ECLI:NL:RBMNE:2022:5612

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
UTR 22 / 1597
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens niet-naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.C.M. Suijkerbuijk, en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door mr. J. Huisman. De zaak betreft de oplegging van een boete van € 9.000,- aan eiseres wegens het niet voldoen aan een vordering om bescheiden te overleggen die nodig zijn om te bepalen welk loon en welke vakantiebijslag aan een werknemer, [ex-werknemer 1], zijn uitbetaald. De inspectie had vastgesteld dat eiseres niet of niet tijdig de gevraagde documenten had overgelegd, waardoor niet kon worden vastgesteld of de werknemer conform de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) was uitbetaald.

De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen beoordeeld. Eiseres voerde aan dat er geen grondslag voor de boete was, omdat zij wel degelijk een behoorlijke administratie bijhield en de loonstroken had overgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de uitbetaalde bedragen overeenkwamen met de gewerkte uren van [ex-werknemer 1]. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had voldaan aan de vordering om bescheiden te verstrekken, waardoor de overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wml was vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de boete in stand blijft. Eiseres had ook verzocht om matiging van de boete, maar de rechtbank zag geen aanleiding om dit verzoek te honoreren, aangezien er geen bewijs was dat eiseres onvoldoende draagkracht had om de boete te voldoen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1597

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.C.M. Suijkerbuijk),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder)

(gemachtigde: mr. J. Huisman).

Inleiding

1. Op 13 maart 2020 hebben inspecteurs van de Inspectie SZW de onderneming van eiseres bezocht voor een controle op de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml).
2. Op 20 maart 2020 heeft de arbeidsinspecteur naar aanleiding van deze controle eiseres schriftelijk gevorderd om van vijf werknemers over de periode 1 september 2019 tot en met 29 februari 2020 om verschillende bescheiden te verstrekken, waaruit blijkt welk loon en welke vakantiebijslag aan de werknemers is uitbetaald, hoeveel (over)uren zij hebben gewerkt en hoe deze overuren zijn gecompenseerd door vrije tijd of uitbetaling.
3. Op 12 mei 2020 heeft de arbeidsinspecteur [ex-werknemer 1] , een van de voormalig werknemers van eiseres, als getuige verhoord.
4. In het besluit van 9 augustus 2021 heeft verweerder een boete van € 9.000,- aan eiseres opgelegd. De reden voor het opleggen van deze boete is dat eiseres volgens verweerder niet of niet tijdig aan de vordering om bescheiden te overleggen heeft voldaan. Eiseres heeft volgens verweerder geen stukken overgelegd aan de hand waarvan kan worden vastgesteld hoeveel uren werknemer [ex-werknemer 1] heeft gewerkt. Daarnaast zijn geen betaalbewijzen overgelegd over het loon van januari 2020 en de opgebouwde vakantiebijslag waar [ex-werknemer 1] recht op had in verband met het beëindigen van het dienstverband. Daarom kan verweerder ook niet vaststellen of [ex-werknemer 1] conform de bepalingen van de Wml is uitbetaald.
5. Daarmee heeft eiseres volgens verweerder artikel 18b, tweede lid, van de Wml overtreden. De boete is vastgesteld aan de hand van de Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag 2018 en ziet alleen op werknemer [ex-werknemer 1] . Zij was in dienst bij eiseres in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 31 januari 2020.
6. Met het bestreden besluit van 25 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het primaire besluit gebleven. Verweerder heeft ook geen aanleiding gezien om de boete te matigen.
7. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
8. De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder, de gemachtigde van eiseres en [A] (eigenaar/bestuurder van eiseres), vergezeld door [B] en [C] .

