ECLI:NL:RBMNE:2022:5621

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
10210652 UV EXPL 22-273 aw/1370
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de overname van een eetcafé in Veenendaal met betrekking tot de uitvoering van de overnameovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de exploitatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is er een geschil ontstaan over de overname van een eetcafé in Veenendaal. De eiser, die de exploitatie van het eetcafé op zich wilde nemen, heeft de exploitatie gestaakt en de sleutels ingeleverd na onenigheid met de verkoper, [gedaagde sub 1] B.V. De verkoper heeft het eetcafé inmiddels aan een derde partij ter beschikking gesteld. De eiser heeft de verkoper, de verhuurder Heineken Nederland B.V. en de nieuwe exploitant [gedaagde sub 3] B.V. in kort geding gedagvaard, met het verzoek om voorlopige voorzieningen te treffen zodat hij de exploitatie op korte termijn kan hervatten.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is dat de eiser in privé partij is bij de overnameovereenkomst, en dat zijn vennootschap de partij is. Hierdoor zijn de vorderingen van de eiser afgewezen. De rechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst voor de overname van het eetcafé niet door de eiser in privé is gesloten, maar door zijn vennootschap. Dit betekent dat de eiser niet ontvankelijk is in zijn vorderingen, en dat de vorderingen tegen Heineken en [gedaagde sub 3] ook niet kunnen worden toegewezen, omdat deze voortvloeien uit dezelfde overnameovereenkomst.

De eiser is in de proceskosten veroordeeld, en de vorderingen van de gedaagden in reconventie zijn eveneens afgewezen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij partij is bij de overnameovereenkomst, en dat de gedaagden niet onrechtmatig hebben gehandeld. Het vonnis is uitgesproken op 29 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10210652 UV EXPL 22-273 aw/1370
Kort geding vonnis van 29 december 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mrs. M.A.E. Lageweg en A.T. de Putter,
tegen:
1. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 1]B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigden: mrs. L.L. de Boef en M.C. Evertse,
2. de besloten vennootschap
Heineken Nederland B.V.,
gevestigd te Leiden,
verder ook te noemen: Heineken,
gedaagde partij in conventie,
gemachtigden: mrs. J. Verstoep en J. Bouman,
3. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partij in conventie,
vertegenwoordigd door haar directeur, de heer [A] .

1.De procedure

Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
  • de dagvaarding met 24 producties is op 29 november 2022 bij gedaagden bezorgd,
  • [gedaagde sub 1] heeft een conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie toegestuurd, met daarbij 29 producties,
  • Heineken heeft een akte met 6 producties toegestuurd,
  • de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2022. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt. [eiser] , [gedaagde sub 1] en Heineken hebben ieder pleitaantekeningen overgelegd. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 29 december 2022 vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
De heer [B] en mevrouw [C] zijn (indirect) eigenaren en bestuurders van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] heeft jarenlang een eetcafé geëxploiteerd in de horecabedrijfsruimte aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Zij huurt de horecabedrijfsruimte van Heineken, die het op haar beurt huurt van een derde. Op grond van de huurovereenkomst is [gedaagde sub 1] verplicht om van Heineken bier af te nemen.
2.2.
[gedaagde sub 1] heeft op enig moment besloten haar horecaonderneming te verkopen. [eiser] heeft zich begin 2022 bij [gedaagde sub 1] gemeld als geïnteresseerde. Vervolgens is tussen [eiser] (of zijn vennootschap) en [gedaagde sub 1] afgesproken dat [eiser] (of zijn vennootschap) de exploitatie van het eetcafé op zich zou nemen met ingang van 1 februari 2022 en dat hij in verband daarmee ook de huur van de horecabedrijfsruimte door middel van indeplaatsstelling zou overnemen.
2.3.
Met ingang van 1 februari 2022 is [eiser] (of zijn vennootschap) het eetcafé gaan exploiteren voor eigen rekening en risico. De voorgenomen indeplaatsstelling van [eiser] (of zijn vennootschap) als huurder van de horecabedrijfsruimte is niet tot stand gekomen. [gedaagde sub 1] en [eiser] (of zijn vennootschap) hebben onenigheid gekregen over de onderlinge financiële afwikkeling. Op 9 november 2022 heeft [eiser] (of zijn vennootschap) de exploitatie gestaakt. Hij heeft, nadat hij zijn investeringen uit het eetcafé had verwijderd, de sleutels van het eetcafé ingeleverd bij (de gemachtigde van) [gedaagde sub 1] .
2.4.
Kort daarna heeft [gedaagde sub 1] de horecabedrijfsruimte ter beschikking gesteld aan [gedaagde sub 3] . Deze heeft het eetcafé weer geopend op 19 november 2022.

