ECLI:NL:RBMNE:2022:557

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2804
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om dwangsom en schadevergoeding in verband met scootmobiel aanvraag

In deze zaak heeft eiser, die een scootmobiel aanvroeg bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om een dwangsom en schadevergoeding. Eiser had op 12 april 2019 een aanvraag ingediend, maar het college heeft pas op 25 juli 2019 een besluit genomen. Eiser stelde dat hij recht had op een dwangsom omdat het college niet tijdig had beslist. De rechtbank oordeelde dat het college geen dwangsom verschuldigd was, aangezien het besluit binnen de gestelde termijn was genomen. Eiser was tevreden met de scootmobiel die hij uiteindelijk in natura kreeg, maar bleef bij zijn verzoek om schadevergoeding, omdat hij stelde schade te hebben geleden door de vertraging in de besluitvorming.

De rechtbank heeft de zaak op 13 januari 2022 behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl het college vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat voor het toekennen van schadevergoeding vereist is dat er sprake is van een onrechtmatig besluit of handelen van het bestuursorgaan, en dat eiser schade heeft geleden als gevolg daarvan. Eiser kon echter niet aantonen dat hij materiële of immateriële schade had geleden. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om schadevergoeding niet kon worden toegewezen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, en is openbaar gemaakt op 16 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2804

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Snijder).

