ECLI:NL:RBMNE:2022:5614

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
C/16/532828 / HA ZA 22-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het besluit tot ontzegging van toegang tot de vereniging en beëindiging van de overeenkomst met een ingeschrevene

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde], een vereniging die zich richt op het stimuleren van de autohobby. [eiser] had zich in 2017 ingeschreven bij [gedaagde] en was werkzaam als garagemedewerker. Op 12 februari 2021 heeft [gedaagde] [eiser] de toegang tot de vereniging ontzegd wegens wangedrag, waaronder het niet naleven van coronamaatregelen en dreigementen richting bestuursleden. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en vorderde in deze procedure dat het besluit tot ontzegging nietig werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 12 februari 2021 niet rechtsgeldig was, omdat het niet zorgvuldig tot stand was gekomen en onvoldoende was onderbouwd. Echter, tijdens een algemene vergadering op 26 mei 2022 werd het eerdere besluit bevestigd, wat de rechtbank als een nieuw besluit tot beëindiging van de overeenkomst met [eiser] beschouwde. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] voldoende had aangetoond dat [eiser] zich schuldig had gemaakt aan wangedrag, waardoor de beëindiging van de overeenkomst gerechtvaardigd was. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en [gedaagde] werd in het gelijk gesteld in de reconventie, waarbij [eiser] werd veroordeeld tot teruggave van de mastersleutel van het verenigingsgebouw.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/532828 / HA ZA 22-11
Vonnis van 28 december 2022
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. L.J.P. Selders te Houten,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. L.J. Böhmer te Amsterdam.

1.Hoe is de procedure verlopen?

1.1.
Op 22 december 2022 heeft [eiser] een dagvaarding met 9 producties uitgebracht tegen [gedaagde] . [gedaagde] heeft gereageerd op de dagvaarding in een conclusie van antwoord met 17 producties op 1 maart 2022. [gedaagde] heeft in de conclusie ook een eis in reconventie ingesteld. [eiser] heeft daarna een conclusie van antwoord in reconventie genomen met bijgevoegd productie 10. [gedaagde] heeft vervolgens productie 18 ingebracht.
1.2.
De mondelinge behandeling was op 20 oktober 2022. [eiser] was aanwezig met zijn echtgenoot, mevrouw [A] , en mr. Selders. Verder waren de heer [B] en de [C] aanwezig aan de zijde van [eiser] . Namens [gedaagde] waren de heer [D] (voorzitter van [gedaagde] ), De heer [E] (bestuurslid [club 1] ) en de heer [F] (bestuurslid [club 2] ) aanwezig met mr. [G] en mr. Böhmer. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op vragen van de rechtbank. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[gedaagde] is een vereniging met als doel het activeren en stimuleren van de auto hobby.
Om die autohobby te kunnen uitoefenen stelt [gedaagde] een garage, gelegen aan de [adres] in [plaats 1] , ter beschikking aan leden en aangeslotenen. [gedaagde] beschikt daarnaast over een verenigingsgebouw.
2.2.
[gedaagde] heeft twee leden: [club 1] en [club 2] . Dat staat in artikel 3.2 van de statuten van [gedaagde] . Naast leden heeft [gedaagde] ook ‘ingeschrevenen’. Dit zijn vrijwilligers die binnen [gedaagde] actief zijn, maar niet op grond van de statuten aangemerkt zijn als lid (en daardoor verder ook geen zeggenschapsrechten hebben binnen de vereniging).
2.3.
In mei 2017 heeft [eiser] zich aangemeld bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft [eiser] op 29 mei 2017 via e-mail welkom geheten, bevestigd dat hij staat ingeschreven bij [gedaagde] en aan hem het ‘Huishoudelijk Reglement van de [.] ’ (hierna: het Huishoudelijk Reglement) toegestuurd. Daarnaast is aan [eiser] een pas verstrekt, waarmee hij toegang kon krijgen tot de garage in [plaats 1] .
2.4.
In eerste instantie was er onduidelijkheid tussen partijen over de hoedanigheid van [eiser] , omdat [eiser] in voornoemde e-mail welkom wordt geheten “
als nieuw lid”. Inmiddels staat vast dat [eiser] geen lid is, maar ingeschrevene.
