ECLI:NL:RBMNE:2022:5646

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 46
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten omgevingsvergunningen voor gebruik en uitbreiding van een pand

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland de beroepen van eisers tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen. Het college heeft op 8 april 2021 een omgevingsvergunning verleend aan [bedrijf] B.V. voor het gebruik van een pand voor wonen, in afwijking van de geldende bedrijfsbestemming. Daarnaast is op 18 oktober 2021 een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van het pand en het wijzigen van de gevels, ook in afwijking van het bestemmingsplan. De besluiten van 25 november 2021 en 1 april 2022, waarin de bezwaren van eisers ongegrond zijn verklaard, zijn de bestreden besluiten waartegen beroep is ingesteld.

De rechtbank heeft op 20 december 2022 de beroepen behandeld. Eisers hebben aangevoerd dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet kan worden beoordeeld vanwege het relativiteitsvereiste. Dit vereiste houdt in dat een norm alleen kan worden ingeroepen als deze bedoeld is om de belangen van de eiser te beschermen. De rechtbank concludeert dat de belangen van eisers niet zijn geschaad, aangezien zij bezwaar hebben gemaakt en tegen de inhoudelijke omgevingsvergunning zijn opgekomen.

De rechtbank heeft verder de inhoudelijke beroepsgronden van eisers beoordeeld, waaronder de onduidelijkheid over het aantal woningen dat de omgevingsvergunning betreft en de impact op het woon- en leefklimaat. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag voldoende duidelijk is en dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De beroepen worden ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/46, UTR 22/52 en UTR 22/2104
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaken tussen

[eiser 1] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. J.R. Duin),

[eiser 2] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde mr. S.K. Reijke),
tezamen eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. T.M.H. van Zundert).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen twee besluiten van het college.
Met het besluit van 8 april 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [bedrijf] B.V. voor het gebruik van het pand op het adres [adres] in [woonplaats] (het pand) voor wonen, in afwijking van de geldende bedrijfsbestemming.
Met het besluit van 18 oktober 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van het pand aan de voorzijde en het wijzigen van de gevels van het pand, in afwijking van de bepalingen van het bestemmingsplan.
Met de besluiten van 25 november 2021 (het bestreden besluit I) en 1 april 2022 (het bestreden besluit II) heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de omgevingsvergunningen in stand gelaten.
Eisers [eisers] hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Deze
beroepen zijn geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/46 onderscheidenlijk UTR 22/52.
Eisers [eiser 2] hebben daarnaast beroep ingesteld tegen het bestreden besluit II, geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/2104.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 december 2022 op zitting behandeld. Eiser [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eisers [eiser 2] zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Namens het college is de gemachtigde aanwezig en tevens mr. [A] en [B] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