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiser heeft in deze zaak geen griffierecht betaald. Wel had hij griffierecht betaald in het beroep met zaaknummer UTR 19/5079. Dit beroep ziet deels op hetzelfde onderwerp als onderhavige zaak. Het beroep is terugverwezen naar verweerder, omdat de rechtbank niet bevoegd was. De rechtbank had het griffierecht toen terug moeten storten, maar dat is niet gebeurd. De rechtbank zal daarom het griffierecht dat in de zaak UTR 19/5079 betaald is, toerekenen aan deze zaak.
Inleiding
2. Deze zaak gaat over twee onderwerpen die samenhangen met het verzoek van eiser aan verweerder (hierna het college) om aan hem een scootmobiel te verstrekken. De rechtbank zal eerst de omstandigheden van dit verzoek schetsen.
3. Eiser heeft op 12 april 2019 een aanvraag voor een scootmobiel gedaan. Op 12 juli 2019 heeft eiser het college een ingebrekestelling gestuurd omdat verweerder nog niet op deze aanvraag had beslist. Op 25 juli 2019 heeft het college een besluit op eisers aanvraag genomen. Verweerder heeft toen besloten om eiser een bedrag van € 5.014,- toe te kennen, waarmee eiser zelf een scootmobiel kon aanschaffen. Op 26 juli 2019 heeft het college besloten dat zij geen dwangsom aan eiser verschuldigd is, omdat zij op 25 juli 2019 een besluit op de aanvraag heeft genomen. Eiser heeft op 25 november 2019, en vervolgens nogmaals op 4 februari 2020, verzocht om een schadevergoeding.
4. Eiser is tegen beide besluiten in bezwaar gegaan omdat hij een scootmobiel in natura wilde en omdat hij vindt dat hij recht heeft op een dwangsom. Na een gesprek tussen eiser en het college is uiteindelijk op 1 september 2020 een nieuw besluit genomen, waarbij aan eiser een scootmobiel in natura is toegekend. Eiser heeft zijn bezwaar naar aanleiding van dit besluit niet ingetrokken. Het bezwaar over de scootmobiel heeft het college op 2 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat met het besluit van 1 september 2020 geheel aan de bezwaren van eiser is toegekomen. Het bezwaar over de dwangsom is ongegrond verklaard.
5. Het beroep van eiser gaat niet over de scootmobiel, want eiser is tevreden met de scootmobiel die hij op dit moment heeft. Het beroep gaat wel over zijn verzoek aan het college om aan hem een dwangsom te betalen, omdat het college volgens hem niet tijdig op zijn verzoek om een scootmobiel had beslist. Ten tweede gaat het in deze zaak over het verzoek om schadevergoeding dat eiser heeft gedaan. Eiser zegt schade te hebben geleden omdat het college niet juist op zijn verzoeken heeft gereageerd. De rechtbank zal deze twee onderdelen apart behandelen.
6. De zaak is op zitting behandeld op 13 januari 2022. Eiser was aanwezig en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Dwangsom
7. Als een bestuursorgaan niet tijdig een besluit neemt op een aanvraag, is hij een dwangsom aan de aanvrager verschuldigd. [1] Dit geldt echter pas als twee weken zijn verstreken nadat de aanvrager het bestuursorgaan in gebreke heeft gesteld en er nog steeds niet is beslist. [2] Het college heeft op 25 juli 2019, 13 dagen na de ingebrekestelling, een besluit genomen op de aanvraag van eiser. Daarom is het college geen dwangsom aan eiser verschuldigd. Dat eiser het niet eens is met de inhoud van het besluit dat het college heeft genomen maakt dat niet anders. Het enige wat van belang is voor de beoordeling of iemand recht heeft op een dwangsom is namelijk dát er een besluit genomen is, en niet wat dat besluit inhoudt. Het doel van de regeling is immers dat besluiten tijdig worden genomen. Over de inhoud kan vervolgens verder worden geprocedeerd. Het college heeft dus terecht besloten eiser geen dwangsom toe te kennen.
Schadevergoeding
8. Eiser stelt dat het college niet op de juiste wijze heeft gereageerd op zijn verzoek en wil daarom een compensatie voor de schade en ongemakken. Als schade voert eiser aan dat zijn fysieke klachten zijn toegenomen en dat hij veel tijd heeft gestoken in het schrijven van brieven aan de gemeente. Eiser verzoekt om een bedrag van € 15.000,-. Hierin is ook de schade opgenomen die hij als gevolg van een ander conflict met het college heeft geleden. [3]
9. Een schadevergoeding kan alleen worden toegekend als een bestuursorgaan een onrechtmatig besluit heeft genomen of op een andere manier onrechtmatig gehandeld heeft. [4] Daarnaast is vereist dat iemand schade heeft geleden door dit besluit of de onrechtmatige handeling. Los van de vraag of het college een onrechtmatig besluit heeft genomen of onrechtmatig tegen eiser gehandeld heeft, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser schade heeft geleden. Eiser heeft gesteld dat hij materiële schade heeft geleden doordat hij veel tijd heeft moeten steken in het schrijven van brieven naar de gemeente. Om dit als materiële schade te zien, is echter vereist dat eiser hierdoor bepaalde inkomsten is misgelopen. Eiser heeft op zitting verklaard dat hij bezig is een boek te schrijven, waar hij door de kwestie met de gemeente minder tijd aan kon besteden. Hij stelt hier € 150,- per uur voor te ontvangen. Eiser heeft dit niet met stukken onderbouwd. Hij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij inkomsten is misgelopen. Ook is niet gebleken van immateriële schade die eiser zou hebben geleden. Ook dat heeft hij namelijk niet met stukken onderbouwd. Eiser heeft een aantal stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij medische klachten heeft, maar de rechtbank kan hier niet uit afleiden dat dit (in enige mate) het gevolg is van besluiten van het college.
10. Verder overweegt de rechtbank dat eiser ook geen recht heeft op schadevergoeding op basis van overschrijding van de redelijke termijn. In beginsel mag een bezwaar- en een beroepsprocedure in totaal twee jaar duren. Er kunnen echter omstandigheden in de zaak zijn waardoor de redelijke termijn desondanks niet is overschreden. In deze zaak zit er tussen het moment van indienen van bezwaar en het moment van de uitspraak van de rechtbank meer dan twee jaar. Toch is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden. Er is tijdens de procedure namelijk veel contact tussen eiser en het college geweest om te proberen er samen uit te komen. Dit maakt dat de procedure niet nodeloos lang heeft geduurd.
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser schade heeft geleden als gevolg van handelen van het college. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond, omdat het college terecht heeft gesteld dat zij eiser geen dwangsom verschuldigd is. Daarnaast wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 4:17, eerste lid, van de Awb.
2.Artikel 4:17, derde lid, van de Awb.
3.Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder UTR 21/2803. Hierin is ook op 16 februari 2022 uitspraak gedaan.
4.Artikel 8:88 van de Awb.