ECLI:NL:RBMNE:2022:56

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
9530098
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • D. van Steenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen [verweerster] B.V. [verzoeker] was in dienst als regiomanager en werd op 1 oktober 2021 op staande voet ontslagen door de nieuwe directeur [B]. [verzoeker] heeft het ontslag betwist en verzocht om vernietiging van het ontslag en ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2022. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat [verweerster] niet tijdig en niet met een dringende reden heeft gehandeld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst doorloopt tot 1 april 2022 en heeft de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2022 ontbonden wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster]. Daarnaast is [verweerster] veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, vakantiegeld, een transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 5.000,00. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9530098 UE VERZ 21-321 MB/40202
Beschikking van 5 januari 2022
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. H.B.J. de Boer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerster] ,
verwerende partij,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van [verzoeker] , dat op 8 november 2021 op de griffie is ingekomen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 december 2021. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen daar is besproken. [verweerster] is, ondanks deugdelijke oproeping, niet verschenen.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 1 april 2021 voor de duur van één jaar in dienst getreden van [verweerster] in de functie van regiomanager, tegen een salaris van € 2.393,90 bruto per maand exclusief vakantiegeld. De arbeidsovereenkomst voorziet niet in de mogelijkheid om deze tussentijds op te zeggen.
2.2.
[verzoeker] is in de week van 6 september 2021 vrijgesteld van werkzaamheden in afwachting van een beëindigingsvoorstel van [verweerster] . [verzoeker] heeft [verweerster] schriftelijk gemeld dat hij zich beschikbaar houdt voor werk en dat hij aanspraak maakt op doorbetaling van loon.
2.3.
De heer [A] (directeur van [verweerster] , hierna: [A] ) heeft per e-mail van 23 september 2021 [verzoeker] vervolgens opgeroepen om op 27 september 2021 weer aan het werk te gaan in een van de winkels van [verweerster] in [plaatsnaam 1] .
2.4.
Op 30 september 2021 heeft [A] [verzoeker] telefonisch medegedeeld dat hij wederom in afwachting van een beëindigingsvoorstel wordt vrijgesteld van werk. Dit gesprek is door de gemachtigde van [verzoeker] in een e-mail van dezelfde dag bevestigd, waarbij aanspraak is gemaakt op doorbetaling van het loon.
2.5.
Per e-mail van 1 oktober 2021 om 11.46 uur heeft de gemachtigde van [verzoeker] [verweerster] bericht dat het loon nog niet is betaald en heeft daarbij verzocht het loon dezelfde dag nog naar [verzoeker] over te maken.
2.6.
In reactie op de e-mails van 30 september en 1 oktober 2021, heeft de heer [B] (nieuwe directeur van [verweerster] , hierna: [B] ) op 1 oktober 2021 om 15.05 uur een e-mail aan de gemachtigde van [verzoeker] verzonden, waarin onder meer het volgende is geschreven:
“(…) Dhr. [verzoeker] is verschillende malen gewezen op contractbreuken welke hebben plaatsgevonden. Wij hebben uit coulance getracht om dhr. [verzoeker] een vaststellingsovereenkomst te bieden. Dhr. [verzoeker] heeft ons voorstel geweigerd waarna hij zijn werkzaamheden heeft moeten hervatten.
De heer [verzoeker] heeft zich niet gehouden aan artikelen 1.2, 1.3, 3.2, 10.1, 10.2 en 10.3 van de arbeidsovereenkomst. Dit zijn voor ons zwaarwegende redenen geweest om de arbeidsovereenkomst te willen ontbinden. (…)
Dhr. [verzoeker] heeft afgelopen week wederom contractbreuk gepleegd door zonder overleg en ons medeweten onze winkel in [plaatsnaam 2] eerder te sluiten.
Hierbij op uw verzoek ons voorstel.