Bestreden besluit I - de omgevingsvergunning voor het gebruik van het pand voor wonen
1. Eisers [eiser 1] voeren aan dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend en
dat het college niet meer bevoegd was om inhoudelijk op de aanvraag te beslissen.
Als deze beroepsgrond slaagt dan zou dit tot gevolg hebben dat het bestreden besluit wordt vernietigd en dat de omgevingsvergunning wordt herroepen. Het college zou dan de vergunning van rechtswege bekend moeten maken, waarna daartegen opnieuw kan worden geprocedeerd in bezwaar en beroep. Op de zitting hebben eisers aangegeven dat dit hun bedoeling is en dat zij deze beroepsgrond handhaven. Zij vinden dit een principieel punt en hebben bovendien belang bij een vergoeding van de proceskosten die zij in de bezwaarfase hebben gemaakt.
2. De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van deze beroepsgrond omdat die strandt op
het in de wet opgenomen relativiteitsvereiste. [1] Het relativiteitsvereiste houdt kort gezegd in dat iemand in een beroepsprocedure alleen met succes een beroep kan doen op een norm, als deze norm bedoeld is om zijn of haar belangen te beschermen. Dat is hier niet het geval. Uit de wetsgeschiedenis bij de Awb en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijkt dat de regeling over de vergunning van rechtswege met name beoogt het belang te dienen van tijdige besluitvorming door bestuursorganen, en daarmee rechtsonzekerheid en financiële consequenties voor betrokkenen beoogt te voorkomen. Daar tegenover is onderkend dat de belangen van derden door fictieve verlening van besluiten niet mogen worden geschaad. [2] Eisers hebben dus een tegengesteld belang dan het belang dat de regeling beoogt te dienen. Hun rechtsbeschermingsbelang is bovendien niet geschaad, want eisers hebben bezwaar gemaakt en zijn bij de bestuursrechter opgekomen tegen de inhoudelijke omgevingsvergunning. Onder deze omstandigheden staat het relativiteitsbeginsel naar het oordeel van de rechtbank in de weg aan het beoordelen van het beroep op een van rechtswege verleende vergunning.
3. Eisers [eiser 1] hebben verder een aantal inhoudelijke beroepsgronden ingediend tegen de
verleende omgevingsvergunning. Op de zitting hebben zij de gronden over het in de omgevingsvergunning opgenomen voorschrift over het burenrecht, over de stikstofdepositie en over de drie documenten waarnaar in de omgevingsvergunning wordt verwezen laten vallen. Dit betekent dat de rechtbank alleen de beroepsgrond hoeft te bespreken over de gestelde onduidelijkheid over de vraag of de omgevingsvergunning betrekking heeft op één of meerdere woningen en de veronderstelde noodzakelijke verwijzing naar de bepalingen in het bestemmingsplan.
4. De rechtbank is van oordeel dat uit de aanvraag, in combinatie met de ruimtelijke
onderbouwing en de aanvullende motivering in het bestreden besluit, voldoende duidelijk is dat de aanvraag en de verleende omgevingsvergunning betrekking hebben op het gebruik van het pand voor één woning en één huishouden. Een verwijzing naar de bepalingen over wonen in het bestemmingsplan is niet vereist. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De beroepsgrond van eisers [eiser 2] dat het college niet bevoegd is om met
toepassing van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) omgevingsvergunning te verlenen voor het wijzigen van het gebruik hoeft niet meer te worden besproken. Eisers hebben op de zitting erkend dat met de omgevingsvergunning de bebouwde oppervlakte en het bouwvolume niet worden vergroot.
6. Zij hebben op de zitting verder aangevoerd dat de omgevingsvergunning alleen ziet op het
pand en dat het perceel daarin ten onrechte niet is meegenomen. Uit de ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag blijkt echter dat het plan ook betrekking heeft op de herinrichting van het terrein. De aanvraag moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden aangemerkt als aanvraag voor het gebruik van het pand en het bijbehorende perceel ten behoeve van wonen. Dat betekent dat met de verleende omgevingsvergunning het perceel inclusief het pand mag worden gebruikt voor wonen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eisers [eiser 2] voeren ook aan dat het gebruik voor wonen leidt tot een
onaanvaardbaar woon- en leefklimaat en schending van hun privacy. Zij vinden dat het besluit daarom in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De privacy is ook voor [eiser 1] een belangrijk punt. Hij heeft op de zitting nadrukkelijk aangevoerd te vrezen voor aantasting van zijn privacy. De rechtbank oordeelt daarom ook in zijn beroep over deze beroepsgrond, ondanks dat zijn gemachtigde dat niet heeft aangevoerd en dat ook op de zitting niet aanvullend heeft willen doen.
8. De rechtbank overweegt dat het privacy-aspect voor het grootste deel wordt beheerst door
het burenrecht uit het Burgerlijk Wetboek. Daar gaat niet de bestuursrechter, maar de civiele rechter over en het college heeft daarin geen rol. Het privacy-belang en het belang bij een goed woon- en leefklimaat is wel relevant bij de beoordeling van de vraag of het besluit om van het bestemmingsplan af te wijken niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarover overweegt de rechtbank dat het perceel en het pand op grond van de geldende bedrijfsbestemming al veel gebruiksmogelijkheden hadden die een impact kunnen hebben op het woon- en leefklimaat van eisers. Afgezet tegen deze bij recht bestaande mogelijkheden is het van het bestemmingsplan afwijkende gebruik van het pand voor wonen naar het oordeel van de rechtbank passend uit een oogpunt van privacy en een goed woon- en leefklimaat. Het college is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de belangen van eisers. De rechtbank is van oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik voor wonen. De beroepsgrond slaagt niet.
Bestreden besluit II - de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het pand aan de voorzijde en het wijzigen van de gevels
9. Eisers [eiser 2] voeren aan dat het college niet bevoegd is om eerst een
omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 4, onderdeel 9 van bijlage II bij het Bor en daarna een tweede omgevingsvergunning te verlenen waarbij toepassing is gegeven aan artikel 4, onderdeel 1 van bijlage II bij het Bor. Eisers verwijzen naar de Nota van Toelichting bij het Bor, waaruit blijkt dat de verschillende onderdelen van artikel 4 kunnen worden gecombineerd in één omgevingsvergunning.
10. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen grondslag voor het standpunt dat
een opeenvolgende toepassing van de genoemde twee onderdelen van artikel 4 niet mogelijk is in twee verschillende omgevingsvergunningen. Het bouwplan voldoet aan de vereisten van artikel 4, onderdeel 1 van bijlage II bij het Bor. Het college was bevoegd om de omgevingsvergunning op die grondslag te verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

11. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen
aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Kamerstukken II 2007-08, 31 579, nr. 3, p. 47-50 (Awb) en