Overwegingen
5. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van de VVG gegrond, omdat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met de regels die het Natuurnetwerk Nederland beschermen uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2019 van de provincie Noord-Holland.
6. De rechtbank licht hierna toe hoe zij tot dit oordeel gekomen is en wat de gevolgen daarvan zijn.
Ontvankelijkheid van het beroep
7. Het college heeft aan de orde gesteld of het beroep van de VVG ontvankelijk is, aangezien de beroepsgronden pas heel laat in de procedure zijn ingediend.
8. De rechtbank stelt vast dat na de ontvangst van het pro forma beroep een ‘herstel verzuim-brief' naar de VVG is verzonden. Op die brief staat een lijst met voorwaarden waaraan het beroepschrift moet voldoen. Daarop wordt aangekruist aan welke voorwaarden nog niet voldaan is. Op die brief is de optie met betrekking tot het meedelen van de gronden van het beroep niet aangekruist. Dat betekent dat de rechtbank geen termijn aan de VVG heeft gegeven om alsnog de gronden van het beroep in te dienen. Dat is een voorwaarde om het beroep niet-ontvankelijk te kunnen verklaren (artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht). Het beroep is daarom ontvankelijk. De rechtbank merkt op dat het college de gelegenheid heeft gehad om verweer te voeren en dit ook heeft gedaan.
9. Op dit moment geldt voor de provincie Noord-Holland de Omgevingsverordening NH2020. Op basis van het overgangsrecht geldt voor lopende zaken zoals deze echter nog de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2019. De rechtbank toetst de omgevingsvergunning daarom aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).
10. In artikel 19 van de PRV zijn regels vastgesteld die gelden voor bestemmingsplannen in gebieden binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN-gebieden). Deze regels gelden ook voor omgevingsvergunningen waarin wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Omdat in de omgevingsvergunning voor het strandpaviljoen gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht gelden de regels van artikel 19 van de PRV ook voor deze zaak.
11. De rechtbank stelt voorop dat de tekst van artikel 19 van de PRV het toetsingskader is voor het college met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland. De rechtbank toetst het besluit van het college dus ook aan die bepaling. Door de provincie gehanteerde werkwijzen en beleid en eerdere of latere regelgeving met bijbehorende spelregels (waar de VVG naar verwijst) vormen dus niet het toetsingskader. De tekst van artikel 19 van de PRV is als bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
12. Het uitgangspunt van artikel 19 van de PRV is dat ruimtelijke besluiten moeten strekken tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN-gebieden. Artikel 19 bevat drie mogelijkheden om een besluit te nemen waarin een activiteit mogelijk wordt gemaakt die op zichzelf (dus zonder extra maatregelen) zou leiden tot een verslechtering:
- Saldering: Op grond van het derde lid zijn besluiten mogelijk waarin de activiteiten per saldo niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het NNN of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen de NNN-gebieden.
- Compensatie: Op grond van het vierde lid kunnen besluiten worden genomen die wel per saldo tot een significante aantasting of vermindering van het oppervlak leiden, als er sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn en de negatieve effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.
- Herbegrenzing: Op grond van het achtste lid hebben gedeputeerde staten de bevoegdheid om de begrenzing van het NNN te wijzigen, onder meer ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling (als wordt voldaan aan een aantal voorwaarden) of voor de toepassing van compensatie.
Toetsing aan de regelgeving
13. Het strandpaviljoen, met een oppervlaktebeslag van circa 399 m2, wordt geplaatst binnen de begrenzing van een NNN-gebied. Daardoor neemt het feitelijke oppervlak aan NNN-gebied met wezenlijke kenmerken en waarden af. De VVG en het college zijn het erover eens dat de plaatsing van het strandpaviljoen op zichzelf leidt tot een significante verslechtering. Dat betekent dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als gebruik wordt gemaakt van de in overweging 12 opgesomde mogelijkheden.
14. Het college heeft ingezet op de mogelijkheid van saldering. Op de zitting heeft het college bevestigd dat het derde lid van artikel 19 van de PRV ten grondslag ligt aan de verleende omgevingsvergunning. Dat betekent dat de vergunde activiteit per saldo niet mag leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN of tot een vermindering van de oppervlakte van het NNN.
15. Het college heeft aan de Gooise Zomerkade en in de Blaricummermeent gronden aangewezen die aan het NNN toegevoegd kunnen worden. Door die gronden aan het NNN toe te voegen wil het college de gevolgen van de plaatsing van het strandpaviljoen op het Voorland salderen. Dit is vastgelegd in het inrichting- en beheerplan, dat onderdeel uitmaakt van de besluitvorming. De gemeente Blaricum heeft een salderingsovereenkomst gesloten met de provincie Noord-Holland. Daarin staat dat de provincie zich zal inspannen om zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen twee jaar, de salderingsgronden als NNN te begrenzen. De gemeente zal zich inspannen om zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen twee jaar, de salderingsgronden een passende bestemming te geven en regels ter bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN op te nemen.
16. De VVG is het niet eens met deze gang van zaken. De VVG vindt dat er eerst door de provincie en vervolgens door de gemeente een besluit over de salderingsgronden genomen had moeten worden. De salderingsovereenkomst kan dergelijke besluiten niet vervangen. Bovendien vindt de VVG dat de salderingsovereenkomst te weinig rechtszekerheid biedt, omdat de salderingsovereenkomst voor derden niet afdwingbaar is.