3.De vorderingen van [eiser] in conventie

Ten aanzien van [gedaagde sub 1]

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wege van voorlopige voorziening (samengevat):
a) [gedaagde sub 1] zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan indeplaatsstelling van [eiser] in de huurovereenkomst, aan de levering van de exploitatie, de vaste activa, de vlottende activa, de goodwill van het eetcafé overeenkomstig de koopovereenkomst (voor zover niet reeds blijvend onmogelijk), op straffe van een dwangsom;
b) [gedaagde sub 1] zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan [eiser] toegang te verschaffen tot het eetcafé en het gebruik door [eiser] te dulden tot er een onherroepelijke uitspraak zal zijn in een bodemprocedure, op straffe van een dwangsom;
c) [gedaagde sub 1] zal verbieden om nog langer inbreuk te maken op het eigendomsrecht van [eiser] door de exploitatie per direct te staken en gestaakt te houden, in afwachting van de onherroepelijk geworden uitspraak in de bodemprocedure, op straffe van een dwangsom;
d) [gedaagde sub 1] zal verbieden om de exploitatie, de vaste activa, de vlottende activa, de goodwill van het eetcafé te leveren aan een derde partij, in afwachting van een onherroepelijke uitspraak in de bodemprocedure, op straffe van een dwangsom.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen – samengevat – ten grondslag dat hij met [gedaagde sub 1] een overeenkomst heeft gesloten met als doel de overdracht van de exploitatie van het eetcafé, de vaste activa, de vlottende activa en de goodwill en de indeplaatsstelling van [eiser] als huurder van het horecapand, tegen betaling door [eiser] van de koopsom van € 75.000,00 exclusief BTW. [eiser] heeft aan zijn verplichtingen voldaan, maar [gedaagde sub 1] weigert om haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen, met name de medewerking aan zijn indeplaatsstelling als huurder. [eiser] vordert daarom uitvoering van de overeenkomst door [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] maakt daarnaast inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] door hem te dwingen de sleutels van het horecapand in te leveren en daarna het eetcafé opnieuw in te richten en ter beschikking te stellen aan een derde partij, [gedaagde sub 3] . Voor zover [gedaagde sub 1] een koopovereenkomst heeft gesloten met [gedaagde sub 3] dan is dat geweest op het moment dat [eiser] al eigenaar was van de horecaonderneming. [gedaagde sub 1] was daarom niet beschikkingsbevoegd en het staat haar niet vrij om de horecaonderneming aan een derde partij te leveren. [eiser] heeft er verder belang bij dat [gedaagde sub 1] zal dulden dat hij het eetcafé weer exploiteert, zodat zijn schade niet nog verder oploopt.
Ten aanzien van Heineken
3.3.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wege van voorlopige voorziening (samengevat):
Heineken zal verbieden om een derde partij in de plaats te stellen van de huurovereenkomst met betrekking tot het horecapand en haar te verbieden een derde partij het horecapand te laten gebruiken dan wel exploiteren, op straffe van een dwangsom;
Heineken zal veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van het vonnis te gedogen dat [eiser] per direct feitelijk de plaats zal innemen van [gedaagde sub 1] , als ware hij huurder van het horecapand, en aldaar het eetcafé exploiteert in afwachting van een onherroepelijke uitspraak in de bodemprocedure, op straffe van een dwangsom.
3.4.
[eiser] legt aan zijn vorderingen – samengevat – ten grondslag dat Heineken vanaf het begin op de hoogte is geweest van de overname van het eetcafé door [eiser] en dat zij hem als klant heeft aangemerkt door leveringen te verzorgen en zij aldus bij [eiser] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewerkt dat Heineken hem als (toekomstig) contractspartij beschouwde. Bovendien heeft [eiser] aan alle door Heineken gestelde voorwaarden voor indeplaatsstelling voldaan. De reden dat Heineken [eiser] nog niet in de plaats heeft gesteld ligt in de huurachterstand van [gedaagde sub 1] , maar dat is een zaak tussen [gedaagde sub 1] en Heineken. Heineken heeft geen legitieme reden om aan hem indeplaatsstelling als huurder te weigeren. [eiser] vordert dan ook nakoming door Heineken van de afspraken omtrent indeplaatsstelling. Het is in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar dat Heineken een derde partij in de plaats zou stellen als huurder van het horecapand en als Heineken dat zou doen is die situatie mogelijk onomkeerbaar. [eiser] vordert daarom dat de kantonrechter Heineken zal verbieden om een derde partij in de plaats te stellen als huurder en dat zij zal gedogen dat [eiser] de exploitatie van het eetcafé weer op zich neemt, totdat in de bodemprocedure onherroepelijk is beslist.
Ten aanzien van [gedaagde sub 3]
3.5.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wege van voorlopige voorziening (samengevat): [gedaagde sub 3] zal verbieden om inbreuk te maken op het eigendomsrecht van [eiser] door hem de toegang tot en het gebruik van het horecapand te ontzeggen, op straffe van een dwangsom.
3.7.
[eiser] vordert dat de kantonrechter gedaagden hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
In deze kort geding procedure wordt aan de kantonrechter gevraagd om een aantal spoedmaatregelen (voorlopige voorzieningen) te nemen. De kantonrechter moet beoordelen of het waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure een beslissing zal worden genomen die in het voordeel zal zijn van de eisende partij, dat is [eiser] . Als dat voldoende waarschijnlijk is en [eiser] een voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde maatregelen heeft, kunnen de door hem gevorderde maatregelen, die vooruitlopen op de beslissing in de bodemprocedure, worden toegewezen.
4.2.
[eiser] legt aan al zijn vorderingen ten grondslag dat hij met [gedaagde sub 1] een overeenkomst heeft gesloten voor de overname van (kort gezegd) het eetcafé, waaronder zijn indeplaatsstelling als huurder van de horecabedrijfsruimte (hierna: de overnameovereenkomst).
4.5.
[eiser] heeft ongelijk gekregen. Hij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten draagt en de proceskosten van gedaagden moet betalen. Die proceskosten van [gedaagde sub 1] en Heineken worden tot vandaag per gedaagde begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde. De nakosten die [gedaagde sub 1] heeft gevorderd worden toegewezen als hierna in de beslissing te melden. [gedaagde sub 3] is zonder gemachtigde verschenen. Hij heeft geen aanspraak gemaakt op vergoeding van gemaakte proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 3] worden daarom begroot op nihil.

