman hem mishandelt, bespuugt of bedreigt. [eiser] ervaart hierdoor veel hinder en vindt dat zijn huurgenot is verminderd en dat Patrimonium daar iets tegen moet doen.
3.6.
Het is voorstelbaar dat de situatie zoals [eiser] die schetst, afbreuk doet aan zijn welzijn. [eiser] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een objectief vast te stellen onrechtmatige overlastsituatie die leidt tot een ernstige vermindering van het huurgenot.
3.7.
Voorts is van belang dat Patrimonium ter betwisting stelt dat zij naar aanleiding van de klachten van [eiser] heeft geprobeerd te bemiddelen tussen [eiser] en zijn bovenbuurman. [eiser] speelt volgens Patrimonium namelijk zelf ook een rol in de overlastsituatie, omdat hij spek gooit op het balkon van zijn bovenbuurman. [eiser] ontkent dat niet. Patrimonium heeft de wijkagent ingeschakeld, buurtbemiddeling aangeboden en de veiligheidsadviseur van de gemeente [gemeente] is ingeschakeld, aldus Patrimonium . [eiser] heeft slechts in algemene bewoordingen betwist dat Patrimonium deze acties heeft ondernomen. Patrimonium heeft [eiser] als laatste mogelijkheid om aan de door [eiser] gestelde overlast een einde te maken een andere woning aangeboden. [eiser] is niet bereid te verhuizen.
3.8.
Gelet op het voormelde kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een situatie waarin Patrimonium onvoldoende adequate maatregelen heeft getroffen.
3.9.
Anders dan [eiser] heeft betoogd, rust op Patrimonium niet een verzwaarde motiveringsplicht van haar betwisting (ook wel genoemd: een verzwaarde stelplicht). Immers, [eiser] kan bij de wijkagent, de buurtbemiddeling en de veiligheidsadviseur navragen of Patrimonium hun hulp heeft ingeroepen, hen vragen om daarover bijvoorbeeld iets op papier te zetten en dat in een procedure overleggen. Dat hij dat niet heeft gedaan, komt en blijft voor zijn rekening en risico.
3.10.
Omdat [eiser] ten aanzien van de hiervoor besproken, in geschil zijnde stellingen niet voldoet aan de op hem rustende stelplicht, is voor nadere bewijslevering geen plaats.
Proceskostenveroordeling
3.11.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dat betekent dat hij zijn eigen (proces)kosten moet dragen en de proceskosten van Patrimonium aan haar moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Patrimonium vastgesteld op € 150,- (2 punten x € 75,-) aan salaris gemachtigde.
3.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten worden dan ook toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3.13.
Patrimonium heeft gevorderd de proces- en nakostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daartegen is [eiser] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan. Op grond van het bepaalde in artikel 233, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt die vordering toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Patrimonium tot dit vonnis vastgesteld op € 150,-,
4.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 37,50 aan salaris gemachtigde,
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op
30 november 2022.