2.5.
[eiser] houdt zich binnen de vereniging onder meer bezig met het onderhoud en reparaties van auto’s. Daarvoor maakt hij gebruik van de garage in [plaats 1] en de faciliteiten binnen de garage.
2.6.
Vanaf 5 september 2019 is [eiser] door [gedaagde] aangemerkt als ‘garagemedewerker’. Een garagemedewerker draait diensten in de garage. Tegen betaling van een geringe vergoeding (€ 2,50 per uur) houdt een garagemedewerker toezicht op wat er in de garage gebeurt. Onder verantwoordelijkheid van de garagemedewerker worden gereedschappen uitgeleend, smeermiddelen tegen betaling verstrekt en worden onderdelen en accessoires verkocht. [gedaagde] heeft aan [eiser] vanwege zijn functie als garagemedewerker een mastersleutel van het verenigingsgebouw en kleding van [gedaagde] verstrekt. Op grond van artikel VI van het Huishoudelijk Reglement moeten aanwijzingen gegeven door (onder andere) een garagemedewerker worden opgevolgd.
2.7.
Op 12 februari 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] , voor zover relevant, het volgende bericht:

Het bestuur van de [gedaagde] (verder: [gedaagde] ) heeft besloten u op grond van artikel V van het huishoudelijk reglement uit 2013 met onmiddellijke ingang de toegang tot het gebouw alsmede gebruikmaking van de faciliteiten of goederen van de vereniging te ontzeggen.
Aanleiding hiertoe is uw wangedrag ten opzichte van de vereniging en haar (bestuurs)leden. Dit gedrag betreft onder meer het niet naleven van de i.v.m. de Corona-pandemie geldende algemene voorschriften en ook de specifiek voor het gebruiken en verblijven in de garage geldende ordemaatregelen en voorwaarden, deels van de Rijksoverheid afkomstig en deels zoals genoegzaam kenbaar gemaakt door het bestuur. Bovendien heeft u dreigementen geuit dat u zult overgaan tot acties waarmee u beoogt de vereniging te benadelen of ook zegt tot handelingen te willen dwingen. Hierbij laat u zelfs de individuele bestuursleden persoonlijk niet ongemoeid met meermaals aan hen gestuurde berichten via social media in plaats van u tot het bestuur als zodanig te richten. In redelijkheid kan niet van de vereniging verlangd worden dit alles te tolereren. Ik verzoek u en voor zoveel nodig sommeer ik u dit gedrag per direct te staken.
Deze ontzegging geld voor onbepaalde tijd behoudens een eventuele latere intrekking van dit besluit door het bestuur. Voor het overige is het besluit definitief en is er geen bezwaar mogelijk bij het bestuur en staat er geen beroep open op de Algemene Ledenvergadering mede omdat u niet de status van lid van de [gedaagde] hebt.[…]”
2.8.
Artikel V van het Huishoudelijk Reglement is, dat in het hierboven aangehaalde bericht wordt genoemd, bepaalt voor zover hier relevant:

Het dagelijks bestuur heeft het recht een lid of ingeschrevene de toegang tot de verenigingsruimte alsmede de gebruikmaking van andere faciliteiten te ontzeggen in geval van:
[…]
b. wangedrag ten opzichte van de vereniging, onder meer bestaande uit het zich misdragen ten opzichte van andere leden of ingeschrevenen, het opzettelijk beschadigen van goederen in de verenigingsruimte dan wel het niet opvolgen van aanwijzingen van bestuursleden, commissieleden of garagemedewerkers
c. handelen in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging.
Deze ontzegging wordt schriftelijk medegedeeld, en duurt gedurende de daarbij bepaalde termijn of tot het bestuur een besluit over ontzegging uit of opzegging van het lidmaatschap heeft genomen, doch duurt niet langer dan tot de eerstvolgende algemene vergadering, welke alsdan het besluit neemt.[…]”
2.9.
In een brief van 14 april 2021 heeft mr. Selders namens [eiser] bezwaar gemaakt tegen de toegangsontzegging en heeft hij [gedaagde] verzocht om [eiser] onmiddellijk toegang te verschaffen tot het gebouw en hem gebruik te laten maken van de faciliteiten en goederen van de vereniging.