5.De vordering van [gedaagde sub 1] in reconventie en de beoordeling daarvan

5.1. ’
t Gelag vordert dat de kantonrechter [eiser] zal veroordelen om aan haar een voorschot te betalen op de gemaakte kosten voor juridische bijstand, thans begroot op € 21.114,50 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente en de daadwerkelijke proces- en nakosten.
5.2. ’
t Gelag legt aan haar vordering ten grondslag dat [eiser] onrechtmatig procedeert althans misbruik maakt van procesrecht en dat hij de artikelen 21 en 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft overtreden. [eiser] heeft bewust meerdere onwaarheden gedebiteerd, de feiten selectief weergegeven en bovendien essentiële stukken niet overgelegd. De vordering van [eiser] is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. [gedaagde sub 1] heeft zich genoodzaakt gezien zich daartegen te verweren. Voor de daaraan verbonden werkelijke advocaatkosten is [eiser] aansprakelijk. Deze worden immers slechts zeer beperkt vergoed door een forfaitaire proceskostenvergoeding. [eiser] is volgens [gedaagde sub 1] daarom verplicht om aan haar de geleden schade te vergoeden, bestaande uit de daadwerkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand.
5.3.
De Hoge Raad heeft geoordeeld: Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen
“is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LNJ BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM”(HR 6 april 2012, ECLI:NL:2012:BV7828, r.o. 5.1.).
5.4.
Gelet op dat beoordelingskader is de onderbouwing door [gedaagde sub 1] in de punten 71 en 72 van haar conclusie van antwoord onvoldoende om aannemelijk te achten dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiser] misbruik van recht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld door het instellen van deze kort geding procedure. Het is immers aan [gedaagde sub 1] als wederpartij om die stukken in het geding te brengen die zij voor de kantonrechter van belang vindt voor de beoordeling van de vordering. Dat hoort bij het voeren van verweer. Verder valt niet in te zien welk belang [eiser] erbij zou kunnen hebben om de vorderingen in privé in te stellen terwijl hij weet of zou moeten weten dat niet hij, maar zijn vennootschap partij is bij de overnameovereenkomst waarop die vorderingen zijn gebaseerd. Hij loopt dan immers grote kans dat zijn wederpartij daar een punt van zal maken, zoals in dit geval ook is gebeurd. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat de overnameovereenkomst niet schriftelijk is vastgelegd in een door de betrokken partijen ondertekend contract (met uitzondering van de overeenkomst over de handelsnaam). Partijen zijn het er daarnaast niet over eens of [eiser] zijn verplichtingen jegens [gedaagde sub 1] “keurig” is nagekomen. Dat [eiser] daar anders over denkt dan [gedaagde sub 1] betekent nog niet dat hij onjuiste feiten presenteert. De keuze van [eiser] om tegen de zin van [gedaagde sub 1] een kort geding procedure in te stellen kwalificeert evenmin als misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen jegens [gedaagde sub 1] .
5.6. ’
t Gelag heeft ongelijk gekregen. Zij wordt daarom veroordeeld in de kosten. Dit betekent dat zij de eigen proceskosten draagt en de proceskosten van [eiser] moet betalen. Die proceskosten van [eiser] worden tot vandaag begroot op € 249,00 aan salaris gemachtigde (dat is de helft van het tarief van € 498,00, voor de zitting).

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde;
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde sub 1] van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde;
6.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Heineken, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde;
6.5.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 3] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
in reconventie
6.6.
wijst de vordering af;
6.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 249,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 december 2022.