Overwegingen
1. De woning is een in 1933 gebouwde bovenwoning en heeft een gebruikersoppervlakte van 63 m².
In geschil is de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 290.000,-.
Beoordelingskader Wet WOZ
2. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De waarde in het economisch verkeer is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
4. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
Heeft verweerder de waarde aannemelijk gemaakt?
5. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met drie andere woningen in [woonplaats] :
- [adres 2] , verkocht op 24 juni 2020 voor € 401.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 3 september 2020 voor € 375.000,-;
- [adres 4] , verkocht op 15 december 2020 voor € 350.000,-.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser is van mening dat op of rond de waardepeildatum de woning in de vrije verkoop beslist niet het bedrag van de WOZ-waarde zou hebben opgebracht. Eiser verzoekt om een transparante berekening te overleggen ter onderbouwing van de WOZ-waarde.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 314.000,- niet te hoog is. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat alle drie referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij alle in dezelfde woonwijk liggen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat betreft type, uitstraling en voorzieningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. Voor zover eiser een beroep doet op een gebrek aan een transparante berekening overweegt de rechtbank dat verweerder aan de hand van het verweerschrift en de taxatiematrix inzichtelijk en duidelijk een onderbouwing heeft gegeven van de WOZ-waarde van de woning zodat de beroepsgrond van eiser niet kan slagen.
8. Wat eiser verder in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Onderlinge verschillen
9. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillen in type woning, bouwjaar, perceeloppervlak, woninginhoud en ligging ten opzichte van de woning van eiser.
10. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning van eiser. Uit de taxatiematrix volgt dat alle referentiewoningen en de woning van eiser in dezelfde buurt liggen en dus qua ligging voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. Verder blijkt ook dat de referentiewoningen een vergelijkbare bouwkwaliteit (voldoende) hebben. Wat betreft de kleine verschillen in gebruikersoppervlakte en onderhoudstoestand heeft verweerder in de taxatiematrix onder de kopjes ‘waarde-opbouw’ en ‘waarde-eliminatie’ daar voldoende rekening mee gehouden. Dit is ook terug te zien in de prijs per m² van de woning van eiser, die lager uitvalt dan de prijs per m² van de referentiewoningen. Gelet hierop ziet de rechtbank dan ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is van verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van eiser waarmee verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden, waardoor de WOZ-waarde te hoog zou zijn vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Achterstallig onderhoud
11. Eiser meent verder dat de onderhoudstoestand van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2020 slecht was. Volgens eiser blijkt uit de overgelegde foto’s voldoende dat sprake is van scheurvormingen en schimmelvormingen.
12. Verweerder heeft in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat de scheurvorming is onderzocht en dat is gebleken dat het onderhoudstoestand van de woning op ‘voldoende’ is gewaardeerd. Volgens verweerder geven de overgelegde foto’s geen aanleiding om het onderhoudstoestand lager te waarderen en ook al zou rekening worden gehouden met een lagere onderhoudstoestand, dan vormt dat voor verweerder geen aanleiding voor een extra aftrek op de beschikte waarde. De waardering ‘voldoende’ betekent volgens verweerder dat het onderhoud niet op peil is, maar dat het onderhoud op korte termijn niet noodzakelijk is. De rechtbank volgt deze uitleg van verweerder en overweegt dat de overgelegde foto’s geen aanleiding geven om het onderhoudsniveau lager te waarderen. Bovendien heeft eiser zowel in beroep als op de zitting de ernst van de scheurvorming niet onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat voor de scheurvorming een lagere waarde moet worden toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
14. Omdat verweerder de waarde van de woning aannemelijk heeft gemaakt, komt de rechtbank niet meer toe aan de bespreking van de door eiser aangedragen referentiewoningen.
15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.