2.10.
Op 18 mei 2022 heeft de voorzitter van [gedaagde] [eiser] uitgenodigd voor een bijzondere algemene vergadering op 26 mei 2022. Onderdeel van de agenda voor deze algemene vergadering was een heroverweging van het besluit tot toegangsontzegging van [eiser] . [eiser] heeft op 20 mei 2022 laten weten geen gebruik te maken van de uitnodiging en hij is vervolgens ook niet verschenen op de algemene vergadering.
2.11.
Op 26 mei 2022 heeft de algemene vergadering van [gedaagde] plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering hebben de voorzitters van [club 2] en [club 1] namens deze leden gestemd voor handhaving van het besluit tot ontzegging van de toegang aan [eiser] .
2.12.
Omdat [eiser] van mening is dat het besluit tot toegangsontzegging niet deugt en hij daarom toegang moet krijgen tot het gebouw en de faciliteiten van [gedaagde] , is hij deze procedure gestart.

3.Het geschil

in conventie
De vorderingen van [eiser] en de onderbouwing
3.1.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat het besluit van het bestuur van [gedaagde] om hem de toegang tot het gebouw en gebruikmaking van de faciliteiten en goederen van de vereniging te ontzeggen, nietig is of dit besluit te vernietigen. Verder vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om zijn proceskosten te betalen.
3.2.
[eiser] is van mening dat het besluit van het bestuur van [gedaagde] nietig is omdat het in strijd is met de wet en de statuten. Volgens [eiser] is heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat [eiser] wangedrag heeft vertoond en/of in strijd met de statuten, reglementen, of besluiten van [gedaagde] heeft gehandeld. Subsidiair beroept [eiser] zich op de vernietigbaarheid van het besluit op grond van artikel 2:15 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Het verweer van [gedaagde]
3.3.
Het besluit dat het bestuur heeft genomen op 12 februari 2021 is rechtmatig. [eiser] heeft artikel V sub b en c van het Huishoudelijk Reglement overtreden door aanwijzingen van bestuursleden van [gedaagde] te negeren en dreigementen te uiten. Dit gedrag is ook in strijd met artikel 2:8 BW. [gedaagde] heeft in het besluit van 12 februari 2021 nog de mogelijkheid opengelaten om de toegang weer te verlenen, bij verbetering van het gedrag van [eiser] . [gedaagde] stelt dat er echter sprake is geweest van een verslechtering van het gedrag van [eiser] . [gedaagde] betwist dat het besluit nietig dan wel vernietigbaar is op grond van artikel 2:14 en 2:15 BW.
in reconventie
De vordering van [gedaagde] en de onderbouwing
3.4.
[gedaagde] vordert dat [eiser] de mastersleutel van het verenigingsgebouw van [gedaagde] teruggeeft, op straffe van een dwangsom. Omdat [gedaagde] [eiser] de toegang tot het verenigingsgebouw heeft ontzegd, wil [gedaagde] de mastersleutel van het gebouw terug die [eiser] in bruikleen heeft.
Het verweer van [eiser]
3.5.
[eiser] is van mening dat het besluit van het bestuur nietig dan wel vernietigbaar is zodat hij toegang zou moeten krijgen tot het gebouw van de vereniging en de faciliteiten. Hij is daarom van mening dat hij de sleutel niet hoeft terug te geven.

4.De beoordeling

4.1.
De belangrijkste vraag die in deze zaak moet worden beantwoord, is of [gedaagde] [eiser] de toegang tot het verenigingsgebouw en garage kon ontzeggen. De rechtbank beantwoordt die vraag met ‘ja’. De rechtbank maakt daarbij wel een onderscheid tussen het besluit (van het bestuur) van 12 februari 2021 en het besluit (van de algemene vergadering) van 26 mei 2022. De rechtbank oordeelt dat het besluit van 12 februari 2021 niet door de beugel kan, omdat de wijze van totstandkoming en inhoudelijke onderbouwing gebrekkig is. Dat ligt anders voor het besluit van 26 mei 2022. De rechtbank legt hierna uit waarom zij dat vindt. Het gevolg van deze beslissing is dat de relatie tussen [gedaagde] en [eiser] op een geldige manier is beëindigd en dat [eiser] (daarom) de mastersleutel moet inleveren.
