ECLI:NL:RBMNE:2022:5659

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3080
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verklaring van geen bezwaar op basis van veiligheidsonderzoek en risico op ongewenste beïnvloeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de weigering van een verklaring van geen bezwaar (vgb) aan eiser, die een veiligheidsonderzoek onderging in verband met een functie bij een organisatie. Eiser was op 13 mei 2020 aangemeld voor het veiligheidsonderzoek door het Dienstencentrum Personeelslogistiek, omdat hij een vgb op veiligheidsmachtigingsniveau A nodig had voor zijn functie. Na een veiligheidsonderzoek op 23 juli 2020 en een voornemen tot weigering van de vgb op 2 maart 2021, werd eiser op basis van de uitkomsten van het onderzoek ontslagen. De verweerder, die de vgb weigerde, baseerde deze beslissing op de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn banden met Rusland en de risico's die dit met zich meebracht voor de nationale veiligheid. Eiser heeft tegen de beslissing bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 9 december 2022 zijn zowel eiser als verweerder niet verschenen, wat de rechtbank niet belette om de zaak te beoordelen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder op basis van de persoonlijke omstandigheden van eiser en de informatie over Rusland in redelijkheid de vgb had kunnen weigeren. De rechtbank benadrukte dat de weigering niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, omdat de nationale veiligheid zwaarder woog dan de belangen van eiser. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende waarborgen waren dat eiser zijn verplichtingen onder de functie onder alle omstandigheden getrouw zou vervullen, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P.K. Ruperti),
en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. J.L.M. Neijendorff).

Procesverloop

Eiser is op 13 mei 2020 door het Dienstencentrum Personeelslogistiek aangemeld bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) voor een veiligheidsonderzoek in verband met de vervulling van de [Functie] bij het [Organisatie] . Voor deze functie heeft eiser namelijk een verklaring van geen bezwaar (vgb) op veiligheidsmachtigingsniveau A nodig.
Op 23 juli 2020 heeft het veiligheidsonderzoek plaatsgevonden.
In september 2020 is eiser gestart met een verkorte [Opleiding] .
Op 2 maart 2021 heeft verweerder aan eiser zijn voornemen bekend gemaakt de vgb te weigeren. Eiser is daarop direct ontslagen.
Eiser heeft zijn zienswijze op het voornemen gegeven.
In juni 2021 is eiser opnieuw aangesteld binnen [organisatie] in de [Organisatie]
In het besluit van 5 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiser de vgb te verlenen.
In het besluit van 16 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Ook verweerder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
1. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en heeft daarbij voor twee gedingstukken – een memo van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de MIVD en een nota van de MIVD – een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Awb en verzocht om beperkte kennisname.
2. De rechtbank heeft (in een andere samenstelling) in de beslissing van 5 december 2022 op grond van artikel 8:29, derde lid van de Awb geoordeeld dat er gewichtige redenen zijn om de beperkte kennisname gerechtvaardigd te achten en het verzoek om geheimhouding toegewezen.
3. Bij emailbericht van 28 november 2022 heeft de rechtbank eiser verzocht of hij toestemming geeft om kennis te nemen van de twee gedingstukken. In het emailbericht van 2 december 2022 heeft eiser medegedeeld dat hij geen toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid van de Awb verleent. De rechtbank zal dan ook voor de beoordeling van het onderhavige beroep geen kennisnemen van de gedingstukken waarvoor beperkte kennisneming is gerechtvaardigd.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) zijn de gevolgen van een weigering de rechter toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb te verlenen om van stukken kennis te nemen, in beginsel voor degene die de toestemming heeft geweigerd. [1] Door zijn weigering de rechter toestemming te geven om van de twee gedingstukken, genoemd onder 1., beperkt kennis te nemen, heeft eiser de rechter de mogelijkheid ontnomen de rechtmatigheid van het bestreden besluit te toetsen voor zover het gaat over de informatie die verweerder heeft overgelegd. Dit komt voor eisers risico. De rechtbank zal het er daarom voor houden dat de door verweerder verstrekte informatie over eiser juist is.