ECLI:NL:RBMNE:2022:5590

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
22/2406
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde en de onroerendezaakbelastingen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning in [gemeente], en de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 21 februari 2021, waarin de waarde van zijn woning voor het kalenderjaar 2021 was vastgesteld op € 331.000,- per waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser was het niet eens met de vastgestelde waarde en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2021. Na het indienen van bezwaar, heeft verweerder de aanslag OZB verminderd met € 32,04, maar het bezwaar van eiser werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 26 januari 2022.

De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 12 oktober 2022, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De kern van het geschil was of verweerder het bezwaar van eiser gegrond had moeten verklaren en of eiser recht had op een proceskostenvergoeding. Eiser stelde dat de wijziging van het OZB-tarief en de vermindering van de aanslag na zijn bezwaar aanleiding gaven voor een vergoeding van de kosten die hij had gemaakt voor het indienen van bezwaar.

Verweerder betwistte dit en stelde dat de verlaging van de aanslag niet het gevolg was van het bezwaar van eiser, maar van een besluit van de gemeenteraad om het OZB-tarief te verlagen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een herroeping van de beschikking vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, aangezien de wijziging van de aanslag voortvloeide uit een gemeentelijk besluit en niet uit de bezwaren van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor eiser geen griffierecht terugkreeg en ook geen proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. van den Dool),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] (verweerder)

(gemachtigde: M. Verhoef en M. Vermaat).

Inleiding

Eiser is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] (de woning) in [gemeente] .
Verweerder heeft in de beschikking van 21 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 331.000,- per waardepeildatum 1 januari 2020. Met deze beschikking heeft verweerder aan eiser ook de aanslag voor de onroerendezaakbelastingen (OZB) van de gemeente [gemeente] voor het jaar 2021 opgelegd.
Op 1 maart 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 21 februari 2021.
Op 12 april 2021 heeft verweerder in de ambtshalve genomen verminderingsbeschikking de aanslag OZB verminderd met € 32,04.
In de uitspraak op bezwaar van 26 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de waarde van de woning gehandhaafd. Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

7. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 26 januari 2022.
8. In geschil is enkel of verweerder het bezwaar van eiser gegrond had moeten verklaren en een proceskostenvergoeding had moeten toekennen, omdat verweerder na het instellen van bezwaar in de ambtshalve genomen verminderingsbeschikking de aanslag OZB heeft verminderd. De vastgestelde WOZ-waarde van de woning is niet (meer) in geschil.
9. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte zijn bezwaar ongegrond heeft verklaard. Eiser vindt dat verweerder zijn bezwaar gegrond had moeten verklaren, omdat het OZB-tarief is gewijzigd en de aanslag OZB is verminderd nadat hij bezwaar heeft ingediend tegen de beschikking van 21 februari 2021. Eiser stelt dat verweerder daarom de kosten die hij heeft moeten maken voor het instellen van bezwaar aan hem moet vergoeden.
10. Verweerder is het daar niet mee eens. Verweerder stelt – kort samengevat – dat de verlaging van de aanslag OZB niet het resultaat is geweest van het bezwaar van eiser, maar van het besluit van de gemeenteraad [1] om het tarief OZB (met terugwerkende kracht) te verlagen voor alle belastingplichtigen.
11. De vraag of een belanghebbende recht heeft op een vergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, moet worden getoetst aan artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Dit artikel bevat een strenge toets. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, moet het bestuursorgaan de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, uitsluitend vergoeden
voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht geen vergoeding heeft toegekend voor de proceskosten in bezwaarfase vanwege de wijziging van de aanslag voor de OZB tijdens de bezwaarfase. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een herroeping van de bestreden beschikking van 21 februari 2021 vanwege een verweerder te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
13. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslag OZB met de ambtshalve verminderingsbeschikking is verminderd nadat de gemachtigde namens eiser bezwaar heeft ingesteld tegen de beschikking. Tussen partijen is ook niet in geschil dat verweerder de aanslag OZB heeft verminderd ten gevolge van het besluit van de gemeenteraad van
25 maart 2021 om een wijzigingsverordening vast te stellen waarin het OZB tarief met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021 wordt verlaagd van 0,1282% naar 0,1179%. Het wijzigen van de verordening behoort tot de bevoegdheden van de gemeenteraad. Uit de rechtspraak van verschillende hoogste bestuursrechters volgt dat het herroepen van een primaire beslissing vanwege gewijzigde wettelijke voorschriften niet valt aan te merken als herroeping wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een herroeping vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Verweerder is immers niet teruggekomen op de beschikking vanwege de bezwaren van eiser, maar ten gevolge van een beslissing van de gemeenteraad tot wijziging van het OZB-tarief in de OZB-verordening. Dat de aanslag OZB per verminderingsbeschikking van 12 april 2021 is verlaagd, nádat eiser bezwaar heeft ingediend tegen de beschikking, betekent gelet op het voorgaande dus niet dat de beschikking onrechtmatig was of dat verweerder verwijtbaar ten opzichte van eiser heeft gehandeld.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2022.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit van de raad van Woerden houdende een wijziging van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2021 (Gemeenteblad 2021, nr. 113150).