Beoordeling door de rechtbank

Is de boete terecht opgelegd?
9. Eiseres voert aan dat een grondslag voor de oplegging van de boete ontbreekt. Verweerder is ten onrechte uitgegaan van de door [ex-werknemer 1] opgegeven uren. De loonstroken over de periode oktober 2019 tot en met januari 2020 zijn overgelegd en er werd een behoorlijke administratie bijgehouden. Niet gebleken is dat [ex-werknemer 1] de door haar opgeschreven uren heeft gewerkt. Zij gaf de gewerkte uren door aan de toenmalige bedrijfsleider (mevrouw [ex-werknemer 2] ), die de uren accordeerde en doorgaf aan het administratiebureau. Deze uren zijn ook uitbetaald. De door [ex-werknemer 1] opgeschreven overuren zijn niet teruggevonden in de administratie. In beginsel is een geschil tussen werknemer en werkgever over de gewerkte uren een civiele zaak, waarvoor de werknemer een loonvordering bij de kantonrechter had kunnen indienen. Dat heeft [ex-werknemer 1] niet gedaan. In plaats daarvan heeft zij bij verweerder melding gemaakt van een kennelijke onenigheid met de heer [ex-werknemer 3] en mevrouw [ex-werknemer 2] over de gewerkte overuren. Beiden zijn plotseling vertrokken, waardoor er geen overleg meer mogelijk is.
10. Verweerder stelt zich hierover in de eerste plaats op het standpunt dat [ex-werknemer 1] heeft verklaard dat de door haar gewerkte uren niet overeenkomen met de uitbetaalde uren. Zij heeft haar uren zelf bijgehouden in een overzicht, waaruit blijkt dat zij meer uren heeft gewerkt dan de uren die zijn uitbetaald. De inspecteur heeft vastgesteld dat de door [ex-werknemer 1] genoteerde overuren en de vaste uren in oktober nagenoeg overeenkwamen met het aantal uren in de digitale agenda van de onderneming. In de tweede plaats stelt verweerder zich op het standpunt dat verweerder geen betaalbewijzen voor het loon van [ex-werknemer 1] van januari 2020 heeft overgelegd en dat niet duidelijk is hoeveel vakantiebijslag is uitbetaald bij uitdiensttreding.
11. Nu eiseres geen stukken heeft overgelegd aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of [ex-werknemer 1] conform de bepalingen van de Wml is uitbetaald, heeft zij niet voldaan aan de vordering, zodat artikel 18b, tweede lid, van de Wml is overtreden, aldus verweerder.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Het ligt op de weg van eiseres om bescheiden te verstrekken waaruit blijkt hoeveel uren [ex-werknemer 1] heeft gewerkt. Eiseres heeft loonstroken overgelegd over de maanden oktober 2019 tot en met januari 2020. De urenoverzichten van [ex-werknemer 1] en de digitale agenda zijn op zichzelf onvoldoende om de conclusie te dragen dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van het loon en de overuren op de loonstroken. Daarom staat op basis van de urenoverzichten en de digitale agenda niet vast dat artikel 18b, tweede lid, onder c is overtreden.
13. Dat is anders voor zover de boete is gebaseerd op het ontbreken van betaalbewijzen voor het loon van [ex-werknemer 1] van januari 2020 en de onduidelijkheid over de vakantiebijslag die is uitbetaald bij uitdiensttreding. Aan de hand van de stukken die eiseres heeft overgelegd kan niet worden vastgesteld welk loon en welke vakantiebijslag aan [ex-werknemer 1] is uitbetaald toen zij uit dienst trad. Eiseres heeft een loonstrook van januari 2020 overgelegd. Daaruit blijkt dat het netto loon over die maand € 918,66 bedraagt. Uit de banktransacties blijkt echter dat op 18 mei 2020 (met de vermelding
“Een deel van january 2020 salaris”) en op 21 juni 2020 (met de vermelding
“Tweede deel van january 2020 salaris”) een bedrag van € 500,- aan [ex-werknemer 1] is overgemaakt. De loonstrook van januari en de betalingen in mei en juni 2020 komen dus niet overeen, en het blijft onduidelijk aan de hand waarvan het uitbetaalde bedrag is vastgesteld. Verder heeft eiseres op 31 juli 2020 een bedrag van
€ 538,15 overgemaakt aan [ex-werknemer 1] , met de vermelding
“Vakantiegeld en vakantiedagen”. Aan de hand van de door eiseres overgelegde stukken valt niet vast te stellen hoe dit bedrag is berekend. Een loonstrook of specificatie met deze eindafrekening ontbreekt. Gelet op het voorgaande kan niet kan worden vastgesteld welk loon en welke vakantiebijslag voor januari 2020 en bij de uitdiensttreding aan [ex-werknemer 1] zijn voldaan. Daarmee is sprake is van een overtreding van artikel 18b, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wml.
Bestaat er aanleiding om de boete te matigen?
14. Eiseres heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat het bedrijf het als gevolg van de opgelegde boete niet gaat halen. Dit standpunt heeft eiseres niet verder onderbouwd. De rechtbank vat dit op als een verzoek om matiging van de boete. Na de zitting heeft verweerder, zoals tijdens de zitting met partijen was afgesproken, de financiële stukken aan de rechtbank opgestuurd, die eiseres in het kader van het treffen van een betalingsregeling heeft overgelegd. De rechtbank ziet in deze stukken geen reden om de boete te matigen. Hoewel in deze stukken een negatief resultaat te zien is, blijkt uit deze stukken niet dat eiseres onvoldoende draagkracht heeft om de boete te voldoen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de boete te matigen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de boete ongewijzigd in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.