Dhr. [verzoeker] is per ommegaande ontslagen, waarbij dhr. [verzoeker] geen aanspraak zal maken op compensatie. Dhr. [verzoeker] heeft artikelen 10.1, 10.2 en 10.3 uit zijn arbeidsovereenkomst geschonden wat volgens artikel 10.6 dringende redenen vormen voor ontslag op staande voet. (…) [verweerster] zal afzien zich te beroepen op de direct opeisbare boete en toekomstige vorderingen indien uw client akkoord gaat met ons voorstel, namelijk en directe ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder verdere aanspraak op compensatie. Indien dhr. [verzoeker] niet akkoord gaat met ons voorstel zullen wij ons beroepen op artikel 10.6, waarbij wij het nog openstaande salaris hiervan in mindering zullen brengen. Indien dhr. [verzoeker] akkoord is met ons voorstel zullen wij het salarisadministratiekantoor opdracht geven tot het vervaardigen van een eindafrekening en overgaan tot betaling. Indien u adviseert aan uw client om zijn ontslag aan te vechten zien wij een eventuele rechtsgang met vertrouwen tegemoet en zullen wij per direct aanspraak maken op de onmiddellijk opeisbare boete van EUR 10.000,-. (…)”
2.7.
[verzoeker] is niet akkoord gegaan met het voorstel van [verweerster] .

3.De verzoeken

3.1.
Naar aanleiding van vragen van de kantonrechter heeft [verzoeker] zijn verzoeken verduidelijkt. [verzoeker] heeft bedoeld de kantonrechter te verzoeken bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
van recht te verklaren dat de door [B] op 1 oktober 2021 gedane mededeling is te beschouwen als een nietig/onregelmatig ontslag op staande voet;
de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2022 te ontbinden;
[verweerster] te veroordelen tot ia) betaling van het loon over de maanden september tot en met december 2021, ib) te verhogen met de daarover verschuldigde wettelijke verhoging van 50% en ii) het verschuldigde vakantiegeld en iii) tot betaling van opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen en iv) genoemde bedragen te verhogen met de wettelijke rente voor zover er niet op tijd betaald is c.q. wordt, va) onder afgifte van een correcte eindafrekening en vb) een bewijs van het betreffende bedrijfstakpensioenfonds dat de ingehouden c.q. in te houden pensioenpremies daadwerkelijk zijn afgedragen;
[verweerster] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 433,26 bruto, een vergoeding ex artikel 7:671c lid 3 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) over de periode van 1 januari 2022 tot 1 april 2022 en een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto;
[verweerster] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan zijn verzoeken legt [verzoeker] ten grondslag dat hij middels de e-mail van 1 oktober 2021 van [B] (zie 2.6) op staande voet is ontslagen, terwijl daar geen dringende reden voor was. Mocht er wel een dringende reden zijn geweest, dan is het ontslag bovendien niet onverwijld aan hem gegeven. Dit maak dat het op 1 oktober 2021 gegeven ontslag op staande voet nietig/onregelmatig is, met als gevolg dat de arbeidsovereenkomst doorloopt tot 1 april 2022 en hij aanspraak maakt op doorbetaling van loon. Gelet op de feiten en omstandigheden is [verzoeker] echter van mening dat [verweerster] ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld, waardoor niet van hem kan worden verlangd om het dienstverband tot 1 april 2022 voort te zetten. [verzoeker] verzoekt daarom de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2022 te ontbinden en maakt daarbij aanspraak op de transitievergoeding, de vergoeding ex artikel 7:671c lid 3 sub a BW en een billijke vergoeding.
3.3.
[verweerster] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, namelijk zowel per brief als per exploot, niet verschenen op de mondelinge behandeling. [verweerster] heeft geen verweerschrift ingediend en heeft ook anderszins geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoeker] het verzoekschrift tijdig ingediend.
4.2.
Bij gebrek aan betwisting door [verweerster] staat het door [verzoeker] feitelijk aan de verzoeken ten grondslag gelegde vast.
Ontslag op staande voet
4.3.