In conventie
Juridisch kader
4.2.
De rechtbank begint met uit te leggen welke juridische maatstaf zij heeft gebruikt bij haar beoordeling. Dat is namelijk een andere maatstaf dan [eiser] en [gedaagde] in deze procedure hebben gehanteerd. De rechtbank heeft partijen op zitting ook gelegenheid geboden om zich hierover uit te laten.
4.3.
[eiser] heeft de wetsartikelen 2:14 en 2:15 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan zijn vordering ten grondslag legt. Maar die wetsartikelen zijn hier niet van toepassing. Tussen partijen staat vast dat [eiser] een ‘ingeschrevene ’ is. Hij is dus geen ‘lid’ van de vereniging. Daarom zijn de bepalingen uit boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (dat gaat over – kort gezegd – ondernemingsrecht) niet van toepassing. Tussen partijen bestond enkel een overeenkomst, op grond waarvan [eiser] onder bepaalde voorwaarden gebruik mocht maken van de faciliteiten van [gedaagde] . Die voorwaarden zijn (onder meer) opgenomen in het Huishoudelijk Reglement dat bij het aangaan van de overeenkomst aan [eiser] is toegestuurd. Dit Huishoudelijk Reglement maakt (daarom) onderdeel uit van de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] . De rechtbank gaat er namelijk vanuit dat [eiser] het Huishoudelijk Reglement heeft aanvaard, al dan niet stilzwijgend (doordat hij zonder protest aan de slag is gegaan bij [gedaagde] ).
4.4.
De rechtbank zal kortom moeten beoordelen of het bestuur op grond van de voorwaarden opgenomen in het Huishoudelijk Reglement de overeenkomst met [eiser] mocht beëindigen. De rechtbank schrijft bewust ‘beëindigen’, omdat dit feitelijk het gevolg is geweest van de toegangsontzegging voor onbepaalde tijd. De rechtbank merkt het besluit tot toegangsontzegging in dit geval dan ook aan als een besluit tot (onmiddellijke) beëindiging van de overeenkomst met [eiser] .
Het eerste besluit (12 februari 2021)
4.5.
Uit wat [gedaagde] heeft aangevoerd, maakt de rechtbank op dat [gedaagde] vier feitelijke gronden aan het besluit van 12 februari 2021 ten grondslag heeft gelegd. Dit is door [gedaagde] op zitting ook bevestigd. De eerste grond betreft een gebeurtenis op 12 maart 2020. Dat was de dag dat de garage in [plaats 1] voor het eerst werd gesloten vanwege het coronavirus. [eiser] kwam op die dag naar de garage en was het niet eens met de sluiting, wat hij heeft laten blijken en wat tot een woordenwisseling zou hebben geleid. Op 14 mei 2020 kon de garage weer worden geopend, als de basisregels werden nageleefd. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] toen kritiek op de regels en het beleid van het bestuur van [gedaagde] geuit en was hij niet bereid om de basisregels te gehoorzamen. Hij hield geen 1,5 meter afstand en hij droeg geen mondkapje. Dat is de tweede grond. De derde grond is een gebeurtenis die volgens [gedaagde] heeft plaatsgevonden op de vergadering van het bestuur met de garagemedewerkers op 3 juni 2020. [eiser] heeft tijdens de vergadering boos gereageerd naar aanleiding van het beleid (aangaande corona) en hij heeft de vergadering vervroegd verlaten. De vierde en laatste grond betreft het uiten van diverse dreigementen richting het bestuur, tegen bestuursleden persoonlijk maar ook tegen de vereniging als zodanig.
4.6.