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft – samengevat – aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers persoonlijke (gedragingen) en omstandigheden aanleiding geven tot de conclusie dat er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit de [Functie] voortvloeiende verplichtingen getrouwelijk zal volbrengen. Verweerder heeft daartoe verwezen naar het veiligheidsonderzoek. Uit dit veiligheidsonderzoek is gebleken dat eiser en zijn partner banden hebben met Rusland en met personen die in Rusland wonen. Eiser is in de beoordelingsperiode naar Rusland gereisd en woonde – voor zijn studie – van 28 januari 2017 tot 27 april 2017 in Rusland. Eiser is de Russische taal machtig. De partner van eiser is in Nederland geboren en opgegroeid, heeft een Russische moeder en naast de Nederlandse ook de Russische nationaliteit. Zij heeft nog familie (oma en oom) in Rusland wonen, waar zij jaarlijks op bezoek ging (voor het laatste in 2019). Op grond van deze persoonlijke en relationele omstandigheden is in het veiligheidsonderzoek van eiser gekeken naar zijn relatie met Rusland en de risico’s die dit meebrengt voor de nationale veiligheid en [organisatie] , alsook voor eiser zelf. Daarbij is voor verweerder van belang dat uit, onder meer, informatie uit jaarverslagen van de MIVD (en AIVD) over het laatste decennium een toenemende (militaire) dreiging van Rusland tegen het westen blijkt, met een escalatie in 2021 en 2022. Deze immer toenemende dreiging vanuit Rusland en de stijgende en steeds geraffineerdere spionagedreiging, betekenen volgens verweerder dat er sprake is van een toenemend risico op (bewuste of onbewuste) ongewenste beïnvloeding (door de Russische diensten).
In het verweerschrift heeft verweerder gewezen op de onder geheimhouding ingediende gedingstukken, zoals hiervoor vermeld onder 1., waarvan beperkte kennisname gerechtvaardigd is geacht. Verweerder geeft in het verweerschrift ook een nadere toelichting over de concrete persoonlijke omstandigheden en acht het waarschijnlijk dat op grond van de persoonlijke binding van eiser met Rusland en de toenemende (militaire) dreiging vanuit Rusland richting het westen, waaronder Nederland, dat eiser en ook zijn partner, die eveneens een gevoelige inlichtingenfunctie ambieert, de aandacht hebben getrokken van de Russische inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daardoor bestaat er volgens verweerder een risico dat eiser onder andere door middel van zijn schoonfamilie in Rusland, onder druk kan worden gezet om voor hen relevante informatie te delen.
Standpunt van eiser
6. Eiser heeft aangevoerd dat er geen risico’s op ongewenste (on)bewuste beïnvloeding bestaan. Iemand zonder enige binding met Rusland zal volgens eiser vatbaarder zijn voor beïnvloeding dan hij. Eiser heeft immers door zijn studie ( Russische Studies ) en zijn studieverblijf in Rusland aan het [Instituut] in 2017 en twee andere reizen naar Rusland genuanceerde en gedegen kennis van het land en het huidige regime, waardoor het risico op ongewenste beïnvloeding door Rusland onwaarschijnlijk is. Daarnaast is eiser voor de laatste maal in 2017 en zijn partner in 2019 in Rusland geweest. Het enige familielid in Rusland waar eisers partner contact mee heeft, is haar oma. De ouders van zijn partner leven in Nederland en zijn partner is hier geboren en heeft altijd hier gewoond. Met familie praat eiser niet over zijn [Functie] bij [organisatie] . Bovendien zijn eiser en zijn partner bereid om niet meer naar Rusland te reizen en geen contact meer te onderhouden met de familie van zijn partner die daar woont.
Wettelijk kader
7. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo), voor zover thans van belang, wijst de minister die verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waartoe een [Functie] , gezien de aard daarvan, behoort, functies die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden aan als [Functie] .
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wvo wordt, alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd, ten aanzien van de betrokken persoon door de AIVD een veiligheidsonderzoek ingesteld.
Op grond van het tweede lid van dat artikel omvat het veiligheidsonderzoek het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende [Functie] . Hierbij wordt onder meer gelet op gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de [Functie] voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wvo kan een vgb slechts worden geweigerd, indien blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat betrokkene de uit [Functie] voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen of het veiligheidsonderzoek onvoldoende heeft kunnen opleveren om daarover een oordeel te geven.
8. Op grond van artikel 5 van de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken (de Beleidsregel) wordt bij de beoordeling van gegevens als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wvo in ieder geval gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn.