De kantonrechter zal allereerst oordelen over de vraag of [verweerster] [verzoeker] middels de e-mail van 1 oktober 2021 op staande voet heeft ontslagen. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. Namens [verweerster] schrijft [B] immers ‘
Dhr. [verzoeker] heeft artikelen 10.1, 10.2 en 10.3 uit zijn arbeidsovereenkomst geschonden wat volgens artikel 10.6 dringende redenen vormen voor ontslag op staande voet. (…)’gevolgd door een zogenaamd ‘slikken of stikken’ voorstel om de situatie buiten rechte af te doen. Uit dit voorstel kan worden afgeleid dat [verzoeker] in ieder geval niet meer terug hoefde te komen. Met de afsluiting van de e-mail dat een eventuele rechtsgang met vertrouwen tegemoet wordt gezien, heeft [B] daarbij de indruk gewekt dat hij volledig achter deze beslissing stond. Dit geheel maakt naar het oordeel van de kantonrechter dat met de e-mail van 1 oktober 2021 aan [verzoeker] ontslag op staande voet is verleend.
4.4.
Vervolgens zal de kantonrechter beoordelen of [verweerster] [verzoeker] al dan niet ten onrechte ontslag op staande voet heeft verleend. Volgens artikel 7:677 lid 1 BW moet een ontslag op staande voet onverwijld worden gegeven, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag.
4.5.
De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Belangrijk zijn de aard en ernst van de dringende reden. Ook kunnen meespelen de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Verder kan meewegen wat de gevolgen zijn voor de werknemer van een ontslag op staande voet. Maar ook als zo’n ontslag grote gevolgen heeft voor de werknemer, kan dat ontslag toch gerechtvaardigd zijn. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn vanwege de aard en de ernst van de dringende reden (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000: AA4436 (
Hema)).
4.6.
De door [verweerster] in de e-mail van 1 oktober 2021 gemaakte verwijten die ten grondslag liggen aan het gegeven ontslag op staande voet, zijn door [verzoeker] gemotiveerd betwist en niet nader door [verweerster] onderbouwd. Daar komt bij dat het verweer van [verzoeker] dat áls sprake zou zijn geweest van een dringende reden, het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, niet door [verweerster] is weersproken. Dit alles leidt tot de conclusie dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, zodat [verweerster] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. De kantonrechter leest de vordering onder A. zo dat [verzoeker] heeft verzocht het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen. Dit verzoek zal worden toegewezen. De vernietiging brengt met zich dat de arbeidsovereenkomst in beginsel doorloopt tot 1 april 2022.
Ontbinding arbeidsovereenkomst op verzoek van [verzoeker]
4.7.
heeft verzocht de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2022 te ontbinden wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] . [verzoeker] voert als omstandigheden aan dat [verweerster] haar betalingsverplichtingen stelselmatig niet of te laat is nagekomen, dat hij eigenlijk nooit zijn functie als regiomanager heeft kunnen uitoefenen, hij tot twee keer toe vanwege aan [verweerster] toe te rekenen omstandigheden naar huis is gestuurd, als reactie op de reminder van 1 oktober 2021 om het loon tijdig te betalen hem niet alleen allerlei verwijten worden gemaakt, maar hem tevens ontslag op staande voet wordt verleend met daarbij de mededeling dat als hij zich daartegen verzet aansprak zal worden gemaakt op een contractuele boete. Genoemde omstandigheden zijn niet door [verweerster] weersproken en naar het oordeel van de kantonrechter van dien aard dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd hoort te eindigen, zoals bedoeld in artikel 7:671c BW. De arbeidsovereenkomst wordt daarom conform het verzoek onder B. ontbonden met ingang van 1 januari 2022.
Loondoorbetalingsverplichting
4.8.
Gelet op het oordeel dat het op 1 oktober 2021 verleende ontslag op staande voet moet worden vernietigd en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2022, dient [verweerster] tot 1 januari 2022 aan haar verbintenissen te voldoen die uit de arbeidsovereenkomst voortvloeien. [verzoeker] heeft zich bereid en beschikbaar verklaard om de bedongen arbeid te verrichten, zodat al het verzochte onder C. in beginsel toewijsbaar is. Omdat [verzoeker] onweersproken heeft gesteld dat het loon tot en met augustus 2021 is voldaan, wordt het loon en het vakantiegeld toegewezen over de periode september tot en met december 2021. De wettelijke verhoging over het loon wordt daarbij toegewezen als verzocht. De verzochte wettelijke rente wordt eveneens toegewezen, echter met uitzondering van de verzochte wettelijke rente over de wettelijke verhoging, omdat niet is gesteld of gebleken dat [verweerster] in verzuim is geraakt met de betaling daarvan na in gebreke te zijn gesteld.