17. Het college stelt zich op het standpunt dat saldering op deze wijze wel mogelijk is. Door de overeenkomst staat dat volgens het college ook voldoende vast. Het college wijst erop dat de provincie de overeenkomst heeft ondertekend en akkoord is met deze werkwijze.
18. De rechtbank stelt voorop dat artikel 19 van de PRV rechtstreeks werkende regels bevat, waar het college zelf aan moet toetsen en waar de omgevingsvergunning aan moet voldoen. Wat de provincie van de gekozen werkwijze vindt is daarom niet bepalend.
19. Vereist is dat de activiteiten per saldo niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden of een vermindering van de oppervlakte van het NNN. Naar het oordeel van de rechtbank houdt dit in dat er per saldo binnen het
huidigeNNN geen verslechtering mag plaatsvinden. Een verslechtering binnen het NNN kan dus alleen gesaldeerd worden met een verbetering binnen het huidige NNN. Maatregelen buiten het huidige NNN zijn voor de saldering dus alleen relevant voor zover die een positief effect hebben op huidig NNN-gebied.
20. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met de werkwijze van het college niet voldaan aan de vereisten van artikel 19, derde lid, van de PRV. Het college wil namelijk salderen met salderingsgronden die buiten het huidige NNN-gebied liggen. Voor zover het college met die gronden wil salderen, moeten die gronden eerst via een herbegrenzing binnen het NNN gebracht worden. Dat de gemeente en de provincie van plan zijn de gronden in de toekomst door middel van herbegrenzing binnen het NNN te brengen maakt daarbij naar het oordeel van de rechtbank geen verschil. De salderingsovereenkomst is geen vervanging voor een herbegrenzingsbesluit. Die overeenkomst brengt enkel een privaatrechtelijke rechtsverhouding tot stand tussen de gemeente en de provincie. De omgevingsvergunning is verleend voor een activiteit die leidt tot verslechtering binnen het NNN, namelijk een afname van het feitelijke oppervlak aan NNN-gebied, terwijl daar geen verbetering binnen het NNN in de zin van de PRV tegenover stond. Er is dan dus (per saldo) sprake van een verslechtering, en dat is in strijd met artikel 19, derde lid, van de PRV.
21. De beslissing op bezwaar is in strijd met artikel 19, derde lid, van de PRV. Het beroep is gegrond en de beslissing op bezwaar moet worden vernietigd. De overige beroepsgronden van de VVG hoeven daarom niet meer besproken te worden.
22. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar.
23. De rechtbank ziet vanwege de aard van het gebrek geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Als het college toch wil salderen met de aangewezen gronden, moet er eerst een herbegrenzingsbesluit worden genomen door het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland, en die zijn geen partij bij deze procedure. Gedeputeerde staten kunnen bij de herbegrenzing keuzes maken die gevolgen hebben voor de besluitvorming, bijvoorbeeld of de grond waar het strandpaviljoen is voorzien binnen het NNN blijft of erbuiten komt te liggen. Omdat de rechtbank het besluit vernietigt, moet het college opnieuw een beslissing nemen op het bezwaar van de VVG. De rechtbank geeft het college in overweging om met de andere partijen in overleg te treden over een meer permanente oplossing, aangezien de vergunninghouder op de zitting heeft aangegeven dat dat zijn voorkeur heeft.
24. De gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van de beslissing op bezwaar leiden er niet toe dat de verleende omgevingsvergunning zijn werking verliest. In het licht van de in deze uitspraak vastgestelde onrechtmatigheid in de besluitvorming weegt de rechtbank de belangen van de VVG bij de bescherming van het Voorland op dit moment zwaarder dan de belangen van het college en van de vergunninghouder. Daarom schorst de rechtbank het primaire besluit bij wijze van voorlopige voorziening tot 6 weken na de datum waarop het college een nieuw besluit heeft genomen. Dat betekent dat de vergunninghouder tot die tijd geen gebruik mag maken van de omgevingsvergunning.
25. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan de VVG het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
26. Omdat het beroep gegrond is, krijgt moet het college de proceskosten die de VVG in beroep heeft gemaakt vergoeden. Het college moet in het nieuwe besluit beslissen over eventuele proceskosten in bezwaar. De VVG heeft verzocht om een vergoeding van € 9.249,24 voor het rapport van Wageningen University & Research en vier maal het uurtarief van deskundige Janssen voor zijn aanwezigheid bij de zitting. De vergoeding voor deze kosten wordt door de rechtbank vastgesteld aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht, gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en dus met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003. De rechtbank stelt vast dat het uurtarief hoger ligt dan het maximaal te vergoeden tarief uit het Besluit tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt de vergoeding daarom vast op de forfaitaire tarieven. Voor het rapport van Wageningen University & Research wordt de vergoeding vastgesteld op 48 uur x € 134,04 + 21% BTW = € 7.785,04. Voor de aanwezigheid van deskundige Janssen bij de zitting wordt de vergoeding vastgesteld op 2,5 uur x € 134,04 + 21% BTW = € 405,47. De door de VVG gevraagde reiskosten van € 28,60,- komen voor vergoeding in aanmerking. De te vergoeden proceskosten bedragen daarmee in totaal € 8.219,11.