9. Bij de beoordeling of onvoldoende waarborgen aanwezig zijn, hanteert verweerder de Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden (hierna: de Leidraad), vastgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en verweerder. In de Leidraad worden een aantal indicatoren genoemd die een rol kunnen spelen in een veiligheidsonderzoek. In de Leidraad is met betrekking tot de indicator ‘ongewenste beïnvloeding’, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“(…). Het risico van ongewenste beïnvloeding kan blijken uit de aard van de relatie met bepaalde personen, organisaties of buitenslandse overheden. Ongewenste beïnvloeding kan ertoe leiden dat de betrokkene belemmerd wordt in zijn of haar onafhankelijke belangenafweging. (…) Het in contact staan met een buitenlandse inlichtingendienst levert een grote kwetsbaarheid op. Het komt vaak voor dat betrokkene dit niet zelf door heeft. Vanwege dit risico kan dit wel leiden tot weigering of intrekking van een vbg. (…) Het risico op ongewenst beïnvloeding kan worden versterkt door sterke druk op loyaliteit aan de familie of het land van herkomst.(…)”.

Oordeel rechtbank
10. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de beoordeling of onvoldoende waarborgen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wvo aanwezig zijn, beoordelingsvrijheid heeft die door de rechter terughoudend moet worden getoetst.
De rechtbank oordeelt dat verweerder op basis van het persoonlijk profiel van eiser in combinatie met de informatie over Rusland in redelijkheid heeft mogen weigeren de vgb aan eiser te verlenen. Op basis van de voormelde informatie heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de mogelijkheid bestaat dat eiser en zijn partner reeds de aandacht van de Russische inlichtingen- en veiligheidsdienst hebben getrokken, waardoor de omstandigheid dat eiser en zijn partner bereid zijn niet langer naar Rusland te reizen en hun contacten in Rusland niet langer te onderhouden, niet afdoet aan een mogelijk veiligheidsrisico. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat het bij de beoordeling van de vgb niet doorslaggevend is of en in welke mate eiser al dan niet bereid zou zijn te voldoen aan verzoeken van Rusland, maar dat bepalend is dat eiser door de situatie waarin hij zich bevindt, voor Rusland een meer voor de hand liggend persoon is om te benaderen dan een willekeurige persoon die zich niet in een vergelijkbare situatie bevindt. Daarom heeft verweerder mogen concluderen dat het risico op ongewenste beïnvloeding vanwege eisers persoonlijke omstandigheden niet vergelijkbaar is met een algemeen aanwezig risico dat ten aanzien van iedere functionaris zou gelden. Verweerder heeft daarbij ook mogen betrekken dat de vraag of een persoon weerstand kan bieden aan pressie van buitenaf, niet op voorhand is vast te stellen.
Beroep op het evenredigheidbeginsel
11. Met betrekking tot zijn beroep op het evenredigheidsbeginsel heeft eiser aangevoerd dat een belangrijke reden dat hij in zijn huidige tijdelijke aanstelling is aangenomen, is dat hij kennis heeft van de Russische taal, cultuur, geschiedenis en (internationale) politiek. Dit wordt nu juist in zijn nadeel uitgelegd. Daarnaast heeft hij ook een financieel belang nu hij meerdere studies heeft gevolgd en kennis en ervaringen heeft opgedaan om op een dergelijke functie aangenomen te worden. Bovendien heeft hij al zes maanden een opleiding gevolgd aan de [Academie]
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder heeft mogen stellen dat de weigering niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Uitgaande van de drie in het kader van de evenredigheidstoets te onderscheiden stappen: geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid [2] , heeft verweerder in redelijkheid kunnen stellen dat de weigering noodzakelijk is vanwege de nationale veiligheid. Daarnaast heeft verweerder mogen stellen dat de weigering voldoende evenwichtig is, nu de belangen van eiser niet zwaarder wegen dan die van de nationale veiligheid. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat het eiser aan het begin van zijn opleiding bekend was dat een mogelijke weigering van de vgb aan daadwerkelijke functievervulling in de weg zou staan. Ook heeft verweerder mogen meewegen dat eiser in ieder geval een aanstelling heeft tot januari 2024 en dat niet valt uit te sluiten dat hij ook na die datum een functie binnen [organisatie] kan vervullen en daarbij salaris zal ontvangen.
Conclusie
13. De rechtbank concludeert dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er onvoldoende waarborgen zijn dat eiser de uit de [Functie] voortvloeiende verplichtingen onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2691
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.