Transitievergoeding
4.9.
[verzoeker] heeft op grond van artikel 6:673 lid 1 sub b onder 2 recht op een transitievergoeding, nu van een geldig ontslag op staande voet geen sprake is en niet is gebleken dat er om een andere reden sprake zou zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verzoeker] zoals bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub c BW. Omdat de hoogte van de transitievergoeding niet is weersproken, wordt het verzochte bedrag van € 433,26 toegewezen.
Vergoeding ex artikel 7:671c lid 3 sub a BW
4.10.
Gezien de uitkomst van de procedure (onterecht gegeven ontslag op staande voet en ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer) komt het de kantonrechter billijk voor [verzoeker] ex artikel 7:671c lid 3 sub a BW een vergoeding toe te kennen tot ten hoogste het bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de periode van 1 januari 2022 tot 1 april 2022. De vergoeding wordt vastgesteld op € 7.756,24 bruto
(3 maanden x (€ 2.393,90 + 8% vakantiegeld = € 2.585,41))
Billijke vergoeding ex artikel 7:671c lid 3 sub b BW
4.11.
De kantonrechter ziet aanleiding om aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671c lid 3 sub b). Volgens de wetsgeschiedenis zal zich dit alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. In dit geval is, gezien de hiervoor onder 4.7 vermelde feiten en omstandigheden, sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
4.12.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend, acht de kantonrechter een bedrag van € 5.000,00 bruto een adequate compensatie voor het nadeel dat [verzoeker] heeft ondervonden als gevolg van onder meer het onrechtmatig gegeven ontslag op staande voet. Hierdoor heeft hij immers plotseling te maken gekregen met meerdere maanden aan inkomensverlies. Voorts neemt de kantonrechter in zijn afweging mee de aan [verzoeker] toekomende transitievergoeding en vergoeding op grond van artikel 7:671c lid 3 sub a BW.
Buitengerechtelijke (incasso)kosten
4.13.
[verzoeker] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke kosten, maar heeft deze vordering geenszins toegelicht en heeft ook geen concreet bedrag genoemd. De vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskostenveroordeling
4.14.
Gelet op hetgeen in deze procedure is geoordeeld, ziet de kantonrechter aanleiding om [verweerster] te veroordelen in de kosten van de procedure. Deze worden aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 85,00 aan griffierecht en € 498,00 aan salaris gemachtigde.
4.15.
De verzochte nakosten zullen worden toegewezen als hierna bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt het per 1 oktober 2021 gegeven ontslag op staande voet;
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2022;
5.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van:
€ 2.393,90 bruto aan loon per maand over de maanden september 2021 tot en met december 2021;
de financiële tegenwaarde van alle nog niet door [verzoeker] genoten vakantiedagen, alsmede het aan [verzoeker] toekomende bedrag aan vakantiegeld tot en met 31 december 2021;
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% over het onder a. vermelde loon;
e wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de onder a. en b. vermelde bedragen vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van de algehele voldoening;
de transitievergoeding van € 433,26 bruto;
een vergoeding ex artikel 7:671c lid 3 onder a van € 7.756,24 bruto over de periode van 1 januari 2022 tot 1 april 2022;
een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto;
5.4.
veroordeelt [verweerster] tot afgifte aan [verzoeker] van een correcte eindafrekening;
5.5.
veroordeelt [verweerster] tot afgifte aan [verzoeker] van een bewijs van het betreffende bedrijfstakpensioenfond dat de ingehouden c.q. in te houden pensioenpremies daadwerkelijk zijn afgedragen;
5.6.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 85,00 aan griffierecht en € 498,00 aan salaris gemachtigde;
5.7.
veroordeelt [verweerster] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verzoeker] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.