Tijdens de zitting heeft [eiser] erkend dat het incident op de vergadering van
3 juni 2020 heeft plaatsgevonden. Ook heeft hij toegegeven dat hij op de dag dat de garage voor het eerst werd gesloten naar binnen wilde en dat hem werd verteld dat dat niet mocht. Hij is uiteindelijk wel weg gegaan. [eiser] heeft ter zitting ook een toelichting gegeven op de camerabeelden, waaruit blijkt dat hij geen mondkapje droeg. [eiser] heeft verteld dat hij altijd een mondkapje of anders een plastic mondkap droeg, behalve als hij moest lassen, omdat dat niet veilig was.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat de gebeurtenissen op 12 maart 2020 en 3 juni 2020 hebben plaatsgevonden. Dat is door [eiser] ook bevestigd. Wat betreft de mondkapjesplicht heeft [eiser] concreet toegelicht waarom hij zich daar soms niet aan hield, namelijk alleen als dat niet veilig was in verband met laswerkzaamheden. Die toelichting is onvoldoende weersproken door [gedaagde] . De enkele screenshots die [gedaagde] heeft overgelegd wijzen er weliswaar op dat [eiser] kennelijk ook op andere momenten geen mondkapje droeg, maar die screenshots zijn onvoldoende voor de stelling van [gedaagde] dat [eiser] structureel weigerde te voldoen aan de mondkapjesplicht. De screenshots betreffen (kennelijk) slechts twee verschillende momenten, waarbij [eiser] op één van die momenten (de screenshots van de ‘koffiehoek’) wel degelijk een mondkapje om heeft, alleen op dat moment niet voor zijn mond heeft. [gedaagde] legt tot slot aan het besluit van februari 2021 ook dreigementen ten grondslag. De onderbouwing daarvan bestaat uit Whatsapp-berichten die grotendeels dateren van ná de datum van het besluit.
4.8.
Het voorgaande betekent dat alleen de twee gebeurtenissen van 12 maart 2020 en
3 juni 2020 overblijven als gronden voor de (onmiddellijke) beëindiging van de overeenkomst met [eiser] . Alhoewel dit vervelende gebeurtenissen betreffen, zijn zij op zichzelf genomen onvoldoende om te spreken van (voldoende ernstig) wangedrag of (anderszins) handelen in strijd met de wet, statuten, en het huishoudelijk reglement door [eiser] . De inhoudelijke onderbouwing van het besluit is kortom onvoldoende.
4.9.
Daarbij komt dat het besluit ook niet zorgvuldig tot stand is gekomen. [eiser] is voorafgaand aan het besluit niet gehoord en [gedaagde] heeft ook geen voorafgaande schriftelijke waarschuwing gegeven aan [eiser] . Dat maakt op zichzelf ook dat dit besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die [gedaagde] – ook in het geval van een overeenkomst (zie artikel 6:2/6:248 BW) – jegens [eiser] in acht moet nemen.
4.10.
De conclusie is dat de overeenkomst met [eiser] niet rechtsgeldig is beëindigd op 12 februari 2021.
Het tweede besluit (26 mei 2022)
4.11.
Het tweede besluit is genomen tijdens de algemene vergadering die gehouden is op 26 mei 2022. Tijdens de vergadering is het eerdere besluit van het bestuur bevestigd, in die zin dat de aanwezige voorzitters van de [club 2] en de [club 1] namens die beide leiden hebben gestemd voor handhaving van het besluit tot ontzetting van de toegang aan [eiser] . Omdat de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat het eerdere besluit geen stand houdt, merkt de rechtbank het besluit genomen op de vergadering van 26 mei 2022 aan als een nieuw besluit tot beëindiging van de overeenkomst met [eiser] .
4.12.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het tweede besluit wel zorgvuldig tot stand is gekomen. Het bestuur heeft [eiser] tijdig in de gelegenheid gesteld om naar de algemene vergadering te komen, tijdens welke vergadering het voorgenomen besluit besproken is. [gedaagde] heeft dus geprobeerd de vereiste hoor en wederhoor toe te passen. Dat [eiser] niet van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, doet niet af aan de conclusie dat het besluit op de juiste wijze tot stand is gekomen.
4.13.
Vervolgens is de vraag hoe het tweede besluit inhoudelijk beoordeeld moet worden. Naast de hiervoor genoemde gebeurtenissen op 12 maart 2020 en 3 juni 2020, spelen bij de beoordeling van het tweede besluit de berichten die [eiser] heeft gestuurd aan de bestuursleden van [gedaagde] wel een rol. De rechtbank vindt dat [eiser] zich in die berichten herhaaldelijk onbehoorlijk en dreigend heeft uitgelaten richting bestuursleden van [gedaagde] . Dat blijkt onder andere uit whatsappberichten die [eiser] heeft gestuurd naar [H] , een van de bestuursleden van [gedaagde] :
“ [
16:24, 13-02-2021] [eiser] : Maandag ga ik alles in werking zetten en neem contact op met hoofd kantoor van [onderneming 1] en [onderneming 2]
[17:01, 13-02-2021] [eiser] : ik ga ook deze week mijn spullen halen op de club ik heb de sleutels dus als er niet in kan ga ik via de zijkant door het hek geen probleem voor mij
[…]
[19:31, 13-02-2021] [eiser] : Kom maar ik heb met mensen van de recht bank contact en komen jullie maar en je wilt niet weten hoeveel leden ik achter me heb staan
[…]
[20:28, 13-02-2021] [eiser] : Klopt ik zie ook dat je met bestuurders online bent en dat is corruptie in dit bestuur maar als ik op de club komt mogen jullie de politie bellen maar ik kom niet alleen
[…]
[20:24, 13-02-2021] [eiser] : Laat ik [E (voornaam)] niet tegen komen dan is dit probleem snel opge lost en denk dat ik zo even naar [plaats 2] rij kijken of hij nog zo grote bek heeft
[…]
[22:09, 13-02-2021] [eiser] : En maandag ga ik me een heel oud bestuurs lid naar de belasting dienst hij wacht ook al jaren op zijn gelijk en om zijn beschuldegingen kwijt te krijgen
[…]
[21:23, 14-02-2021] [eiser] : Ik zit er niet mee morgen om tien uur ben ik bij de belasting dienst stuur wel een foto als ik naar binnen gaat en daarna de rest mvg [eiser (voornaam)]
[22:10, 14-02-2021] [eiser] : Morgen zal ik aan gifte doen naar het bestuur van [gedaagde] wegens coruptie tegen mij en zonder enige uitleg waarom ik meerdere keren om heeft gevraagd over mijn uren die ij zijn afgenomen mvg [eiser (voornaam)]
[09:04, 15-02-2021] [eiser] : Ga nu rijden naar de belasting en daarna politie […]”
Daarnaast heeft [eiser] zich ook gericht tot [D] , voorzitter van [gedaagde] , aan wie hij onder meer heeft gestuurd:
“ [
22:05, 14-02-2021] [eiser] [gedaagde] : Morgen zal ik aan gifte doen naar het bestuur van [gedaagde] wegens coruptie tegen mij en zonder enige uitleg waarom ik meerdere keren om heeft gevraagd over mijn uren die mijn afgenomen mvg [eiser (voornaam)]
[09.04, 15-02-2021] [eiser] [gedaagde] : Ga nu rijden naar de belastingdienst en daarna politie
[17:07, 15-02-2021] [eiser] [gedaagde] : Daar loop ik nu weg en de belasting rij gelijk door nu
[19:40, 15-02-2021] [eiser] [gedaagde] : Morgen gaat er een nieuwe site geopend worden met jullie verklaring geheel open baar”.
4.14.
De rechtbank begrijpt dat [eiser] zich overvallen voelde door het besluit van het bestuur om hem de toegang tot het gebouw en de faciliteiten te ontzeggen, maar dat rechtvaardigt niet zijn gedrag. Het was geen excuus voor [eiser] om zich op deze wijze uit te laten over het bestuur van de vereniging en de vereniging zelf. Daarbij komt ook nog dat, hoewel het besluit in de brief van 12 februari 2021 geen stand houdt, [eiser] de brief wel heeft ontvangen en [gedaagde] hem in die brief gewaarschuwd heeft. [gedaagde] heeft hem in de brief namelijk gesommeerd om zijn gedrag – waaronder uitdrukkelijk dreigementen richting de vereniging en het sturen van berichten aan individuele bestuursleden – per direct te staken. Dat heeft hij niet gedaan. Integendeel, kort na de brief heeft [eiser] een veelheid aan berichten gestuurd aan individuele bestuursleden, waaronder de hierboven geciteerde berichten. [D] heeft tijdens de zitting gezegd dat de berichten voor het bestuur de druppel waren en dat het bestuur aangedaan was door de uitlatingen die [eiser] heeft gedaan in de berichten die hij heeft gestuurd. De berichten hebben ervoor gezorgd dat een permanente vertrouwensbreuk is ontstaan tussen [eiser] en het bestuur.
4.15.
Uit de verklaringen van de zes andere garagevrijwilligers, productie 17 bij de conclusie van antwoord, blijkt dat er ook een permanente vertrouwensbreuk is ontstaan tussen [eiser] en de garagevrijwilligers. In deze verklaring, die met de hand is ondertekend door alle garagemedewerkers, geven zij aan niet meer met [eiser] samen te willen werken.
4.16.
Als de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden samen worden beschouwd, dus de uitlatingen van [eiser] en de eerdere gebeurtenissen van 12 maart 2020 en 3 juni 2020, dan komt de rechtbank tot de conclusie dat er wel sprake van wangedrag dat dermate ernstig is dat het de beëindiging van de overeenkomst rechtvaardigt.
Belangenafweging op grond van de redelijkheid en billijkheid
4.17.
De rechtbank begrijpt dat [eiser] een beroep doet op artikel 6:248 lid 2 BW, door zich op het standpunt te stellen dat het bestuur geen beroep kan doen op de beëindigingsgrond van artikel V Huishoudelijk Reglement omdat dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank stelt voorop dat zij bij toepassing van die maatstaf terughoudend dient te zijn. Die terughoudendheid volgt uit de tekst van het wetsartikel: het beroep op de beëindigingsgrond moet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid "onaanvaardbaar" zijn.
4.18.
Bij de beoordeling of aan deze maatstaf is voldaan, spelen alle omstandigheden van het geval een rol, waaronder de belangen van partijen.
Het belang van [eiser] is dat de club voor hem heel veel betekent. Hij verricht al jarenlang als vrijwilliger werkzaamheden aan auto’s. Zijn sociale leven speelt zich in de garage af. Anderzijds heeft [gedaagde] ook een belang, dat verwoord is door het bestuur van [gedaagde] . Het belang van (het bestuur van) [gedaagde] is dat er geen gespannen situatie ontstaat binnen de garage en de vereniging, die het functioneren van de vereniging in de weg staat. Het is aannemelijk geworden dat die situatie wel zal ontstaan als [eiser] terugkomt bij [gedaagde] . Dat volgt ook uit de verklaringen van de garagevrijwilligers. Alhoewel de rechtbank zeker ook het belang van [eiser] ziet, vindt zij dat het belang van [gedaagde] in dit geval zwaarder weegt. Andere omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat het beroep op de beëindigingsgrond naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, heeft [eiser] niet aangevoerd en zijn de rechtbank ook niet gebleken. Het beroep op 6:248 lid 2 BW slaagt niet.
Conclusie
4.19.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [gedaagde] voldoende heeft onderbouwd dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag ten opzichte van de vereniging als bedoeld in artikel V van het Huishoudelijk Reglement. Het stond [gedaagde] daarom vrij om de overeenkomst met [eiser] te beëindigen. Een belangenafweging maakt dit niet anders. Dat betekent dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
in reconventie
4.20.
[gedaagde] vordert dat [eiser] de mastersleutel teruggeeft, die toegang geeft tot het gebouw van de vereniging. Omdat de conventie wordt afgewezen en [gedaagde] dus gelijk krijgt, kan de vordering in reconventie tot teruggave van de mastersleutel worden toegewezen. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat [eiser] een dwangsom verschuldigd is van € 100 per dag, als hij de mastersleutel niet teruggeeft binnen drie weken (dus: 21 dagen) na dit vonnis, met een maximum van € 5.000.
De proceskosten (in conventie en in reconventie)
4.21.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Ondanks dat [gedaagde] in het gelijk wordt gesteld, deugde het eerste besluit van 12 februari 2021 namelijk niet en naar aanleiding van dat besluit is de dagvaarding aangebracht.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
in reconventie
5.2.
veroordeelt [eiser] tot teruggave van de mastersleutel aan [gedaagde] binnen 21 dagen na dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100 per dag dat [eiser] in gebreke blijf om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van
€ 5.000;
in conventie en reconventie
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022.
4846